bloemen en planten, geen glas-in-lood, geen orgel zelfs. Bent u tegen elke versiering?
Ja en nee. Ik ben tegen overbodige en smakeloze versiering. Ook bij het bekleden van deze ruimte hebben we naar zuivering gestreefd.
Noem die zuiverheid, precizie en orde desnoods een vorm van luxe van hyperversiering. Daar zijn geen guirlanden van steen of kapitelen voor nodig. Het kerkschip is omlijst met een rand van vier meter breed, is dat niet een kostbare marge? Die gaanderij zou je een ruimtelijke mantel kunnen noemen. Dat is geen toegevoegd ornament, maar hier is met de samenstellende delen zelf versierd. Zo'n krans van licht door die ramen rondom, is dat geen echt sieraad? Dit is trouwens iets waarin wij oorspronkelijk zijn opgevoed. Kijk maar eens naar die serene leegtes van de 16e-eeuwse kerken langs de kust van onze Lage Landen die nu niet meer door de katolieken gebruikt worden: zoiets vind je nergens ter wereld, Goes, Delft, Leiden, Haarlem, Alkmaar en zelfs nog Breda. Soberheid is de reinste schoonheid, dat hebben vele protestanten goed begrepen.
Dus u houdt niet van de verfijnde overladenheid van sommige katedralen uit de late middeleeuwen of de Barok?
Dat wil ik niet zeggen. Toen werden natuurlijk prachtige dingen gemaakt, ontsproten aan vroomheids- en vereringsidealen van die eeuwen. Maar dat is voltooide geschiedenis. Laten we het behouden en bewonderen, maar niet nu voortzetten of na-doen nu we in heel andere historische kontekst leven.
Toch hoor je vaak, ook van werkers uit de missie, dat daar de bevolking graag van haar armoede het mooiste (goud, zilver, juwelen) offert om de beeltenis van het opperwezen te helpen versieren. Is dat niet een spontane behoefte van de mens?
Het is absurd de dingen mooi te maken enkel door hun kostbaarheid. Dat is praalzucht. Mode, behaagzucht, lichamelijke versiering hebben met eredienst niets te maken. Natuurlijk zijn er vroeger magnifieke kazuifels bewerkt en gouden crucifixen vol edelstenen met de beste en vroomste bedoelingen vervaardigd. Die waren niet alleen kostbaar, doch vooral goed gekomponeerd. Dat gold eeuwen geleden, maar nu niet meer. Nu is het wachtwoord: nobilis simplicitas, voorname eenvoud... woorden die tot vijfmaal terugkeren in de Institutie van het nieuwe missaal. Pius XII heeft het anders uitgedrukt: hij sprak van de ‘sobere pracht der armoede’. Als aan uw abdij dus iemand een gouden crucifix kwam schenken om in de kerk aan te brengen...
Dan zouden we beleefd moeten weigeren. We hebben dat niet (meer) nodig. Ik dacht trouwens dat zulke gestes na het laatste Concilie niet gewenst zijn ook. Een heel andere kwestie is: indien er een schilder, een beeldhouwer, een glazenier opstond die een kunstwerk maakte in de optiek waarin wij hier hebben gebouwd, dan zou ik niet tegen plaatsing zijn. Mits het een eigen funktie in de kerk vindt, dus niet ‘zo maar’ als mooie opsmuk.
U bent in en buiten uw vaderland bij ingewijden bekend als de bouwmeester van ‘het plastisch getal’. Is het mogelijk om in simpele woorden te zeggen waar dat op neer komt?
We hebben samen met een groep architekten lange jaren de dispositie van het menselijk verblijf bestudeerd, juist met het oog op de kerkelijke architektuur. Daarbij zijn we gestoten op de grote waarden van onderlinge maatverhoudingen die in zo'n gebouw optreden. Zulke verhoudingen kunnen zuiver of vals zijn, evenals de intervallen van muziek. We hebben ons dus afgevraagd hoeveel de maten onderling moeten verschillen om met elkaar in harmonie te treden. De teorie daaromtrent hebben we ‘het plastisch getal’ genoemd. Zij is afgeleid van het ruimtelijk gegeven zelf met zijn lengte, breedte en hoogte, de drie dimensies ieder met hun eigen karakter. De resultaten van die teorie vinden we in alle monumenten der oudheid bevestigd.
De rust en de harmonie die u in deze ruimte, onze abdijkerk, zo treft is nergens anders een gevolg van. Het zijn geen straffe regels, want zij laten een oneindige variatie toe. Er is dan ook geen tempel in Griekenland, geen pyramide in Egypte gelijk aan een andere. Nuances van afmetingen geven er een eigen karakter aan, zoals ook het licht in deze kerk - die grijs lijkt - aan de materie tal van nuances van grijs geeft, elk uur van de dag weer anders. Ook de buitenstaander merkt dat. Een geoefend oog ziet natuurlijk allerlei tonen in dit grijs.
Als ik daarom benadruk dat zulk een huis voor God primair met verstand ontworpen dient te worden, dan sluit ik mijn gevoel niet uit maar laat het veeleer tot zijn recht komen tegen de achtergrond der wetmatigheden. Dit vind ik de grote edukatieve waarde van zulk een kerkgebouw.
Onze teorie van het plastisch getal leidt tot de meest verrassende openbaringen, maar in beginsel is zij so simpel dat een kind haar begrijpt mits het tot tien kan tellen. In de anatomie van het menselijk lichaam bijvoorbeeld vind je dezelfde finesse aan wetmatigheden: de artikulatie van de ledematen, de verhouding in grootte van vingerkootje tot vinger, vinger tot hand, hand tot arm etc. Als die harmonie er is, vinden we het ‘mooi’ als ze ergens verstoord is, minder mooi, soms ook lelijk.
In de 44 jaar dat ik monnik ben heb ik als architekt de diepe, mysterieuze wetmatigheden der liturgie beter leren doorgronden en bewonderen. Omgekeerd heb ik juist als monnik en liturgist vele verborgen achitektonische verhoudingen nieuw leren zien. Van deze beide verworvenheden is onze abdijkerk het resultaat - u noemt het een unicum, goed, een groot woord. Maar gelukkig? Ja, dat ben ik er mee.