| |
| |
| |
vlaanderen Binnenlands aktueel
Een ‘opera voor Vlaanderen’?
De opera als kultuurvorm is in ons land enorm aan het aftakelen en gaat, zo er niets tegen gedaan wordt, absoluut de ondergang tegemoet. Zijn daar oorzaken voor? Zijn daar remedies tegen? Dat is het, wat wij onderzochten.
Eerst en vooral, hoe komt het, dat het operaleven en -beleven in zo'n slop geraakt zijn? Eenvoudig, omdat noch onze instellingen, noch ons publiek de nodige evolutie hebben doorgemaakt. Maar laten wij dat probleem toch even van dichterbij beschouwen. Onze instellingen zijn verouderd en beantwoorden absoluut niet meer aan de vereisten die men aan een twintigste-eeuws operahuis moet stellen. De technische middelen, waarover onze operateaters beschikken, laten hen niet toe verantwoorde produkties te brengen qua enscenering. En daarbij komt nog tot overmaat van ramp, dat de regie, waarmee overigens de meeste belcanto-opera's staan of vallen, meestal hopeloos absurd en onsamenhangend is, getuigend van een onbegrip, niet alleen van de regisseur, maar ook van de zangers-akteurs. Naast de enscenering, regie, kunnen nog slechts twee zaken volledig misgaan, nl. de orkestrale uitvoering en de vokale uitvoering. En... dat doen ze ook! Onze opera-orkesten zijn te klein en anderzijds veel te weinig geschoold. En nu mag men een knap dirigent aan zo'n orkest geven, als de man over maksimum vijf repetities beschikt, dan kàn hij geen goede uitvoering brengen. Ook vokaal geldt dezelfde opmerking. Met een vijftal repetities bereikt men niets! Komt daarbij dan nog, dat onze mensen primo een onvoldoende opleiding hebben, sekundo, verplicht worden hun stem kapot te zingen door ook maar alle mogelijke (en zelfs onmogelijke) partijen te moeten zingen, zowel in opera als operette. Maar laten wij al deze ‘beschuldigingen’ toch even illustreren aan de hand van voorbeelden.
Gaan we eerst even naar Gent, waar de toestand zowat de ergste is van heel het Vlaamse land. Voert men Puccini's ‘Madama Butterfly’ op, dan betekent dat een hele reeks dolksteken in het hart van wie van opera houdt. Daar krijg je bv. Suzuki, die de tee brengt, en als de eerste de beste demi-mondaine deftig met een lepeltje in een kopje roert voor ze het aan Sharpless overhandigt. Bedenk dan even, hoever we reeds van de waarheid staan, als je weet hoe subtiel de tee-ceremonie is in Japan! Of dan gaan Butterfly en Suzuki bloemen plukken om Pinkerton te verwelkomen, en wat doen ze? Ze breken de takken zo maar van de bomen, en alsof ze paling aan het villen zijn, ontdoen ze dan takken van hun bloesems, die ze dan maar over de grond uitstrooien. Afgrijselijk! Vooral als men weet, hoe een Japanner met bloemen omgaat: vol liefde en bewondering, voorzichtig alsof het levende wezens betrof. Of ook nog, hoe men Butterfly op haar huwelijksdag laat opkomen in een prachtig wit gewaad, het wit, de kleur van... de dood! Weet niemand dan, dat haar gewaad zwart en groen zou moeten zijn? Maar dat is nog niet alles. Ga een paar weken nadien eens naar ‘La Bohème’, dan kan je je overtuigen van de vindingrijkheid van de regisseur op het gebied van de attributen! Immers, in het derde bedrijf (het is winter!) vind je dan diezelfde bloeiende kerselaar uit ‘Butterfly’ op scene! Misschien merken sommige mensen dat niet op, evenmin als het feit, dat het orkest helemaal niet speelt wat er in de partituur staat, want of de dirigent nu aanwijzingen geeft of niet, dàt heeft voor de muzikanten niet het minste belang. Zij spelen de noten op hun papier, kijken op hun horloge om te zien hoelang het nog duurt.
In Antwerpen gaat het wel iets beter, maar... ook daar haalt men scenisch het nodige aantal stommiteiten. Ik denk bv. aan Boito's ‘Mefistofele’. Bedenk even de bouw van de huizen in de 14e en 15e eeuw, het aantal boeken wat op dat ogenblik bestond,... en dan gaat het doek open, je zit in Fausts studeerkamer, en onwillekeurig moet je denken aan de Koninklijke Hofbiblioteek van Wenen. Retorten en andere attributen van een vorser zijn er niet te zien. En op het einde, wanneer Faust sterft en door engelen naar de hemel wordt gevoerd, dan zakt Mefisto met een gekerm en gejank van een hond op wiens staart men heeft getrapt in de grond. En zeggen, dat Boito de enige is, die Goethe heeft weten te respekteren! Mefisto moet zich terugtrekken, klaar om een volgende slachtoffer te gaan zoeken, niet als een dodelijk verwond dier.
Maar laten wij, om deze inleiding te besluiten toch nog even een kijkje gaan nemen in onze hoofdstad. Twee voorbeelden zullen hier wel volstaan. Ga naar ‘Aïda’, en dan krijg je een pracht van een Ancien-Belgique-spektakel, kompleet met buikdanseres (uit de omgeving van het Noordstation) en olifanten van een op bezoek zijnd cirkus. Daarbij krijg je dan nog tot Inka omgetoverde Egyptenaars, met totempalen in plaats van obelisken. Maar het toppunt van dit seizoen was ongetwijfeld de produktie van ‘Turandot’. Qua slechte smaak en stupiditeit, bijna de perfektie zelf. Een miljoenenproduktie die wraakroepend is. Kostuums in polyvinyl en plastic, die hoegenaamd niets, maar dan ook absoluut niets weghadden van de Chinese klederdracht van de Soeng-dynastie, het vermoedelijk tijdvak van het verhaal. Turandot zelf, die een prachtreklame was voor de lampenkappenwinkel: het ding op haar hoofd werd bij elke akte groter en groter. Timur, de verbannen Tartaarse vorst, had net een serveerschotel om de hals, die hem als kraag moest dienen, de keizer leek op een sterrenwichelaar uit een van Walt Disneys films. De drie ministers, Ping, Pang en Pong leken wel weggelopen te zijn, ofwel uit het cirkus dat de olifanten leverde voor de Aïda-produktie, ofwel uit een instelling als er een is te Geel.
Goed, het venijn is er uit. De fouten van onze instellingen zijn aangetoond. Maar wat is de rol van het puliek? Wanneer het publiek zo'n hoop kitch voorgeschoteld krijgt, zou het moeten reageren met boeh-geroep, maar wat doet het? Het applaudisseert! Wie applaudisseert? De operabezoekers die we ‘operaratten’ kunnen noemen, want de jongeren krijgt men heel eenvoudig niet meer in zo'n gebouw binnen. En zij hebben gelijk. Ons publiek is veel te weinig kritisch, want het kent de opera niet als kultuuruiting, maar slechts als ontspanning. En dàt is fout, net zo goed als het tot kasvullende stukken maken van bepaalde opera's, die in feite een heel wat diepere achtergrond hebben. Ten dele ligt de fout in het onderwijs, want wie heeft er tijdens zijn middelbare-school-opleiding ooit over opera horen praten? Welke leraar muziek krijgt de kans om het te doen? En zelfs als een leraar dat kon, hoe zou hij zijn leerlingen ertoe kunnen brengen om naar de opera te gaan? Zeker niet door hen naar een van onze operagebouwen mee te nemen, want dat zou het einde betekenen én van zijn pogingen én van de door die pogingen misschien gewekte interesse. Neen, om jonge mensen naar de opera te krijgen moet men hen in staat stellen om goede uit- | |
| |
voeringen te zien en te horen, en dat kunnen ze hooguit een paar keer op een heel jaar en dan nog wel als er een operafilm wordt gegeven. Opera is immers meer dan een op het gehoor afgestemde kunstvorm, het visuele element speelt een even belangrijke rol; opera is een ‘gesamtkunst’, waarin én muziek én spel én scenografie een even belangrijk aandeel hebben. Probeer nu maar eens, in onze dagen, jongeren te laten geloven in een door een luik wegzinkende duivel! Veel sukses ermee.
Dus, er hapert veel aan de opera in Vlaanderen, en er moet iets veranderen. Een zeer lovenswaardige poging werd vorig jaar ondernomen, maar de tegenkanting bleef niet uit. Natuurlijk. En van waar kwam die? Van een groep mensen, die geen besef hebben van wat kunst en kultuur zijn, laat staan van wat opera is. Maar laten wij eerst nog even rondom ons kijken, in het buitenland. Italië, dat altijd - vooral dan in de 19e eeuw - de bakermat van de opera is geweest, kent thans een malaise, een krisistoestand, want ook daar is de opera aan het doodbloeden. Frankrijk heeft die toestand ook gekend, tot voor een paar jaar Pierre Boulez er een punt achter heeft gezet, en een systeem heeft uitgewerkt, dat nu reeds zijn eerste vruchten afwerpt. De operahuizen van Marseille en Lyon zijn thans leidinggevend, en de huizen van Parijs zijn ten dode opgeschreven. En dit jaar start de ‘Opéra du Rhin’, een samensmelting van een drietal operahuizen, o.m. Strasbourg en Mülhausen. Wenen bloeit verder. Covent Garden en Sadler's Wells kennen nog altijd hoogtepunten, maar hét land, waar de opera thans leeft, geboren wordt, is Duitsland. Geen land ter wereld heeft in vergelijking met het aantal inwoners zo een groot aantal operateaters. En het Duitse operasysteem is nu langzaam ook in Frankrijk aan het doordringen. Waarom doen ook wij het niet? Omdat de staat bang is dat het geld zal kosten? Omdat het publiek er nog niet rijp voor is? Omdat er teveel mensen aan hun profijtjes denken? Wellicht houdt elke veronderstelling een stuk waarheid in. Maar niettemin, er is een plan gerijpt, en dat plan moét verwezenlijkt worden, willen wij opnieuw opera hebben in ons Vlaamse land. Wat is nu dat plan?
In oktober 1970 verscheen er een brochure van de hand van Dr. jur. Gerard Mortier, voorzitter van de vereniging JEUGD-OPERA GENT, en assistent van Prof. Dr. J. Briers bij het Festival van Vlaanderen, getiteld ‘Opera van Vlaanderen, oplossing voor Opera in Vlaanderen’. De idee, die in die brochure naar voren wordt gebracht is niet nieuw maar, waar de vorige koncepties meestal utopisch, idealistisch en niet realiseerbaar waren, is ze deze keer zeer koncreet. De brochure (42 blz.) is een bundel ideeën, getoetst aan de werkelijkheid, rekening houdend met de mogelijkheden van het Vlaamse land, en o.i. uitvoerbaar tot in de kleinste details. Daarop zijn de poppen aan het dansen gegaan, zijn de reakties losgebarsten, werd van vele kanten ‘kontra’ geroepen. Wij hebben dan ook het projekt gevolgd, de debatten die erover zijn ingericht bijgewoond. Tenslotte zijn wij even met Dr. Mortier gaan praten, hebben wij hem enkele vragen gesteld, en gemeend in ons tijdschrift dit zeer akute probleem te moeten aansnijden wat de ‘Opera voor Vlaanderen’ is.
Zoals wij hebben aangetoond hapert om zo te zeggen alles aan de opera in Vlaanderen, en dat heeft Dr. Mortier zeer goed ingezien, daarbij geholpen door zijn lange ervaring in het Festival van Vlaanderen en zijn kontakten met de Europese operahuizen, voorai dan in Duitsland. Laten wij die brochure even doorlopen en dan, wanneer er problemen zijn, daar even op inhaken. Voegen wij er nog maar eens aan toe, dat de in die brochure vervatte technische gegevens voor een groot deel werden uitgewerkt door mensen van de Deutscher Oper am Rhein te Düsseldorf (o.a. Rolf Trouwborst, Peter Hess en Lothar Barr) die duidelijk de situatie hebben onderzocht n.a.v. hun gastbezoeken in het kader van het Festival van Vlaanderen, vooral dan te Gent. In de allereerste plaats is Dr. Mortier zich bewust van het feit, dat ons publiek nog niet beseft wat de betekenis is van ‘opera-teater’. M.a.w. het publiek gelooft nog teveel (om niet te zeggen uitsluitend) in het verouderde, nutteloze ontspanningskarakter van de opera. En dat heeft een zekere laksheid van ons publiek voor gevolg: het gaat alles aanvaarden wat op het toneel wordt gebracht. ‘We moeten er namelijk van overtuigd zijn dat een nieuw opgerichte Opera van Vlaanderen nooit kan starten op een niveau als dat van de Weense Staatsopera, maar we moeten er terzelfder tijd in geloven dat na enkele jaren de Opera van Vlaanderen interessanter zou kunnen zijn dan die van Wenen. Merk immers op, dat geldmiddelen niet noodzakelijk goede opera impliceren, zoals sommige direkteurs in ons land beweren: de Opera van Parijs behoort tot het best gesubsidieerde ter wereld, maar telt niet mee in het internationaal operaleven.’ Dr. Mortier beseft dat noch Gent, noch Antwerpen, zelfs niet met meer geldelijke steun, de minimum-standaard kunnen bereiken om mee te tellen in het internationaal operaleven. Waarom dan niet de twee samensmelten tot één instelling, die dan ook artistiek verantwoorde produkties
zou kunnen brengen? ‘We voegen er hier onmiddellijk aan toe,’ schrijft Dr. Mortier, ‘dat onze oplossing weliswaar geen goedkopere is, maar een artistiek meer verantwoorde. Eén voorbeeld volstaat: wanneer beide opera's 100.000 fr. zouden kunnen besteden aan een dekor, dan hebben zij binnen de Opera van Vlaanderen 200.000 fr. voor hetzelfde dekor: dus artistiek ruimere mogelijkheden.’ Verder wijst hij op de fouten van onze operainstellingen, zo bv. het gebrek aan een vast ensemble, dat moet samengesteld zijn uit binnen- en buitenlandse artiesten. Een minimum-ensemble telt immers ca. 80 solisten! ‘Maar het is daarbij toch duidelijk dat een Opera van Vlaanderen bv. wel over twee zeer goede dramatische sopranen kan beschikken, maar een opera te Gent en een te Antwerpen niet ieder over twee, want dan zijn er al vier, en daarvoor is het internationaal aanbod te klein. Anderzijds moét een goede opera over twee dergelijke stemmen beschikken, omdat één zangeres de opdrachten niet kan verwerken.’ Dr. Mortier pleit voor een fusie van de twee Vlaamse operahuizen, teneinde een maksimale kwaliteit te bereiken. ‘... het aantal opvoeringen van eenzelfde produktie wordt automatisch verdubbeld, daar men in twee steden speelt; bovendien zal men door de kwaliteitsverhoging een groter publiek bereiken, zodat wij bij het begin zelfs op een verdriedubbeling van het aantal opvoeringen zouden mogen rekenen. Dit heeft op zijn beurt voor gevolg, dat er drie keer zoveel tijd vrij komt voor repetities, waardoor het artistiek niveau weer kan worden opgedreven.’ Achtereenvolgens behandelt Dr. Mortier de verschillende praktische aspekten van de zaak. De Opera van Antwerpen en Gent moeten op elkaar worden afgestemd. In vier fasen ziet hij de technische uitbouw van de opera te Gent en geen enkel detail is achterwege gelaten. Zelfs het aantal kW van de elektrische installatie wordt aangegeven. Belangrijk is, dat Dr.
Mortier zeer realistisch de zaak behandelt en de voordelen weet te motiveren. Een modern operagebouw heeft niet alleen een scene en een paar repetitiezalen nodig, maar zeker ook ateliers, waar dekors en kostuums kunnen worden gemaakt. Wat de dekors betreft, die kunnen per vrachtwagen van Gent naar Antwerpen en omgekeerd worden vervoerd, nu de E3 er toch is. Om te verhinderen, dat een ‘Opera voor Vlaanderen’ zou vervallen in het gasteren van de ene operainstelling in de andere, of zou uitgroeien tot een van stad tot stad reizend gezelschap (zoals de Opéra de Wallonie: een voorbeeld van slechte smaak, dat niet na te volgen is) meent Dr. Mortier, dat in iedere stad een volwaardig orkest zou moeten bestaan. ‘Het is een vaststaand feit, dat de opera-orkesten, die ook optreden met een eigen symfonische koncertcyklus, de beste zijn.’ Derhalve zouden de muzikanten ook de gelegenheid krijgen als solistisch orkest op te treden en zelfs de mogelijkheid binnen het orkest tot vorming van kwartetten, trio's en dies meer is niet uitgesloten. Dat Dr. Mortier gelijk heeft, kunnen wij bewijzen aan de hand van buitenlandse voorbeelden. In Keulen speelt in de opera het Gürzenich Orchester, in de Deutsche Oper am Rhein de Düsseldorfer Symphoniker, in Wenen de Wiener Philharmoniker. En kijken wij maar even naar de orkesten, die het meest opnamen maken: London Sym- | |
| |
phony Orchestra, New Philharmonia Orchestra, Berliner Philharmoniker, allemaal symfonische orkesten! Voor Antwerpen suggerreert Dr. Mortier de fusie van het huidig K.V.O.-orkest met de Antwerpse Philharmonie. Daartegen kwam de heer Ariën, voorzitter van de Antwerpse Philharmonie zeer sterk op, doch ten onrechte menen wij. Trouwens op het debat over de ‘Opera voor Vlaanderen’ te Antwerpen in het Osterriethuis (13 januari '71), trad de heer Fleerackers, kabinetschef van de Minister van Nederlandse Kultuur, helemaal het standpunt van Dr. Mortier bij.
Te Gent zou een symfonisch orkest moeten worden opgericht, dat 120 muzikanten zou tellen. Beide orkesten, te Gent en te Antwerpen, zouden optreden: ten eerste, als opera-orkest in de Opera van Vlaanderen, respektievelijk te Gent en te Antwerpen, als symfonisch orkest, en als orkest tijdens het Festival van Vlaanderen. Indien men het ons vraagt: prima vooruitzichten voor de muzikanten én het publiek!
Daarna keert Dr. Mortier terug tot het specifieke van de Opera voor Vlaanderen. Hij opteert voor volgende juridische punten: ten eerste, moet de Opera voor Vlaanderen een raad van beheer hebben, samengesteld uit vertegenwoordigers van de subsidiërende machten en deskundigen, ten tweede, een direkteur, wiens vrijheid op het gebied van het artistiek beleid gewaarborgd is, ten derde, de mogelijkheid voor de direkteur om zich te laten assisteren door een staf van gespecialiseerde medewerkers. Terloops dachten wij hier aan het feit, dat het helemaal geen kwaad zou kunnen, indien aan de Opera voor Vlaanderen bv. lektoren zouden worden verbonden, die de solisten en de koorleden zouden kunnen opleiden i.v.m. uitspraak, historische en sociologische achtergrond van de stukken. Bij de bespreking van de subsidiërende machten raakt Dr. Mortier het punt van de kulturele autonomie aan. ‘In het Belgisch politiek bestek’, zegt hij, ‘ontwikkelen zich hoe langer hoe meer drie autonome gemeenschappen: Brussel, Vlaanderen en Wallonië. Alle drie vragen gelijke rechten. Bijgevolg mogen en moeten de Vlaamse provincies van de Staat een gelijkwaardige subsidiëring eisen als de Brusselse Muntschouwburg. Deze bedraagt 98.000.000 fr. Wij poneren dus geen uit de lucht gegrepen getal, maar een som, die met politieke argumenten is te verantwoorden.’ Op het debat te Antwerpen noemde Dr. Fleerackers het financiële aspekt sekundair en zei dat het bedrag, dat Dr. Mortier vooropstelde, een redelijk bedrag was. Primair noemde hij de kwaliteit. Dr. Mortier wijdt in zijn brochure nog wel even uit over de verdeling van de subsidie over de steden en provincies. Zeer uitvoerig behandelt hij de kwestie van het personeel. Nu weten wij dat aan Dr. Mortier werd verweten, dat in een Opera voor Vlaanderen geen plaats meer zou zijn voor eigen mensen. Dat hebben wij hem dan ook gevraagd. ‘Integendeel,’ was zijn antwoord, ‘wij
zouden er tekort hebben. Elektriciens, mekaniciens, koorleden, wij zouden er heel veel moeten bij hebben, vooral te Gent.’ En hij noemde nog eens de cijfers van de personeelsbezetting van de Deutsche Oper am Rhein: technisch personeel: 42 bedienden, 175 arbeiders; administratief personeel: 15; transportequipe: 8; koorleden: 90. Natuurlijk - en hier komt de kat op de koord - zouden deze mensen, en vooral de koorleden, een proef moeten afleggen. Zouden de huidige koorleden daar bang van zijn? Het kan best dat zij in zichzelf niet geloven, dachten wij. Wat nu de werking betreft: die is heel kompleks, maar zeer degelijk uitgewerkt. Vanzelfsprekend zou de huidige toestand, waarbij de leden van het ensemble, koor, orkest en technische ploeg, gedurende 2 à 3 maanden werkloos zijn, totaal worden opgeheven. Het speelseizoen omvat 42 weken. ‘Principieel worden in beide steden twee reeksen van iedere produktie voorzien. Eén opera wordt dus normalerwijze 20 maal voorgesteld; 10 keer in beide steden. Uiteraard moet dit systeem soepel gehanteerd worden... Dit systeem houdt in, dat ieder jaar minimum 21 operaprodukties op het speelplan staan. Dit repertoire van opera's en operettes zal na vier jaar een veertigtal werken omvatten, naast het repertoire waarmee het Ballet van Vlaanderen in de Opera voor Vlaanderen optreedt. Jaarlijks gaan 10 nieuwe produkties in première, waarvan 7 opera's, 1 operette en 2 balletavonden, zodat een groot gedeelte van het repertoire om de vijf jaar kan vernieuwd worden. De premières vinden afwisselend plaats in beide steden; elk vijf premières, die nadien naar de andere stad worden overgeheveld.’ Laten wij tot slot nog zeggen, dat Dr. Mortier ook denkt aan Brugge, Kortrijk en Hasselt, die door de Opera voor Vlaanderen zouden worden bezocht.
Intussen is er heel wat gediskussieerd geworden over de ‘Opera voor Vlaanderen’ en kwamen de tegenstanders in de open lucht. In Gent belegde de vereniging van de Vrienden van de Lyrische Kunst zelfs een debat. De voorzitter, de heer A. De Meyer, die o.i. al zoveel van opera weet als een beenhouwer van pasteibakken, kwam met de meest onzinnige opwerpingen voor de dag. En dan verwijt men Dr. Mortier, als zou heel zijn plan, zijn projekt, berusten op eigen profijt, met het oog op, zoals andere critici het noemden: de ‘Generalintendanz van de Flämische Oper am Schelde’. Neen, Dr. Mortier heeft het zeker niet nodig om voor een baantje te zorgen. Zoals hij het zelf zegt: ‘Ik heb geen Opera voor Vlaanderen nodig, noch voor mijn profijt, noch om goede opera te zien. Dat kan ik immers op vele plaatsen. Ik heb maar in de wagen te stappen en naar het buitenland te rijden. Maar... niet iedereen kan dat.’ Dat zijn wij met hem eens. Niet iedereen kan dat, m.a.w. wij moeten ervoor zorgen, dat ons publiek goede opera krijgt in eigen land. En dát is de taak van de ‘Opera voor Vlaanderen’. Die is er jammer genoeg nog niet, maar de eerste stappen zijn gezet. Nu moeten enkel nog de verantwoordelijken uit hun partikularistische, regionalistische winterslaap worden gewekt om tot de verwezenlijking te kunnen overgaan. En wie zijn die slapers? De politici? Zeker, maar in de allereerste plaats: WIJ! Inderdaad, wij, het publiek, de konsumenten. Waarom gaan wij niet onder de douche staan, waarom vragen wij niet waarop wij recht hebben? Zijn wij bang, dat wij het té goed zouden hebben, dat wij onze ‘Opera voor Vlaanderen’ zouden krijgen? Ik hoop van niet. Vermeylen schreef ooit: ‘Laten wij Vlaming zijn om Europeeër te worden.’ Inderdaad, ook op kultureel vlak is dat zo, en een van de kultuurvormen is de opera. Willen wij op Europees vlak iets in de operapap te brokkelen hebben,
dan hebben wij de ‘Opera voor Vlaanderen’ hard nodig. Als iemand het aandurft om zo'n initiatief te nemen, laten wij er ons dan als één man achter scharen. Het is een Vlaams initiatief en het moét slagen!
Bert Leyns
| |
Festival van Vlaanderen Te Gent
Ook dit jaar weer nadert het Festival van Vlaanderen, waarvan het hoofdaccent toch nog altijd te Gent ligt. Dààr is het Festival immers jaren geleden ontstaan! We zouden hier een hele historiek kunnen ophangen, maar dat zou ons enigszins van de aktualiteit wegvoeren. Nochtans past het hier Prof. Dr. Jan Briers, die a.h.w. de levende impuls van het Festival is, in de bloemetjes te zetten, en met hem zijn hele team medewerkers, want zonder hun voortdurende inspanningen, had het Festival nooit het internationale peil bereikt wat het nu heeft, en zou het er een onder de vele gebleven zijn. Nu echter is het een unikum, dat heel wat andere Westeuropese Festivals in de schaduw stelt.
De festival-idee of ‘Festspiel’-idee werd in feite door Richard Wagner in het leven geroepen, toen hij de Bayreuther Festspiele koncipieerde. En sindsdien rezen ontelbare ‘Festspiele’ uit de grond. Bleef de inhoud van de Bayreuther Festspiele beperkt tot Wagners eigen komposities, andere festivals breidden hun programma uit tot opera in het algemeen, andere nog tot uitsluitend symfonische en koncertuitvoeringen. Schaarser zijn echter de festivals waar alle muzikale disciplines vertegenwoordigd zijn: opera, symfonie, koncerto, lied, ballet. In Europa staan de Salzburger Festspiele en het Festival van Vlaanderen naast elkaar, evenwel
| |
| |
nog met een verschil: het Festival van Vlaanderen brengt elke avond een andere uitvoering. En dat is ook uniek.
Als we het programma van het Festival 1971 even overlopen, dan konstateren we, dat het dit jaar een waar defilee wordt van de grote symfonische orkesten: Koncertgebouworkest Amsterdam, Wiener Philharmoniker, Filharmonisch Orkest van Leningrad, Chicago Symphony Orchestra en Israel Philharmonic Orchestra. Daarnaast twee liederavonden met Teresa Zylis-Gara en Peter Schreier. Dit jaar echter weinig of geen opera! Waarom? Misschien is het wel een kwestie van vraag en aanbod op de internationale markt, maar... en dat is niet zo prettig voor ons, de meeste buitenlandse operahuizen weigeren om in Gent op te treden vanwege de slechte scenische kondities. Niet alleen willen zij ‘het leven van hun mensen (zangers en technici) niet in gevaar brengen’, maar zij willen ook geen uitvoeringen brengen met een half orkest. En dat moeten we toegeven: de orkestbak van de Opera te Gent volstaat voor Mozart, Boieldieu en dat is alles. Wij kunnen ons terecht afvragen of de instanties niet vergeten, dat zij ook een kulturele verantwoordelijkheid dragen t.o.v. ons allen! Niemand betwijfelt het nut van de E 3 (ook al moet de helft van het i.c. Gentse natuurschoon eraan geloven) iedereen begrijpt, dat het afgebrande wielervelodroom moest vervangen worden (en iedereen was verbaasd te zien op welke korte termijn er een nieuw was) maar een koncertzaal, een volwaardige operazaal, zijn die niet even belangrijk? Hebben wij ook daar geen recht op?
De enige opera, die we dit jaar krijgen, is Mozarts ‘La Clemenza di Tito’, een muzikale parel in de scenografie van Jean-Pierre Ponnelle, uitgevoerd door het Gürzenich Orchester der Stadt Köln, het koor van de Keulse opera, en een unieke bezetting: Manfred Schmidt (Titus), Janet Coster (Vitellia), Lucia Popp (Servilia), Ilse Gramatzki (Annius), Kanikazu Ohashi (Publius) en Brigitte Fassbaender (Sextus). Oorsprokelijk zou Yvonne Minton de partij van Sextus zingen, maar ook voor zangeressen bestaat het moederschap! Interessant is ook het scenisch oratorium ‘Rappresentazione di anima e di corpo’ van de Cavalieri, dat in de Katedraal wordt gebracht door de Deutsche Oper am Rhein. Naast enkele moderne ensembles vinden we, althans naar o.i. een paar zeer interessante eksperimenten, nl. een vergelijking tussen de uitvoering en opvatting van Strawinsky's ‘Sacre du Printemps’ door Béiart en het Ballet van de Deutsche Oper am Rhein, de kompilatie van de Wallenstein-trilogie van Schiller door het Schauspielhaus Bühnen der Stadt Köln.
En dan is er nog de hele reeks symfonische uitvoerinaen met de wereldberoemde orkesten. Het Chicago Svmphonv Orchestra o.l.v. Carlo Maria Giulini, een van 's werelds grootste dirigenten van de iongere generatie, die Mozarts Symfonie nr. 39 in Es-dur. KV 543 en Mahlers symfonie nr. 1 in D-dur (Der Titan) vertolken. Karl Böhm. wellicht 's werelds meest alzijdige diriaent. door de Berliner Philharmoniker vereerd met de ring van A. Nikitsch, komt met de Wiener Philharmoniker twee avonden verzorgen. Op 31 augustus brengen zij Schuberts 2e symfonie in B-dur, D 125 en Brahms' 4e symfonie in e-moll, op. 98. Op 2 september komen zij dan terug met Mozarts symfonieën nrs. 40 in g-moll KV 550 en 41 in C-dur KV 551 (de Jupiter). Het Koncertgebouworkest van Amsterdam o.l.v. zijn chefdirigent Bernard Haitink brengt Mozarts Reguiem in d-moll KV 626 met Elizabeth Harwood, Julia Hamarl, Peter Schreier (die het eveneens op plaat zingt o.l.v. Gönnenwein) en Louis Hendrickx. Daarnaast brengen zij eveneens het adagio uit Mahlers nooit voltooide 10e symfonie. Het is de eerste beweging van deze symfonie, die posthuum door Deryck Cooke werd voltooid. Doch het is beter Mahler te respekteren en enkel datgene uit te voeren, wat hij zelf nog komponeerde. Het Israel Philharmonic Orchestra o.l.v. Zubin Mehta (weer een van die zeer grote jonge dirigenten) brengt een zeer gevulde en gevarieerde avond met Brahms' 3e symfonie in F-dur, op. 90. Beethovens 5e pianoconcerto in Es-dur, op. 73 (het Emperorkoncerto) met als solist Joseph Kalichstein, en dan van Anton Webern 6 orkeststukken (waarschijnlijk nrs. 1-5, op. 10 en nrs. 1-3, op. post., of althans een selektie daaruit). Het Filharmonisch Orkest van Leningrad houdt het bij twee Russische meesters: de romantiek met Tsjaikowsky's symfonie nr. 5 in e-moll, op. 64, en het ekpressionisme met Sjostakowitsj's symfonie nr. 6, op. 54.
Prachtig is eveneens het initiatief een operetten-musical Matinéekoncert in te schakelen met Ingeborg Hallstein en Heinz Hoppe. En vergeten we niet de meesterkursus liedinterpretatie die door Prof. Erik Werba gegeven wordt van 8 tot 28 augustus, en waarvan het slotkoncert plaats heeft op 29 augustus.
Alles bij elkaar, weer eens een prachtig vooruitzicht voor een even prachtig Festival!
Nu ja, een land, dat zichzelf respekteert moét een Festival hebben, en het is een enige kans om de groten onder de groten te gaan bewonderen voor velen onder ons. Wij kunnen hier dan ook maar een wens uitspreken, nl. dat het Festival van Vlaanderen mag blijven bestaan en dan nog wel op het nu bereikte peil!
Bert Leyns
|
|