Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 19(1970)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Poëtisch bericht Rob Goswin Het lichaam in december De magere torens van Mechelen wenen. Zo groeit bijna een stad Langzaam tot bijna een mens. Een schamel spel van eer en adem. Een nooit bezochte straat: een laken. Een huis in deze lange winter. Een zoeken naar de warmte van een naakte kamer. Sint-Jacob telt zijn vingers: Drieënnegentig kruisvaarders de voeten bevroren. Ontwaken één na één hun rode ogen. En elke nacht een eenzaam treffen. Het hijgen van de schepen om mijn hals. En las ik niet in oude schriften: De Brusselpoort een schuilplaats Voor duizend verdwaasde handen? Elke regen een droom tot getaande liefde. Maar in december dan: Het moeizaam overleven in verdwenen bloemen. Verwelkt nog vóór het water roept. Zo houd ik mij in leven: Een duif die angstig is omwille van het brood. Jozef van Acker Poolreiziger ergens in een poolnacht verloren verloren ijs verloren sneeuw verloren wind verloren koude en dan als enig trouw gezel een hond huilend als een jakhals nacht is ijzigheid poolnacht rouw de pool is mijn eindloos peilen naar de diepten van 't heelal mijn magisch fluïdum dat afvloeit in de ruimte ik heb in ijs en sneeuw en hondse dagen niets gehoord dan zwijgen en eeuwige nacht die slechts op sterren breekt mijn leven bij de pool is voorsmaak van het absolute nulpunt en van de absolute stilte onvatbaarder dan ooit is het leven mij daar aan de pool ontglipt. Hervé J. Casier Parel en splinter later hoorde ik dat achter de horizon een andere een vreemdere wereld begon en omdat ik overdag de wolken zag wist ik dat verder een bergland lag zo groeide ik tussen rijpende dingen en soms had mijn stem willen zingen maar er was iets dat mij tegenhield het was een dood dier de ogen ontzield stilaan toonden vissen die vader ving het gladde leven dit breekbare ding gelukkig tussen brand as en splinter had ik parels geraapt voor de winter Fernand Florizoone De ornitholoog voor Paul Houwen Hij verzamelt schorren en vennen want hij beseft de moederroep van de verlegen broedvogels hij is geduldig als het reigerwater hij plant een alfabet van bladgroen voor de kuchende straat hij heeft wolken en meeuwen gespannen tot ver over de voegen en vlaggen van zijn stad zelden vertelt de roerdomp zijn nest aan de mens maar hij die het meihuis bewoont dat van aarde en wolken is herkent de onaangeraakte vogels hij meet met maten stilte de geluiden van de zonsopgang over het reservaat van zijn hand. [pagina 251] [p. 251] Albert De Longie Oud moedertje Des avonds als de kindren komen dan is zij niet alleen in de oude straat, want zij bevolken hare dromen met hun gestalt', hun stem en hun gelaat. o Kindren, wenende gekomen uit een zéér ver en zó gelukkig land... daar klinken nog de wondre koren en heerst het klaar en heldere Verstand. En door het kluwen van de dagen benadert zij altijd het wenkend Licht. Zij kan 't de kindren dromend vragen, die zeggen: Nimmer nog waart gij zó dicht! Dirk Christiaens Dulle griet Een gevilde vis die sterft in een hoefijzer, Gewogen en gewikt, wat niet hoefde. Vroom dragen mannen een ladder. De visser vangt alvast een nest. Op het dak tilt een bochel in het oog springend Een luchtbel in zijn luie schuit. Een spin ligt geprikt in snaren Om te bewaren op sterk water. En, hoera voor de mooiste zwemster Over de slotgracht nadert een tor. Gilbert Cogghe Voor jou en mij samen langs de uren wandelen met warme handen luisteren naar het ademhalen van het sneeuwlandschap om nooit meer ziek te worden. samen langs de uren wandelen met kloppende lichamen luisteren naar het geheim van het bos en morgen weer de zon kunnen groeten. Dirk Desmadryl Is het niet vreselijk voor Domien en Kristiane is het niet vreselijk onuitwisbaar onder de sneeuw liggen de sporen van de dood de moeder met nauwelijks genezen schoot weet kinderen met witte benen door haar toegehaalde vliezen breken over ons vallen de vogels van verdriet wij nutten het zwarte brood: dood is dood is het niet vreselijk dat de vader zo zijn kind verlaat en onderhuids ten onder gaat weerloos als een luchtbel onder ijs Vorige Volgende