geest die uit de typische - laat me ze ‘Lierse’ noemen - melodiek groeit. Wanneer Veremans de Gezelle-snaar aanroert, ontluikt een ander beeld en dit even pikturaal als het eerste, doch dan verplaatst naar dat Westvlaamse landschap, waarin hij enkele jaren woonde toen hij directeur was van het Brugse Konservatorium. Ook die atmosfeer heeft hij zich eigen gemaakt, dit hoorde bij zijn visuele ontvankelijkheid: zijn ‘beschrijvende’ muziek. ‘'t Pardoent’, ‘'k Hore tuitend hoornen’ of ‘De Mandel’, zijn daarvan illustraties. De tuitende hoornen hoort men zó in de blauw benevelde verten tegenaan het zwarte bos. Het is reeds meermaals gezegd, dat de teksten van Gezelle geen muziek vandoen hebben om ze te verfraaien of te sublimeren. De Gezelle-muziek volstaat. Veremans was ook daarvan overtuigd, maar hij heeft het me eens gezegd: ‘Rond het gedicht wilde ik een kaderke trekken’.
De Zuidafrikaanse poëzie heeft hem ook te pakken gehad, en net als Hullebroeck het deed, heeft hij Celliers' ‘Maanlig’, ‘Die watermeule’, ‘Lente’, en ‘Liefdesklag’ verklankt; Jandrells' ‘Ou Karoland’, en ‘Die Afrikaanse Volkslied’ van Pannevis.
Het is tekenend voor Veremans dat hij ook in deze stijl uitstekend is geslaagd.
Buiten de hiervóór aangehaalde en gedeeltelijk gekategoriceerde liederen, staat het vast dat Veremans tientallen liederen schreef op vraag van geïnteresseerde opdrachtgevers, instituut-directies en dies meer, waardoor een bonte sliert van liederen ontstond, bestemd om ter ere van een of andere patroonsheilige of in een vereniging te worden aangeleerd en uitgevoerd: het H. Scapulier, St.-Odradalied, Priesterlijk danklied, Eucharistisch Strijdlied, Winterhulplied (bekroond), In memoriam Jan Valvekens, Huldelied 25 jarig priesterschap E.H. F. Eykans, enz. De lijst is lang.
Renaat Veremans vertelde mij dat sommige jeugd- en andere leiders, die hem ergens konden benaderen, zeer vereerd waren wanneer zij, na lang aandringen, erin slaagden een kompositie los te maken, die zij vaak jaloers in een kast opgeborgen hebben als een goudwaard dokument, handschrift van Vlaanderens beroemd komponist. Vele liederen uit dat repertoire werden nooit ééns uitgevoerd! Zo zullen er ook vele verloren gaan, zo geen musikoloog zich daarover ontfermt.
Waar Veremans' liederen vaak werden vertaald in het Duits door Hermanowski, heeft hij ook enkele malen gegrepen naar Duitse teksten. Ik herinner mij dat hij, na een verblijf aan de Moezel, met een lied kwam opdagen ter verheerlijking van het in wijn badende stadje Cochem. Ik schrok een ogenblik bij het lezen van de titel ‘Drei Mosellieder’ waarbij ik mij netjes vergiste toen ik las: ‘Drei Mosselliederen’. Hij vergoelijkte mijn onbesuisde opmerking met een: ‘...ge kunt toch niet alle talen spreken, manneke,... en dàt hier is nu Duits!’.
Dat ‘manneke’ griefde mij in het begin: later vond ik het onprettig wanneer hij dat woord niet gebruikte, want het was een uiting van zijn vaderlijke vriendschap tegenover mij. Hij kon dit zeggen in een gamma van intonaties en met verschillende nadruk, waaruit ik al dadelijk kon opmaken hoé de stemming eruit zag: of we zouden gaan bekvechten ofwel musiceren. Zo ook schreef hij op tekst van J. Hilger ‘Beim Moselwein auf der Burg zu Cochem’ en, op tekst van Julius Wolff, zijn ‘Drei Mosellieder: ‘Ich habe getrunken manchen Wein’, ‘Stosst an’, en ‘Weinlied’.
Het lied ‘Europa nur ein Vaterland’ kwam tot stand ter gelegenheid van vieringen van de Europese eenheid (beweging Kunnen). Deze tekst is van Gust Bastiaensen die ook nog een andere Duitse tekst bezorgde: ‘Sie war die Reichste in den Ort’. Het lied ‘Junger schlafender Soldat’ is op een tekst van R. Hagelstange met een Nederlandse vertaling door P. Nuten.
In de jaren 1967-1968 verwerkte hij op een zeer korte tijd een hele reeks teksten van Hoffmann von Fallersleben: Vlaamse teksten van een Duitser die zeer aan Vlaanderen verknocht was, die onze taal vloeiend sprak, las en beheerste, zodat hij zelfs de filologen verschalkte met z.g. oud-Vlaamse teksten die hij schreef en ze voor authentiek middeleeuws liet doorgaan. Hoffmann von Fallersleben is de dichter die het door Van Duysse zo meesterlijk getoonzette ‘Vlaanderen Bovenal’ schreef. De ‘Loverkens’ is een dubbele reeks gedichten, waarvan de 2e reeks door Tinel getoonzet werd. Veremans stelde er prijs op de 1e reeks te komponeren. Bij mijn weten werd van de door Veremans gekozen teksten van von Fallersleben geen enkele tevoren getoonzet. Veremans heeft er mij een zestal voorgespeeld, doch ik had nooit de gelegenheid er een van te vertolken. Het is mij ook onbekend of ze ooit door iemand zijn uitgevoerd. Het zou mij zeer verheugen zo een toevallig lezer mij daarover meer kon vertellen.
De liederen werden in één adem geschreven tussen 10 december 1967 en 10 maart 1968, soms met slechts een paar dagen tussenpoos. De speciale lyriek van Hoffmann von Fallersleben paste heel goed bij Veremans' toenmalige stemming. Hij voelde zich niet meer honderd percent in orde en had zich wel erg ingespannen bij het komponeren van ‘Lanceloot en Sanderien’, opera die zou worden gekreëerd bij de opening van het vijfenzeventigste speeljaar van de Koninklijke Vlaamse Opera.
Het zou wel de moeite lonen die von Fallersleben cyclus eens volledig uit te voeren: er zijn nog niet te veel liederreeksen op Vlaamse teksten, opdat we er niet zouden mee uitpakken!
Tot slot van deze beknopte uiteenzetting zou nog kunnen worden uitgewijd over de meer dan 75 bewerkingen die Veremans schreef op komposities van andere Vlaamse toondichters. Dit zijn meestal orkestbewerkingen die gebruikt werden in de programma's van de B.R.T., bij de volksliederavonden. Dit zou ons echter te ver leiden daar het bovendien niet in het bestek van dit artikel ligt over Renaat Veremans als orkestrateur te handelen. Alleen weze gezegd dat hij zeer zelden tevreden was over dit soort werk en aan orkestraties van eigen werk dokterde hij bestendig. Zo komt het dat van zijn ‘Vlaanderen’ tientallen versies bestaan. Van zijn ‘Zanger’ heb ik herhaalde malen nieuwe orkestraties gekregen, omdat hij de vorige onvolledig of onvoldoende achtte.
Belangrijker is het wel zijn bewerkingen van oud-Vlaamse liederen te vernoemen. Vaak werden het variaties voor orkest op een bepaald thema ofwel gevarieerde orkestbegeleidingen: men telt er een 35-tal, waaronder de meest populaire en ook de meest bekende uit Valerius' ‘Gedench Clanck’. Uit dit alles blijkt hoezeer Veremans werkzaam was en begaan met de ‘Vlaamse’ muziek.
Veremans woonde in mijn buurt en drentelde dagelijks een paar keer voorbij mijn deur. Hij moest dan voorbij de twee ramen van mijn kantoor: dikwijls klopte hij op de ruit als hij mij aan mijn schrijftafel achter het gordijn vermoedde en informeerde dan of ik soms niet naar de middenstad moest. Vaak was het om even binnen te komen en een sigaar te roken - ik had altijd een kistje Altos voor hem klaar staan - hoewel hem het roken was afgeraden, doch niet verboden, kwam hij op een diefke een trokje doen. Onder die kwartiertjes dat we zo praatten ging het gewoonlijk over een of andere kompositie waaraan hij doende was. Dit zijn voor mij de beste en leerzaamste momenten uit mijn leven geweest.
Renaat Veremans is veel te vroeg heengegaan: ‘hij had nog zoveel te vertellen!’
Renaat Verbruggen