Ons Heren' is, zoniet zijn beste, dan toch zeker zijn meest direkt geïnspireerd werk. De orkestratie ervan heeft hij geschreven in niet benijdenswaardige omstandigheden onmiddellijk na de oorlog. Het duurde lang eer het N.I.R. het werk programmeerde: de kreatie had plaats op Goede Vrijdag 1953. Ik heb het toen voor de eerste keer beluisterd in de abdij van Averbode (die een grote rol heeft gespeeld in het leven van Veremans), samen met enkele vrienden, onder wie zijn broer Maurits en diens vrouw Irene. Zij beiden vooral hebben - omdat zij beter wisten dan om het even wie - met betraande ogen zitten luisteren. Toen de uitzending gedaan was, vloekte Maurits zijn ontroering weg, holde naar de telefoon en zei: ‘Godverdoeme, René, proficiat, da's in de roos!’ Het werk werd nadien, mede op aandringen van talrijke ingewijden, nog enkele keren ‘gegeven’ op Goede Vrijdag. De pers sprak over ‘Een Vlaamse Passie’. Over dit werk vertelde Renaat me het volgende. Toen Jozef Ryelandt zijn eerste stappen zette als komponist, vroeg hij de oude Guido Gezelle of hij een tekst wilde schrijven die moest dienen voor een kruisweg-oratorio. Gezelle schreef een paar van de veertien stonden, met de nederige vraag aan Ryelandt of hij de verzen goed vond en, zoniet, of hij wilde aanduiden op welke plaatsen de tekst veranderd moest worden. Ryelandt vond de tekst zo subliem dat hij de moed niet kon opbrengen die verzen aan te wenden voor een muzikale kompositie. ‘Ik moet wel hoogmoedig zijn, zei Renaat, om mij groter te achten dan Ryelandt, maar ik werd van binnen-uit gedwongen het werk te schrijven.’
Het hierboven geschetste beeld van de religieuze (muziek van) Renaat Veremans is zeer gebrekkig. Om tot een getrouw beeld te komen, zouden een paar niet heldere punten meer klaarheid moeten krijgen. Doch het is vrijwel uitgesloten precies te achterhalen waarom een komponist een bepaalde tekst wel, een andere niet gebruikt. Veel hangt immers af van een reeks toevalligheden: van een opdracht, van een bepaalde blijde of droeve gebeurtenis, van een kontakt. Indien we zouden weten welke teksten door de komponist geheel vrij werden gekozen, en terwille van welk onderdeel of globale indruk van de tekst, dan zouden we een gemakkelijker en veiliger weg bewandelen. In verband hiermee moge naar de Adagio-liederen worden verwezen.
Toen Felix Timmermans, - ook met de angst in het lijf - op zijn ziekbed lag, schreef hij enkele gedichten. Wanneer Renaat hem kwam bezoeken, las Timmermans de gedichten voor. Eens zei hij: ‘Bruur, daar zoude gij muziek moeten opzetten; gij zijt de enige die dat kan’. Renaat heeft enkele van de gedichten gekomponeerd. Drie ervan (ik vermoed dat hij er later nog andere heeft bijgevoegd), hoorde ik herhaalde malen uitvoeren. Het zijn stuk voor stuk religieus gedragen liederen: ‘De herfst blaast op den horen’, ‘Boerengebed’ en ‘Ik hou van nevel bij den val der blaadren’. Het laatste gedeelte van het eerste gedicht (‘Een ganzendriehoek in de luchten; / nu komt de wintertijd. / Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. / Ik ben bereid.’) is aangrijpende religieuze muziek geworden. Ook het ‘Boerengebed’ is eerlijk: ‘'t Kruis staat eenzaam in de velden / door mijn zware boerenhand / uitgesneden en gebeeldhouwd / en godvruchtig neergeplant. //... / Heer, laat ons elkander helpen, / Gij, die 't stro niet hebt miskend, / geef mij 't zaad, ik geef de tarwe / voor Uw heilig Sakrament.’ En in het derde gedicht treffen vooral door hun muzikale oprechtheid de tweede en de derde strofen: ‘Dit is de stilte, die 't geluk laat naadren, / het ver geluk, dat iets van God bevat, / maar telkens als een zeepbel openspat / bij al 't gedruis dat wij in ons vergaadren. // Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren / waarin ik God, die door de Heemlen bruist, / beluister, en zijn hoog bestaan kan horen!’
Het zou boeiend zijn, meen ik, door middel van de door een komponist vrij gekozen teksten door te dringen tot zijn diepere, dus ook tot zijn religieuze persoonlijkheid. Dergelijk onderzoek is echter zo goed als onmogelijk omdat slechts een erg klein percentage van het werk van een komponist wordt uitgegeven en meer nog vanwege het feit dat we zelden of nooit kunnen achterhalen welke teksten vrij door de komponist werden gekozen. Hier ligt werk voor de Minister van de Nederlandse Kultuur: hij zou aan individuën of aan een instelling opdracht kunnen geven om van al de uitgevoerde werken van onze kunstenaars een kopie op geluidsband bij te houden in een soort archief (Archief en Museum voor het Vlaams Kultuurleven?), en ten tweede kan hij door bemiddeling van werkleiders aan universiteit, konservatorium of muziek-akademie, door aspirant-musicologen en -musici skripties laten maken die voor een gedeelte zouden bestaan uit gesprekken met de kunstenaars of hun naastbestaanden. Op die manier zou heel wat kultuurgoed worden gered. Het zal nog wel een tijdje duren eer onze eigen kunstenaars massaal ‘op de plaat gaan’.
Bladerend in ‘Adagio’ vind ik de volgende tekst die, mits aanpassing van het eerste vers, in Veremans' mond past: ‘'k Zou van mijn woorden, van mijn taal / een glinsterende schaal / van 't puurste maaksel willen gieten, / waarin ik Uwen eeuwgen naam / met al zijn diepte en schoonheid saâm / zou kunnen laten vlieten, / en Hem als kostelijken wijn / aan anderen doen genieten. /... / Maar ach, mijn God, ik ben zo bang, / het is te veel wat ik verlang, / de woorden breken.’ Laten we rustig aanemen dat de muzikale verwoording van Renaat Veremans soms breekt onder een te grote en te hevige religieuze inhoud; toch blijft het waar dat hij nu en dan iets van het goddelijke als een kostbare wijn laat vlieten, en dat hij hem aan anderen laat genieten. We hopen dat deze muziek-geworden religiositeit door velen genoten kan worden.
Anderzijds vraagt men zich af of een figuur als Renaat Veremans niet ooit beschouwd zal worden als een van de laatste komponisten die een aanzienlijk deel van hun kreativiteit hebben besteed aan tegelijk devote en voor hun tijd artistiek verantwoorde scheppingen op het stuk van liturgische gebruiksmuziek uit een wereld die waarschijnlijk voortaan niet meer als de autentieke religieuze wereld beschouwd zal worden. Wanneer mensen die, zoals Veremans, opgevoed zijn en gewerkt hebben in dit nu definitief voorbij religieus klimaat, zich zonder moeite de gloed en de romantische bewogenheid herinneren waarmee de komponist zijn religieuze (en andere) werken schreef, kunnen zij zich maar moeilijk ontmaken van een zekere weemoed die voor een goed deel hieruit voortvloeit dat de nieuwe religieuze kultuur die voor de aflossing moet zorgen, alsnog geen duidelijk nawijsbare fysionomie vertoont. Voor wie nochtans gelooft in de permanent aanwezige en kreatief stuwende Geest, zal die weemoed gewoon narcistisch blijven en nooit ontaarden in bitterheid, en zeker niet in wantrouwen ten aanzien van de aantredende generatie. Integendeel. Wie oprecht is, moet de aantredende generatie benijden. Wij hopen dat ze een ongemeen vruchtbare syntese tot stand moge brengen tussen het meer autentiek en eigentijds geloofsaanvoelen van tegenwoordig en de hevige artistieke bewogenheid uit de periode die met Renaat Veremans werd afgesloten.
Bart Mesotten