Architecten: De Coninck J.E. en Aerts L.
delen slechts van elkander gescheiden zijn door glaswanden.
Vormgeving en konstruktie schragen elkander, zoals het past bij echte architectuur. Door het staalskelet werd vrijheid gelaten aan het licht, dat in funktie werd gesteld van het beoogde doel, nl. degelijke dagverlichting en daarnaast een effectwerking die de centrale punten van altaar en tabernakel komen aksentueren. Zo werd ook de ruimte als het ware open gebroken door de grote horizontale lichtband over de ganse lengte van het schip, welke de proporties binnen de kerk tot een menselijke schaal terug brengt. Ook het materiaalgebruik grijpt terug naar de funktie, zo werd buitenuit de witte baksteen van de wanden gewisseld met witte natuursteen die de waardigheid van het hoogkoor doet uitkomen. Zo werd ook binnen de kerk door een spel van in reliëf verwerkte grote bakstenen en houten wanden niet alleen aksenten beoogd als wisselwerking tussen schip en hoogkoor, maar ook akoustieke bedoelingen nagestreefd, welke volledige voldoening geven.
In zijn geheel genomen weze gezegd dat hier geen spektakulair opzet werd nagestreefd, maar er kan wel onderstreept dat de gelovigen hier ‘zich thuisvoelen’, door de goede gebondenheid met het sakrale gebeuren, geholpen door een goede schikking en een goede akoustiek in een sfeer van samenhorigheid, verkregen door gelukkige proporties der ruimten welke geen drukkend gevoel daarstelt, noch het gevoel van een ijle of kille ruimte. Zo ook komen alle functionele delen van buitenaf tot hun recht en werd het geheel ingeplant met inachtname van de bestaande groenomgeving.
Kerk en pastorie werden op hetzelfde betrekkelijk klein perceel ingeplant, en wel zodanig dat het kerkgebouw met de erbijgaande losstaande toren zeer goed domineren in het perspectief van de aanliggende straten, en toch schaal krijgen door het behoud van het bestaande groen. De pastorie daarentegen werd min of meer verborgen ingeplant tussen de bestaande bomen.