36
Georges Leroy
Provinciale romanprijs Oost-Vlaanderen
In de kunstwereld is het bijzonder verheugend een naam te zien opduiken die méér dekt dan een belofte. Georges Leroy (1930) kende een nogal plotse doorbraak op plastisch en literair gebied. Met een beroep van leraar muzikale opvoeding moet zijn feeling wel een uitzonderlijk breed veld bestrijken. Als beeldhouwer en boetseerder treedt hij sinds 1966 naar buiten. Een zekere ontwikkeling is merkbaar in zijn werk, maar de verstaanbaarheid, noem het
uitstraling of kommunikatie, en de warme gevoelstonen blijven ook bij zijn meer gestyleerde scheppingen waarneembaar. Experimenten in regionen van koelere abstraktie hebben wij bij hem niet of nog niet meegemaakt. Randnota: dit jaar opende hij in zijn geboorteplaats Waregem een bestendig expositiecentrum (Galerie Leroy, Stormestraat 15).
De prijs voor letterkunde van de provincie Oost-Vlaanderen, in 1968 bestemd voor de roman, werd hem toegekend voor zijn werk ‘De Sluipwesp’ (De Clauwaert, Leuven, 1967). De auteur woonde tot voor kort te De Pinte, was dus kandidaat. ‘Een sluipwesp boort door het dorre hout tot in het weke vlees van de verlamde houtworm en laat haar ei in het weke lichaam glijden.’ Zo'n wezen is in de ogen van Cecile ook haar man Renaat. De vrouwelijke hoofdfiguur (ik-persoon) komt te voorschijn als de ontvoogde, grillige echtgenote van een onaantrekkelijke, goedzakkige tandarts, die uiteindelijk op overspel wordt betrapt. Het boek brengt het prangend relaas van de halve nacht die hierop volgt, Ceciles wraak door vlucht bij een vroegere minnaar, mijme ringen, afgewisseld met flash-backs over het verloop van hun (mislukt) huwelijk. Een kort dagboek van Renaat openbaart haar - evenwel te laat, of niet? - dat zij slechts de halve waarheid wist. Wie was in feite de sluipwesp? De novelle ‘Harry’ (De Clauwaert, Leuven, 1969) is een pareltje van vertelkunst. Boeiend, keurig, voornaam schildert de auteur de tragiek van een jonge kleurling met wondere muzikale aanleg, die ervan droomt trompettist te worden. Leroy's jongste novelle ‘Het Licht’ (premie provincie West-Vlaanderen 1969) is een heviger variatie op het tema van het menselijk tekort. Men leeft de angsttoestand mee van een gevangene in een donkere cel, waar nog slechts wekelijks een cipier langs komt met drie broden en een kruik water. Met rukken komen zijn gedachten los, rauwe bedenkingen, sekwenties over een mislukte ontsnapping, het doorwrijven van een ketting, het lospeuteren van een stukje mortel waardoor een straal daglicht, iets onwezenlijks, binnendringt. De man wordt dronken van dit licht, breekt meer en meer stenen los, ontsnapt in koortsige drang en wordt neergeschoten. Uiterst gevoelig moet Leroy zijn om zoveel pijn te beschrijven. Als weinigen slaagt hij erin de
zelfkwelling van zijn personages te enregistreren.
Lucien Dendooven