| |
Biblioteek
Nieuw
Pas verschenen werk van leden
Bij de dynamische uitgeverij Brito, Berchem-Antwerpen, verscheen onlangs een aantal belangrijke werken. Wij noteerden alvast:
Herman Vos: Variaties in het Zand, 12,5 × 20 cm, 108 pag., gen., 1970, 125 fr.
Deze bundel novellen draagt als ondertitel ‘4 maal liefde onder het Zuiderkruis’. Vier verhalen dus, gesitueerd in Zuid-Amerika, waar de auteur vijf jaar gewoond en gewerkt heeft, maar dan beslist niet geïsoleerd van het volk, van de gewone Zuidamerikaanse mens, integendeel: het land en de mens aldaar hebben Vos zó diep aangegrepen, dat een goed deel van zijn literaire produktie - tot nogtoe - een rijke en vooral levenswaarachtige bron van inspiratie vindt in zijn emigrantenperiode. Nooit echter primeert het louter documentaire, wél het uitzonderlijke in de mens zelf. Het is opmerkelijk hoe de hoofdpersonen uit de vier novellen uit ‘Variaties in het Zand’ stuk voor stuk weliswaar eenvoudige mensen zijn, maar die anderzijds door middel van een of andere daad ofwel boven zichzelf uitstijgen, ofwel boven hun omgeving, het dorp, de conventie, de traditionele geplogendheden. Er is de wonderlijke figuur van Poepzat in ‘De vervloekte minnaar’; in ‘Capitan Maria’ is het Maria zelf, die de vereenzaamde Panzon door de liefde tot man maakt; in ‘Chicas de Miel’ moét je wel houden van Sis, die zich op een grandioze wijze uitslooft om zich op het dorp te wreken, dat twee niet al te snuggere, vervuilde meisjes als vrouwelijke narren beschouwt; in ‘De Strandloopster’ - naar mijn gevoel het gaafste van de vier verhalen - is het Mariquita, die op een onbewoond eilandje zichzelf door de natuur geneest van een verziekelijkt leven.
Herman Vos schrijft een kloek en rechtlijnig proza, dat steeds viriel blijft en adembenemend boeit. Voor één van zijn verhalen geven wij een berg modernistische prietpraat graag cadeau.
Hubert Lampo, Armand Boni, Dries Janssen, Walter van den Broeck, Robin Hannelore, Frans Depeuter, Herman Vos, Jan Berghmans: Heibelboek, 12,5 × 20 cm, 228 pag., gen., 1970, 185 fr.
Dit werk wordt aangekondigd als ‘een sarkastische reflektie van het literaire leven in Vlaanderen (en soms elders)’. Voor wie het zonder vooringenomenheid leest - en dan moet je er prettig bij gaan zitten in een knusse zetel - is het veel meer dan dat. In de eerste plaats een deugddoende ‘Spielerei’ (wat echt sarcasme niet steeds is!) op het thema: Mensen, hou nu eindelijk eens op met jullie zelf steeds zo ernstig te nemen, want het echte leven is veel rijker en mooier dan dat. Uitzondering gemaakt voor het eerste deel van het boek dan, dat handelt over Roger van de Velde en waarin Lampo, Boni, Janssen en van den Broeck a.h.w. een reconstructie brengen van de gebeurtenissen die de dood van van de Velde voorafgingen en er dan tevens eens op doordenken. Dat bepaalde personen deze bladzijden niet graag zullen lezen, is een feit, doch er is maar één waarheid en het is goed, dat die eens en vooral duidelijk aan het licht wordt gebracht.
De overige 150 pagina's van het werk zijn een echte literaire speeltuin en de auteurs gaan er met een enorme taalvirtuositeit op los. Dus niét met de grote bijl, maar met een des te scherpere pen. Héél dikke blazen worden met een fijne glimlach doorgeprikt en steeds opnieuw kijk je als lezer verrast op bij de wijze waarop sommige toestanden en feiten worden gehekeld. En kun je niet met alle standpunten akkoord gaan - of zijn we een volk van jaknikkers? - toch blijft je geamuseerd doorlezen tot de laatste bladzijde. Wie de voorpagina maakt, staat nergens uitdrukkelijk vermeld (of is het de boekverzorger?): ze is méér vernietigend dan napalm...
Albert Westerlinck: Gesprekken met Walschap, 13 × 20 cm., 1e deel: 223 pag., 2e deel: 327 pag., Uitg. Heideland-Orbis, Hasselt, genaaid, 1969-1970, respectievelijk 210 en 225 fr.
Men vraagt zich af waarom het procédé, dat hier door Albert Westerlinck werd toegepast, nog niet eerder in onze literatuur werd aangewend, nl. het grondig doornemen van heel het oeuvre van een schrijver om er dan, in vriendschap en met kennis van zaken, over te gaan spreken met diezelfde auteur - een gesprek tot en met, waarin een bepaald antwoord op een vraag een andere vraag kan oproepen, wat uiteraard niet mogelijk is als men zich beperkt tot wat de traditionele werkwijze van een kriticus kan genoemd worden. Goed, er is inderdaad het feit dat niet elke auteur bereid is zich aan een dergelijke ‘analyse’ te onderwerpen - hij kan zich verschansen achter het antwoord: alles wat ik te zeggen heb, vind je in mijn werk - en niet iedereen heeft de gave van het precieze formuleren, maar toch is de Westerlinck-werkwijze zoveel levendiger en interessanter. In het eerste deel bestrijkt het gesprek - na een inleidend hoofdstukje - de werken van ‘Waldo’ tot ‘Houteklet’, het tweede deel handelt over ‘Soo Moereman’ tot ‘Het avondmaal’. De vruchtbaarste lezing van deze gesprekken is natuurlijk deze, waarbij de lezer één voor één de werken van Walschap nog eens doorneemt; hij kan dan akkoord gaan of niet met sommige uitspraken,
| |
| |
maar boeiend blijft het in elk geval en steeds stuit men op ontdekkingen, die men zelf nooit zou doen.
Uitstekende kritiek, ja, maar ik zou haast durven te zeggen: nog veel meer een portret, te voeten uit, van een van onze belangrijkste prozaschrijvers.
De uitgeverij Heideland-Orbis, gooide het voorbije najaar - traditiegetrouw - een pak humor op de boekenmarkt: integraalbandjes met integrale humor, 12 × 19,5 cm, zowat om en bij de 110 pag. per deeltje, geb., met parels van geplastificeerde omslagen, getekend door een onovertroffen A. Van Heusden. Wij genoten met handen en voeten van:
| |
Piet Theys: Erasmus had geen kogelpen.
Een sper- en trommelvuur van diapositieve beweringen, definities, mini-verhalen, persvergissingen, versprekingen, koldergedichten, heerlijke cursiefjes en een aantal andere dingen meer, die nog geen naam hebben, maar die er alle mogen zijn tot stichting, lering en vermaak van degenen, die ervan houden samen met Piet aan het woordkoorddansen te gaan. En een keurkorps van onze moderne (échte) literatoren mag gerust een tijdje in de leer bij Piet, wat stijl en woordgebruik betreft.
| |
Louis Verbeeck: Kikindodo, Kikindada.
Een verzameling kinderuitspraken, waarin een aantal facetten van onze hedendaagse samenleving vanuit een heel biezondere hoek wordt belicht. Stadhuiswoorden en artificiële termen worden onbevangen in hun hemdje gezet. Wij kunnen niet anders dan, met Gaston Durnez, ‘verwonden zijn, die vertederd luisteren naar de verwonderden’.
| |
Louis Verbeeck: De schuintamboer.
In deze bundel heeft Verbeeck een aantal cursiefjes verzameld en de nog open plaatsen kwistig bestrooid met gedichtjes, definities, versprekingen, advertenties, grafschriften, verzuchtingen, uitspraken en andere lieve dingen meer. Als je gal je plaagt: geen dokter meer. Slik deze Schuintamboer in, maar pas op voor zijn trommelstokken...
| |
Jos Ghysen: Met één vinger getikt.
31 cursiefjes van Ghysen: als je er elke dag eentje leest, ben je weer een maand gerust wat je goed humeur betreft althans. Voor de rest kan Jos vanzelfsprekend niet instaan. Maar wat doe je dan nà die maand? Luisteren naar schurende scharniertjes en zo en dan maar uitkijken naar het volgende najaar en hopen, dat Heideland Ghysen niet zal loslaten, want wié kan hem nog missen?
Walter Haesaert: Regenvogels, 13 × 21 cm., 190 pag., Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht (Standaard Literatuur Vandaag), 1970, gen.
Dit is, bij mijn weten, de tweede roman van de bekende en vaak bekroonde dichter Walter Haesaert. Het is een schrijnend en meedogenloos boek geworden, het verhaal van Maurice Meersman, de dompelaar, de niet helemaal snuggere dagloner, de eeuwige mislukkeling, die onvermijdelijk aan het leven zal tenonder gaan. Het boek speelt zich af in Kommergem, een Vlaams (denkbeeldig) dorp, in de omgeving van Gent, en wordt gesitueerd in de oorlog, tijdens de bevrijding en de tijd er onmiddellijk op volgend, toen de economie opnieuw op gang kwam en voorgoed het oude, het vooroorlogse, begroef. De meest deerniswekkende figuur schijnt mij Lucie, de vrouw van Meersman: zij is de enige die echt van Maurice hield, die ergens nog voldoende gezond verstand in reserve bewaarde, maar die telkens boog voor de invallen van haar man; als zij niet meer kàn of wil buigen, is het te laat. Daarrond riep de auteur een bonte wemeling van personages tot leven: goeddeels karikaturen van mensen, profiteurs, uitbuiters, geweldenaars, bange hazen, meelopers - veelal demonen, die de geest van Maurice Meersman bespoken en die allen, gewild of ongewild, schuld hebben aan zijn ondergang.
Haesaert slaagt erin deze kleine wereld - die eigenlijk wel model staat voor de grote wereld - tot leven te wekken, hij gebruikt daarvoor een suggestieve en harde taal en een zeer nerveuze stijl, maar, wij zegden het al: het is een schrijnend en meedogenloos boek, waarin een aantal afrekeningen worden gepresenteerd.
| |
Leo Mets: Hechteniskamp 1 + 2, 14 × 21,5 cm., 159 pag., Uitg. De Roerdomp, Brecht/Antwerpen, 1970, geb. 180 fr.
Leo Mets is een auteur, die niet altijd de erkenning en waardering heeft genoten, waarop hij méér dan recht heeft. Zowat een dozijn romans zijn van zijn hand verschenen en daarvan blijven voor mij onvergetelijk: ‘Het geslacht Hyoens’, ‘Het Paard van Elia’ en ‘De Kronijk van een Pover Minnaar’.
‘Hechteniskamp 1 + 2’ is, zoals de titel het laat vermoeden, een tweeluik: ergens een kamp, omgeven door wachttorens en prikkeldraad, waarin mensen worden gevangen gehouden door andere mensen. Het eerste deel van het boek wordt gesitueerd tijdens de oorlog, het tweede deel speelt zich af in de tijd dadelijk na de bevrijding, maar dit laatste woord wordt onmiddellijk een leugen: er is niets veranderd in Stalag XXIII/C, tenzij de mensen die gevangen gehouden worden door andere mensen. En daarrond en daaromheen een handvol handigaards, die elke situatie trachten om te buigen in hun eigen voordeel. Als kern: de onmacht van de mens tegenover het kwaad, het uitkomstloze, dat zijn bevestiging krijgt met ‘Epiloog met Roodhuid’, de laatste tien bladzijden van dit sterke werk, dat overigens geschreven werd in een zeer beeldrijke en gebalde taal, het krachtig en zeer mooi proza van iemand, die weet hoe het hoort en van wie wij nog zeer veel verwachten.
| |
Frans Depeuter: 7 Slagen op de gong, 13 × 21 cm., 156 pag., Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht (Standaard Literatuur Vandaag), 1970, gen., 125 fr.
Het klinkt misschien belachelijk, maar wat mij het meest getroffen heeft uit deze bundel novellen, is... de inleiding (pag. 9 en 10): hooguit 50 regels proza, maar dan zó mooi en zó zuiver, dat mijn waardering daarvoor echt niet onder woorden te brengen is; het is het mooiste kortverhaal, dat ik in jaren las. En na zo'n voorgerecht ga je natuurlijk héél hoge verwachtingen koesteren voor de zevenvoudige hoofdschotel: zeven verhalen waarin de dood, gemaskerd, of onverhuld, een hoofdrol speelt. Het is alsof Depeuter elk verhaal als het ware in één gulp heeft neergeschreven, soms schijnen de woorden en de zinnen nauwelijks in staat om de creativiteit van de schrijver te volgen - en sommige verhalen verstarren dan tot bizarre dingen - maar dan neemt Depeuter opnieuw de draad op en rent door de menselijke eenzaamheid, tracht er zo diep mogelijk in door te dringen en stuit telkens ergens op de dood: ‘Het enige bewijs van dit leven is de dood...’ Een niet zo gemakkelijke bundel, dat hoeft trouwens ook niet, maar het lezen en herlezen overwaard!
Bij Desclée De Brouwer wordt de reeks Streuvels-herdrukken voortgezet. Zopas kwamen nog van de pers:
Stijn Streuvels: Lenteleven, 12,5 × 18,5 cm., 194 pag., 1970, gen. 125 fr., geb. 175 fr.
en
Stijn Streuvels: Werkmensen, 12,5 × 18,5 cm., 195 pag., 1970, zelfde prijzen.
Twee van Streuvels' heerlijkste werken en àls ik dan nog een voorkeur mag uitdrukken, dan neem ik ‘Werkmensen’, dat de drie
| |
| |
overbekende novellen ‘De Werkman’, ‘Kerstmis in Niemandsland’ en ‘Het Leven en de Dood in de Ast’ bevat. Het is een onvergetelijke gebeurtenis deze werken nog eens te herlezen in een moderne, fris uitgegeven herdruk en... in hedendaagse spelling. Voor de zoveelste maal moet het gezegd: sommige van Streuvels' verhalen trotseren met glans tijd en zogenaamde vooruitgang. Wie niet overtuigd mocht zijn, moet maar eens de proef op de som wagen; ik zal hem niet met leeswerk overstelpen: de dood van Zeen in ‘Lenteleven’ en ‘Het Leven en de Dood in de Ast’ kunnen ruimschoots volstaan.
| |
Marcel Verbruggen en Dirk Verstraete: Het Dennenbos, 22 × 28 cm., 64 pag., geïll., DAP Reinaert Uitgaven (Natuur in Miniatuur nr. 5), geb. 99 fr., 1970.
In deze tijd, waarin zoveel gesproken wordt over bezoedeling en natuurbescherming, is het goed dat men, via het boek, interesse en liefde tracht op te wekken voor de al zo geschonden natuur. Het duo Marcel Verbruggen (de bekende vogelfotograaf en kineast) - Dirk Verstraete (een uitstekende grafieker) heeft een boek gemaakt over het dennenbos: een heerlijk album, waarin tekening en tekst volmaakt samengaan en dat ons duizendeneen interessante dingen vertelt over wat in een dennenbos te zien en te beleven valt. Niet alleen kinderen zullen dit boek graag ter hand nemen, maar ook volwassenen, die zich geen rijkere documentatiebron kunnen wensen bij een boswandeling. Zeer mooi uitgegeven en een zeer democratische prijs. Haast niet te geloven, dat men dergelijke waar kan leveren tegen zo weinig geld!
j.v.r.
| |
Raf Van de Linde: Laat mij uitspreken, moeder, Uitg. De Clauwaert, Kessel-Lo, 165 fr.
We leven hier het drama mee van een priester, neen, van vele priesters, wie het pijn doet de illusie te moeten stukrijten van hun moeder, de kerk, die op hen rekent om haar levenswerk ‘tot in zijn geringste detail’ te rechtvaardigen; die van hen het uiterste en het perfekte verlangt, terwijl ze dikwijls, spijtig genoeg, zelf zo onvolmaakt handelt, en zich toch zo onaantastbaar en volmaakt meent. Neen, een drieste aanval tegen de kerk is het niet. Het is eerder een nederige klacht, een schuchtere belijdenis, die een mens, een rechtzinnige en liefdevolle, maar zich zelfstandig voelende zoon, aan zijn moeder moet adresseren. Ze heeft wel veel voor hem gedaan en lang heeft hij zich in blind vertrouwen aan haar toegewijd. Maar thans ziet hij ook als volwassene deze menselijke instelling. Hij kàn niet blijven verzwijgen wat zich in die menselijke kerk als onvolmaakt openbaart. Hij moét spreken, om dat alles niet in zich te laten gisten tot het een vergif wordt. De ontmoeting van deze priester met een vader, die lijdt onder de gevolgen van een mislukking van zijn zoon, wat zijn roeping betreft, evenals de ontmoeting van de priester met de dochter, die door dezelfde oorzaak innerlijk de weg is kwijtgeraakt, drijven de priester steeds verder naar het onderzoeken van wat zijn ‘moeder’ eigenlijk niet was en wat ze eigenlijk voor hem niet gedaan heeft. ‘Belet me niet dat eens uit te schreeuwen, moeder’, roept hij uit, ‘en verlang niet dat ik blind ben voor uw menselijk falen!... Maar toch blijf ik geloven in mijn priesterschap en blijf ik van u houden met al uw arme menselijkheid.’
Zo klinkt, zeer beknopt, de zielsbelijdenis van een priester. Priesterschrijver Van de Linde heeft deze kinderlijke klacht overigens in een prangende betoogtrant weten te verwoorden. We bewonderen hem om zijn durf en om zijn eerlijkheid.
J.v. Rooy
Gery Helderenberg: De vijvers. Gedichten uit water en zon, Dendermonde, 1970 (in eigen beheer: Ronkenburgstraat 9, Lede), 32 blz. Bibliofiele uitgave.
Over de auteur schreef Dr. Joris Caeymaex zaliger kort voor zijn dood in ons Pelgrim-nummer: ‘Hij is de levende Pelgrim-dichter, zijn dichtwerk is na jaren de bekroning en eer van deze hele beweging’. Ook op dit nieuw bundeltje is deze buitengewoon lovende uitspraak weer toepasselijk. De dichter houdt ervan bepaalde thema's - zoals hier het water - in een reeks gedichten te ontvouwen. waarbij hij enerzijds door omgeving en herinneringen, anderzijds door bijbelteksten geleid wordt. Niet dat we staan voor een erg rationeel en systematisch gebouwd plan: het is de adem van zijn diepe ontroering, die in feite het ritme bepaalt dat de dichter weet te leggen in deze traditiegetrouw gebouwde poëzie. Wie echt iets te zeggen heeft kan zich ook thans nog binnen deze door velen als te streng aangevoelde zelfdiscipline op een werkelijk authentieke wijze uitdrukken. Dat heeft Helderenberg eens te meer bewezen. Treffende tekeningen van André van Laere.
| |
Hildegard van Bingen: Reidans der deugden, Vertaling van Gery Helderenberg, Uitg. St.-Pietersabdij, Steenbrugge, 1970, 40 blz.
D. Anselm Hoste herinnert in de inleiding van deze dichtbundel eraan dat de ‘Ordo virtutum’ van de 12e eeuwse heilige benediktines de pelgrimstocht van de mens naar God uitbeeldt, een strijd van goed en kwaad, van de deugden tegen de machten der duisternis. Het is het werk van een intelligente vrouw, die in briefwisseling was met paus en keizer en met de grote geesten van haar tijd. Deze tekst, die blijkbaar gemaakt is om gezongen en gedanst te worden, blijft zeer eenvoudig maar toch voornaam van taal; deze eenvoud en voornaamheid vindt men ook in de vertaling van G. Helderenberg terug.
| |
In memoriam Rodolphe Hoornaert. Speciaal nummer van ‘De wijngaard’, 1970, 1-2.
In 1969 overleed ons medelid, de fransschrijvende letterkundige R. Hoornaert. Het tijdschrift, dat hij in het kader van de door hem opgerichte kloostergemeenschap heeft gesticht, belicht in dit nummer uiteraard de religieuze betekenis, maar ook de menselijke gestalte van de essayist, die vooral om zijn studies over de Spaanse mystiek bekend is, maar ook als hersteller van het Begijnhof aan het Brugse minnewater; dit uniek kader heeft zeer veel aan hem te danken.
Dr. Luc Devliegher, De Zwinstreek. Reeks Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen IV. Uitgave Provinciebestuur, Brugge / Lannoo, Tielt, 1970, 224 blz. tekst met 150 tekeningen (Arnoud Debonnet) en ± 150 blz. album met 481 foto's; linnen band, 580 fr.
Eén van onze vorige nummers zette in met een editoriaal van Dr. Luc Devliegher, dat een alarmkreet was om de steeds verder grijpende industrialisatie, die o.m. de prachtige Zwinstreek in onmiddellijk gevaar stelt grotendeels te verdwijnen. Deze gepassioneerde oproep begrijpt men beter als men het prachtige vierde deel van zijn inventaris van het Westvlaams Kunstpatrimonium ter hand neemt. Met evenveel liefde als wetenschappelijke akkuratesse beschrijft hij wat er thans nog aanwezig is aan merkwaardige overblijfselen van een rijk verleden in plaatsen als Dudzele, Heist, Hoeke, Knokke, Koolkerke, Lapscheure, Moerkerke, Oostkerke, Ramskapelle en Westkapelle. Het zijn plaatsen waarvan de naam niet onbekend klinkt voor zovelen, die onze Oostkust hebben aangedaan. Men neme het boek ter hand en make het door; en daarna gaat U die streek af om zelf ook te ontdekken in het spoor van de geleerde gids, die Dr. Devliegher is, wat al onverwachte kunst- en/of antiekvoorwerpen en monumenten er daar te vinden zijn. Moge het boek van Dr. Devliegher aan onze gezagdragers de moed schenken alles te doen om nog te redden wat kan gered worden. Dat is ook de wens van de Heistse burgemeester Dr. Jan B. de Gheldere, tevens voorzitter van de Provincieraad, in zijn inleiding voor dit boek.
Men kan Dr. Devliegher niet genoegzaam feliciteren om zijn uitzonderlijk belangrijk werk, dat een monumentaal geheel is geworden,
| |
| |
gebouwd met duizenden zorgvuldig verzamelde en op zichzelf onooglijk schijnende gegevens. Zoals men niet genoegzaam respekt kan opbrengen voor het initiatief dat het Provinciebestuur enkele jaren geleden nam, met opdracht te geven tot deze inventarisatie. Waarop wacht men in de andere provincies om dit voorbeeld na te volgen?
A.S.
Walter Roland: Het nekschot, Standaard Literatuur Vandaag, 1970
Het heimwee naar geborgenheid en liefde, dat in de geest van Mahatma Gandhi reeds het vroeger werk van Walter Roland bezielde, schraagt nadrukkelijker nog dan voorheen de nieuwe roman van de auteur.
‘Het nekschot’ vertoont twee aktielagen die, hoewel ogenschijnlijk zonder enig rationeel verband, in feite zeer sterk met elkaar verwant zijn.
Vormt de halswonde die een T.V.-kijker tijdens de oorlog opliep, de aanleiding tot een minutieus volgehouden monologue intérieure, dan biedt ze meteen aan de auteur de gelegenheid om te knagen aan het heilig huisje van de would-be oorlogsheld, die zich weliswaar uiterlijk koestert in de konsekratie van zijn en andermans oorlogsdaden, maar die bar goed beseft dat ze, op de keeper beschouwd, slechts eksponenten zijn van onloochenbaar egoïsme. Het nekschot, dat voor het hoofdpersonage algauw een statussymbool geworden is, put zijn bestaanskracht hoegenaamd niet uit humaan heroïsme, maar eerder uit een vorm van een gedeeltelijk door de omgeving opgedrongen dwaze romantiek die, met schitterende onderscheidingen en optochten, de grauwe gezichten der doden wil bedekken.
De aldus door zichzelf en anderen gekonditioneerde mens verraadt zichzelf in het door Roland handig ingelaste T.V.-programma, dat de gedachtengang van de ik-figuur geregeld op de achtergrond schuift, wat aan de auteur de gelegenheid biedt om de klip van de zwaartillendheid ongemerkt te omzeilen.
Rolands eigentijdse camera obscura richt de spots op het geraffineerde spel dat een handvol mensen, principieel eerlijk tegenover elkaar, aanvaarden. De lezer (kijker) wordt gekonfronteerd met een lachwekkend spektakel, waarin leugen en blague hoogtij vieren, een klownesk verstoppertje spelen dat uitmondt in een uitermate ontnuchterend slottafereel.
Poneert de auteur dat het gevaar van een regelrechte injektie van onechtheid en pose ons dagelijks bedreigt, dan reïntegreert hij meteen zijn houding tegenover de mytevorming in verband met het geweld.
Ergens heb ik in ‘Het nekschot’ een Walter Roland ontmoet, Diogenes gelijk, die een weinig gebukt, bewogen door medelijden misschien, maar steevast verder speurend naar de waarachtige mens, onverdroten de zoektocht verder zet, die hij nu vijf jaar geleden begon.
Met de lantaarn van zijn immer groeiende mogelijkheden, werpt hij in deze roman een schril licht op het bevreemdend scenario van een toch wel ongewone toneelvoorstelling, waarin de akteurs, werkelijkheid verwarrend met spel, hun karikaturale maskers nog dragen, wanneer ze de schouwburg reeds lang verlaten hebben.
Luc Daems
Eugène Van Itterbeek; Bernard Kemp; Alfred Kossmann en Lambert Tegenbosch: Kritisch Akkoord 69, een keuze uit in 1968 verschenen essays in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften, Uitg. A. Manteau, Maerlantpocket nr. 18, 136 blz., 125 × 201 mm.
Onder de hoofding ‘verschillend geaarde praktische oefeningen in het benaderen van schrijvers en hun werk “ofte” de benadering van het vraagstuk van de literaire kritiek’ heeft de redaktie van Kritisch Akkoord een aantal min of meer boeiende stukken daaromtrent verzameld. Lijkt me de keuze te bediskussiëren, de manier van benaderen is dit beslist. Buiten de aanwezigheid van een paar vaste klanten (R.A. Cornets de Groot; Clem Bittremieux) zijn vooral de bijdragen van C.J.E. Dinaux (analyse + intuïtie) en J.J. Oversteegen (Merlijn) interessant. Afzonderlijk ingaan op deze artikels zou ons te ver leiden.
Een onderlinge vergelijking ware interessant, wanneer we een totaalbeeld van de kritiek zoals deze in de Nederlanden wordt gepleegd, konden ophangen. Maar ook dat konden we uit deze bloemlezing niet puren m.a.w. een informatief gebrek?
Beslist. Niet omdat dit of dat tijdschrift terzijde werd geschoven. Ook niet omdat die of die ‘gezaghebbende’ kritikus werd vergeten. Alleen maar om de subjektiviteit. Net zoals deze paar regels dit zijn en derhalve te nemen voor wat ze waard zijn. Kritiek is én overtuiging én metode, en dat valt uit deze bundel wel te leren, zoals het uit vele geschriften te leren valt. Wat domineert is nou net de kwestie. Tekst of intuïtie. Vorm of vent... en wat weet ik meer. Dit verschijnsel op zichzelf is boeiend, soms bepalend informatief.
In hoeverre raakt dit nu de lezer, hij die 't spul verteren moet? Hij heeft recht op de volledige waarheid en niets dan de waarheid. Dus: tekstueel? Of de mens die erachter staat? Er zullen nog vele kritische akkoorden komen. De vraag zal er ook altijd zijn.
George Guilbert: 100 aforismen, 24 blz., 117 × 148 mm., EB 1970, 50 fr., Murissonstraat 152, 8530 Rekkem.
Ik geloof Jozef Deleu wanneer hij in het ‘Woord vooraf’ van deze bundel schrijft ‘G.G. schrijft omdat hij het niet laten kan’. Dat is m.i. een noodzakelijke faktor, die aan de basis ligt van elk kunstenaarsschap. Maar Guilbert bewijst dat ook in de loop van zijn 100 aforismen. En wat meer is, hem raakt de mens in al zijn belangrijkste facetten, zoals liefde en leven, grote en kleine kwalen. De pessimistische kijk op de zaak vindt net zijn oorsprong in de bezorgdheid om het lot van de mens. Guilbert weet tevens de vinger in de wonde te leggen, wat een levenservaring verraadt die sommigen pas na jaren bereiken. Net zoals Deleu ben ik benieuwd naar zijn volgend, scheppend werk.
Ter illustratie een paar aforismen:
De meeste mensen hebben meer buik dan hert (7)
Het is niet geloof dat bergen verzet, maar de liefde (8)
Een mens met veel ervaring is daarom nog geen wijze (11)
Geen vijanden hebben is bijna zo erg als geen vrienden hebben (18)
Kind noch kraai, zegt men, alsof dat weinig is. (22)
| |
Rob Goswin: De huid van Mechelen, 60 fr., 48 blz., 130 × 195 mm., DDB - Noorderlicht.
Met dit bundeltje heeft Goswin bewezen, dat hij niet meer weg te denken valt uit het beeld van de Vlaamse jongerenpoëzie. Heeft de baldadige plaats gemaakt voor een bezinnende, zijn werk is er hechter en aangrijpender om geworden. Deels om de zo persoonlijke problematiek die hij in een unieke taal tot kommunikatie heeft weten te stollen, deels om de spiritualistische opgang die deze dichter sinds kort heeft gemaakt. Mechelen, de stad die voor hem de bron betekent, de reinigende. ‘Zeven dagen, zeven nachten reed hij door zichzelf en luisterde: duister, vallende stenen, getelde stilten van de dood’, schreef Pol le Roy. Onder dit motto resulteert deze bundel. De stilte is tastbaar, de stilte om het afscheid. Want met deze bundel heeft Goswin zich a.h.w. gedistancieerd van wat bezig was hem te ontmantelen: te affektieve bindingen binnen de relatie man-vrouw-kind. Om die reden heeft Goswin deze bundel ooit eens een literair testament genoemd. Ik citeer hier het m.i. prachtige vers:
Bidden (voor Lutgart)
Bidden is nauwelijks open liggen
Aan de oppervlakte van geheimzinnige volkstammen
Is het uit elkaar groeien van oog en opperhuid
Bidden is rakelings (even maar) naakt zijn (blz. 14)
Het belangrijkste echter zijn de zeven tellurische brieven. Hierin
| |
| |
komt de echte dichter, geleid door uitsluitend zijn gevoel, zijn persoonlijkheid, aan het woord. Het gevaar van overdreven gevoeligheid heeft hij niet altijd kunnen omzeilen, maar de brieven hebben densiteit, zijn rechtstreeks en beeldend, beïnvloeden en maken los. Gewoon om een paar van deze brieven noem ik de bundel geslaagd. Opvallend ook, dit is een randnota, is het feit dat Goswin, in deze bundel, blijkt geeft van métier. Dat kon van zijn vorig werk niet altijd gezegd worden.
| |
Ignaas Veys: Oefeningen met Baudelaire, DDB - Noorderlicht, 40 blz., 130 × 195 mm., 60 fr.
Een dichter die beslist niet uitmunt door veelschrijverij, maar integendeel, elk gedicht, elke cyklus, elke verzameling cykli dermate bewerkt dat ze homogeen en uitgebalanceerd tot de lezer komt, is Ignaas Veys. Als poëziekritikus van ‘De Spectator’ waarderen we vooral zijn menselijk peilen in het te bespreken werk; als dichter waarderen we hem net om dezelfde menselijkheid, de zoekende mens die wikt en weegt, maar leeft. Dat karakteriseert ergens de poëzie van deze jonge dichter (1946), omdat ze haar ontstaan vindt in het leven van elke dag; het doorvoelde leven van iemand die open staat voor wat er rondom hem gebeurt. Gelegenheidsanekdotiek, schreef ik ergens, maar dat is in feite een vlag die de lading slechts ten dele dekt. Immers, Veys werkt rond temata. In dit geval gaat het om Baudelaire. In de eerste cyklus heeft Veys op persoonlijke wijze het leven van Baudelaire getekend en geïntegreerd in zijn poëzie. Uit de cyklus ‘Rond een huid geschreven’ puur ik:
(de schutter zoekt de hongervogel)
een langzame overwintering (blz. 23)
Met dit bundeltje bewijst Veys, m.i. op een paar foutjes na, op een gedegen vakmanschap te kunnen bogen. De zelfkritiek en de uitgesproken woord-ekonomie van de dichter zijn er de basis van.
| |
Frans Van Doorne: Bericht uit Merendree. Uitg. in eigen beheer.
Na ‘Nog eenmaal de thuiskomst beleven’ vergast Van Doorne ons thans op een muurkrant. Een krant, waarin gedegen dingen te lezen staan, die echter té literair aandoen om van een direkt pamflettair karakter te kunnen gewagen. Wint zijn boodschap aan kracht door de vorm, ik vrees voor het uiteindelijk resultaat.
Grosso modo gaat het hier om de zoveelste verwittiging:
wil jij met mij dit klein figuur
in aarde en beweging slaan
Kenmerkend voor de kritische jongerengeneratie. Maar Van Doorne doet het poëtisch. Even goed had hij het brandend-aktueel kunnen neerschrijven. Hij deed het anders, spiritueler, met oog voor mens en verstaanbaarheid. Zo eenvoudig is dat.
Fred de Swert
| |
Katalogen
Albert Servaes. De Zwitserse periode 1945-1966. Koninklijk Museum, Antwerpen, 18/10/70 - 10/1/71; geïllustreerd.
Voor de tentoonstelling te Venlo en te Antwerpen werd gebruik gemaakt van dezelfde katalogus, die te Venlo tot stand kwam, maar met belangrijke Vlaamse medewerking. De verantwoording is van Dr. Walther Vanbeselaere, die het uitzonderlijk artistiek gehalte van het werk onderlijnt. Hij schreef eveneens de inleiding, waarin hij dezelfde stelling uitvoerig bewijst, uitgaande van Servaes' evolutiegeschiedenis om te eindigen met een scherpe analyse van zijn laatste periode. Drs. L.M. Schoonbaert verzamelde een aantal kritische ekserpta (aan de hand van het niet vermelde speciale Servaes-nummer van ‘Vlaanderen’ was zulks beslist niet moeilijk). De katalogus-gegevens werden verzameld door Mevr. wed. Servaes, Drs. Schoonbaert en Th. Voragen. Het geheel is een overtuigend bewijs dat Servaes ongetwijfeld nog niet overal de waardering heeft, die hij verdient. Toch kunnen we ons er niet van overtuigen dat Servaes gelijk heeft gehad met zijn donkere pasteltechniek; dat blijft o.i. een vergissing, en misschien zelfs een teken van verstarring.
Een supplement bij de katalogus brengt een afbeelding met opgave van de ikonografische inhoud van het groot Mariaretabel van 1959, gevolgd door de merkwaardige openingsrede van de Zwitserse Servaes-kenner W. Nigg te Venlo. Het Antwerpse museum en zijn hoofdkonservator verdienen alle lof om deze tentoonstelling.
| |
Katalogen uitgegeven door de provinciale kulturele dienst van Limburg, hasselt.
De groeten van Etienne Elias. Deze tentoonstelling werd te Haarlem en te Dordrecht in het kader van het Belgisch-Nederlands Kultureel Akkoord georganiseerd en kwam dan van 14 november tot 6 december in het Begijnhof te Hasselt. Inleidende teksten werden verzorgd door D. Schwagermann en Hans Sizzo. Foto's o.m. van M.F. Sagaert (Stene).
5. Vlakbeeld - Tapijt - Objekt. Inge Vahle, Heinz Diekmann, Else Bechteler, Gabriele Grosse en Fritz Vahle vormen een in alle opzichten interessant kwintet, dat van 9/1 tot 25/1 eveneens in het Provinciaal Begijnhof te gast was; uitgangspunt was een tentoonstelling te Frankfurt, die door Dr. Burchard naar Vlaanderen werd gebracht en door Albert Dusar, Diensthoofd voor Kulturele Zaken, te Hasselt werd geïnviteerd. Ongetwijfeld een revelatie.
Retrospektieve Alice Frey. Alice Frey (weduwe van de betreurde kunstkritikus Georges Marlier) is een van de merkwaardigste vertegenwoordigers van de schildersgroep, die in de schaduw van Ensor ontstaan is tussen de twee wereldoorlogen. Haar betekenis wordt best geïllustreerd door een keure van citaten, die Roger Avermaete in zijn inleiding verwerkte. Behalve kleur- en zwart-wit reprodukties bevat de kataloog ook een reeks persoonlijke foto's. Lay-out: Urbain Mulkers; samenstelling: Limburgse Kulturele Dienst.
Literatuur en muziek in dienst van diktie en voordracht. Wij vestigen de aandacht van onze lezers op deze omvangrijke brochure, samengesteld door de diensten van de Limburgse Provinciale Bibliotheek, die een belangrijk deel van het Prov. Kultureel Centrum Begijnhof beslaat. Het betreft een keuze uit de Nederlandse literatuur in funktie van de kursus ‘diktie en voordracht’, aansluitend bij wat in de bibliotheek voorhanden is, en dat is zéér veel. Daarop volgt de reeks literaire platen uit de diskoteek. Ter aanvulling werden ook lijsten aangelegd van platen ‘Muziek in dienst van de literatuur’, initiatiemuziek voor de jeugd. De brochure (100 kwarto-pagina's tekst) besluit met een nederlandstalige bibliografie in verband met spraak, taal, spraakstoornissen e.a. Het geheel biedt een werkinstrument van zeer grote waarde, dat wij aan onderwijsmensen sterk aanbevelen.
| |
| |
| |
Keramiek
Van de Middeleeuwen tot heden. Museum voor Oudheidkunde en Sierkunst, Kortrijk, 1970, 245 blz., 200 zwart-wit-afbeeldingen, 150 fr.
Kortrijk, oud centrum van keramiekkunst, bezat reeds van 1893 een rijke verzameling, die zich met de jaren uitbreidde (o.m. dank zij baron de Bethune en de aankooppolitiek van de stad) en thans voor het eerst een wetenschappelijke katalogisering ontving. Dit is het werk van Ir. A.G. Pauwels en Dr. E. van Hoonacker, geholpen o.m. door stadsadviseur Bert Dewilde. De kollektie bevat gebruiksvoorwerpen (aardewerk, zandsteengoed, faïence, steengoed en porselein) en tegels (ongeglazuurde, geglazuurde en faïence); daarbij komt nog een aantal pijpen. De verzameling beslaat niet alleen vele eeuwen, maar is ook zeer internationaal. De overvloedig van bibliografische verwijzingen voorziene kataloog is een waardevol konsultatiewerk geworden voor al wie zich aan keramiek interesseert, te meer dat bij de 200 der 621 kollectienummers gereproduceerd werden.
| |
Klankteksten - konkrete poëzie - visuele teksten
Stedelijk Museum, Amsterdam, 1970, geïllustreerd.
Het lag helemaal in de lijn van een reeds lange traditie, dat het Stedelijk ook aan deze eigentijdse kunstvormen een overzichtelijke tentoonstelling zou wijden, die overigens ook in 1971 overgenomen wordt door het Internationaal Kultureel Centrum te Antwerpen (januari), het Würtemburgischer Kunstverein te Stuttgart (maart-mei), het Institut für moderne Kunst te Nürnberg (juli-oogst) om tenslotte te Liverpool, Belfast en Oxford te belanden. De katalogus is dan ook in drie talen opgesteld geworden.
Liesbeth Crommelin omschrijft als doel van de tentoonstelling: een beeld van de ontwikkeling van de nieuwe typovisuele vormen sinds 1950 en van het gebruik door de poëzie van andere beeldende middelen dan gedrukte of getypte. De visuele poëzie wordt in de kataloog door onze verzamelaar van poëtische eksperimenten Paul de Vree behandeld; hij doet het met het tikje pedanterie, dat wij Vlamingen graag vergeven en dat zo goed klinkt in een Hollandse kontekst. Reinhardt Döhl heeft het over de konkrete poëzie en Bob Cobbing over de konkrete klankpoëzie.
Om didaktische redenen presenteert men eerst een reeks voorbeelden van al wat gedaan wordt op het gebied van de visuele poëzie: teksten over teksten, typogrammen, labyrinthen, konstellaties, figuren, getallen, kleur, engagement, objekten. Daarna worden per land de tentoongestelde werken gereproduceerd (voor België de Lierse groep Leon Van Essche, Ivo Vroom en Paul de Vree). Elk der honderd eksposanten krijgt vervolgens zijn eigen bio-bibliografie. De meesten zijn volkomen onbekend en zullen het wel blijven; zij lijken een soort internationale klub te vormen van beoefenaars van een zeer eklektische, zeer hermetische en zeer gesofistikeerde hobby. Het was onvermijdelijk dat van 1950 tot '70 ook de visuele poëzie-eksperimenten van kunstenaars als Apollinaire, Marinetti, van Ostaijen e.a. zouden hernomen worden. Dat men na veertig jaar echt iets nieuws heeft gevonden, is niet bewezen door deze tentoonstelling.
| |
Periodische uitgaven
Oostland, Orgaan van de Vereniging van Limburgse schrijvers. Red. Trudo Hoewaer, Toekomststraat, Hasselt.
47, januari 1970: Dit nummer brengt het herverschijnen van ‘Oostland’, dat in 1969 om financiële redenen was weggevallen, zoals inleider Tr. Hoewaer verklaart. Verder: Jozef Droogmans 75 jaar (Tr. Hoewaer) - In memoriam Gabr. Boutsen (Dr. Janssen) en Albert Remans (F. Persoons) - Napoleon (M. Bussels) - Kasteel Hoensbroek (E. Franquinet) - Dankwoord (G. Boutsen) - In memoriam Mgr. Broekx (J. Droogmans), Drs. P. Schefman en Edw. Theatre (Tr. Hoewaer).
48, november: Hulde-artikels aan Dr. Winand Roukens (H. Wouters), Peter Nona (A. Theatre), H. Heymans (P. Leenders), E. Franquinet (H. Loontjens), Drs. Jef Notermans (Ch. Thewissen). In Memoriam Loe Maas (P. Haimon en Tr. Hoewaer).
| |
Art d'église. St.-Andriesabdij, Brugge; driemaandelijks, 250 fr., giro 5543.80.
XXXVIII/152, juli 1970: Architekt Lucien Kroll presenteert een viertal van zijn realisaties (Klooster van Gihindamuyaga-Ruanda, Centre L. Bauduin te Chevetogne, Kapel van Waharday en van Linkebeek, Ontwerp van kerk te Biesmerée). - Fred Debuyst over Jean Willame en Irène Zack.
153, oktober: Fr. Debuyst over de naïeve schilder Constant Steenbeek, de St.-Pauluskerk te Waterloo, het kerkelijk centrum van Elmhurst-Oakland (Californië, arch. Pat. Quinn en Fr. Oda), het ontwerp van arch. Ottokar Uhl voor een kerk te Bohlerwerk-Wenen en het beeldhouwwerk van Phil. Denis.
| |
Jaarverslag. Provinciale dienst voor Kultuur, Zilverstraat, Brugge, 1970.
1969: Een volledig overzicht van een jaar zeer drukke kultuuractiviteit op het gebied van Taalzorg, Openbare bibliotheken, Provinciale prijzen, Kultuurdagen, Tentoonstellingen, Muziektornooien, Toneeltornooien, Kunstbezit en -patrimonium, Sociaal-kultureel vormingswerk en Kulturele uitwisselingen met het buitenland. In appendiks de samenstelling der provinciale kommissies, de reglementen der prijskampen, de gesubsidieerde aktiviteiten, evenals enkele gelegenheidstoespraken. Ook de nieuw verworven kunstwerken vindt men in reproduktie opgenomen (J.-J. de Grave, P. Robjee, A. van der Lick, M. van Saene, D. van Severen, G. Vervisch, M. Wyckaert, R. Bonduel, Rik Poot).
Kultureel Jaarboek, Oostvlaamse Kommissie voor Kulturele aangelegenheden, Bisdomplein, 3, Gent, 1970; 200 fr. (150 fr. voor leden van kulturele verenigingen via hun sekretariaat) op giro 907.62 Provincie Oost-Vlaanderen, Druksels, Gent.
1969 (XXIII), Eerste band. Onder de gewone rubrieken signaleren wij de huldiging van onze leden Jean Bilquin (provinciale prijs schilderkunst) en Georges Leroy (provinciale prijs literatuur). Wij vernemen er ook dat ons medelid Georges Maes met zijn Belgisch Kamerorkest vijf koncerten, aangeboden door het provinciaal bestuur, telkenjare in een Oostvlaams centrum houdt, wat een zeer prijzenswaardig initiatief is. Verscheidene artikels over speciale onderwerpen werden in het jaarboek opgenomen o.m.: De familiekunde als terapie (A. Demedts), Bouwgeschiedenis van het Gents St.-Elisabethsbegijnhof (Chr. Vandenbussche), De Durme (V. Verstegen), Lodewijk van Nevers (M. Vander Maesen).
Tweede bundel: Wegens haar uitgebreidheid werd een bijdrage afzonderlijk uitgegeven, nl. ‘Oudheidkundige opgravingen en vondsten in Oost-Vlaanderen’. Deze vijfde reeks handelt over opgravingen te Destelbergen (urnenveld, gallo-romeins grafveld, gallo-romeins massagraf) en werd samengesteld door medewerkers van de R.U.G. onder leiding van Prof. S.J. De Laet. Verzorgde illustratie bij nauwgezet verrichte wetenschappelijke arbeid.
| |
Open deur, Tijdschrift van het Ministerie van Nederlandse Cultuur. Kortenberglaan 158, 1040 Brussel.
11/3, november 1970: Paul Rock presenteert het Konferentieoord voor Vrijetijdsbesteding, ingericht in het kasteel van Ham te Steenokkerzeel, waarvan Jozef Lauwers de geschiedenis belicht. Eugeen Van Itterbeek betoogt dat onze schrijvers het medium boek nieuw leven moeten schenken, aangezien het in onze maatschappij nog niet de gewenste plaats inneemt en het wegens de konkurrerende
| |
| |
moderne media steeds verder achteruit gaat. Juul Anthonis geeft de voorlopige stand der subsidiëring van Vlaamse films.
| |
Nederlandse volkskundige bibliografie, Systematische register op tijdschriften, reekswerken en gelegenheidsuitgaven. Centrum voor studie en dokumentatie, Antwerpen, 1970.
Het zal een grote vreugde zijn en fierheid voor Prof. Dr. K.C. Peeters thans de eerste reeks van zijn monumentaal register bijna beeindigd te zien. Inderdaad het laatste deel (X) van het register der tijdschriften ligt ter perse samen met Index B, terwijl Index A reeds verspreid werd. Dit laatste betreft de plaats- en persoonsnamen. Deze laatste zijn ingedeeld in volkskundigen, niet-volkskundigen en heiligen. De plaatsnamen komen eerst in een algemene alfabetische indeks, gevolgd door een indeks volgens rubrieken als: abdijen, kermissen, sagen, liederen e.a. Dus uiterst belangrijk voor het aanleggen van de status quaestionis voor gelijk welk volkskundig en historisch onderwerp.
(Ter eventuele verduidelijking). Men weet dat de uitgave bestaat uit reeksen van tien delen, waarvan de eerste, die haar einde nadert, de tijdschriften betreft. Daarna zal het register volgen van de reekswerken en de gelegenheidsuitgaven.
| |
Ons Erfdeel, Murissonstraat, Rekkem (bij Menen)
In het pasverschenen nummer van het tijdschrift ‘Ons Erfdeel’, nummer 2, jaargang 14, zijn twee publikaties opgenomen, die bijzondere aandacht verdienen.
Onder de titel Het einde van de Vlaamse Beweging? drukt het blad de rezultaten af van een enquête, gehouden onder acht prominente Vlamingen, die door hun positie in of door hun publikaties over de Vlaamse Beweging bovendien een grote diversiteit aan standpunten waarborgen. Ze geven indringend hun visie op een aantal wezenlijke kernproblemen, waarmee de Vlaamse Beweging nu en in de toekomst gekonfronteerd wordt. Deelnemers aan deze enquête zijn: Dr. Mieke Claeys-van Haegendoren, Mr. Maurits Coppieters, Mr. Paul Daels, André Demedts, Mark Grammens, Manu Ruys, Drs. Herman Todts en Prof. Dr. Adriaan Verhulst.
Met veel belangstelling mag ook de publikatie tegemoet gezien worden van de geruchtmakende rede die de Nederlandse kritikus Fons Sarneel eind vorig jaar in Brussel hield over Guido Gezelle. ‘Ons Erfdeel’ publiceert de tekst letterlijk, zoals deze voorkomt op een band die tijdens de toespraak gedraaid heeft. Hiervoor wordt het nu voor iedereen mogelijk de juistheid te beoordelen van een aantal scherpe verwijten, die in enkele bladen, ondermeer door twee vooraanstaande Vlaamse letterkundigen, aan het adres van Fons Sarneel gemaakt zijn. Bovendien publiceert ‘Ons Erfdeel’ de reaktie van twee moderne Gezelle-specialisten op Sarneels toespraak, namelijk van Dr. J. Westenbroek en Dr. Bernard Kemp. Zeer verrasssend is het dat beiden overwegend positief op Sarneels geruchtmakende rede reageren.
| |
Boekengids - Jeugdboekengids - Lectuur-repertorium
Bij de reorganisatie van het A.S.K.B. (Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, v.z.w., Raapstraat, 4, 2000 Antwerpen) is de naam van deze organisatie veranderd (Staatsblad, 22-10-70) in: K.C.L.B. of Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en Bibliotheekvoorziening (voorheen A.S.K.B.), tel. 03/32.77.94, B.T.W.-nr.: 406.000.725, postrekening 241.02, Kredietbank 1100/09818.
De algemene leiding berust bij Paul Waterschoot, algemeen sekretaris. De dienst Lectuurinformatie omvat Boekengids, Jeugdboekengids en Lectuur-Repertorium; hoofdredakteur is Paul Hardy. De dienst Bibliotheek omvat een studiedienst, een dokumentatiedienst, de opleiding en vervolmaking van de bibliothekaris en de verkoopdienst, dit o.l.v. Paul Waterschoot.
|
|