| |
| |
| |
Bibliotheek
Nieuw
Pas verschenen boeken van leden
Lucien Dendooven: Vesta: 12,5 × 20 cm., 127 pag., uitgeverij Saeftinge, Blankenberge, 1969.
Wie het oeuvre van Lucien Dendooven van nabij volgt, weet dat hij geen veelschrijver is, maar dat hij ons toch, met de regelmaat van een klok, ongeveer om de drie jaar een nieuw stuk creatief proza bezorgt: in 1957 was het ‘Sjantra de Maan’, in 1960 volgde ‘Heer Torfinn’, 1963 bracht ons ‘De Helle Dageraad’, drie jaar later verscheen ‘Water 44’ en dit najaar 1969 kwam zijn roman ‘Vesta’ van de pers.
Wij weten dat hij, enkele jaren terug, een studiereis ondernam naar Rome en deze trip heeft hem blijkbaar het decor opgeleverd voor zijn ‘Vesta’. Wij voegen hier evenwel onmiddellijk aan toe, dat het ‘oude’ Rome slechts achtergrond is voor een zeer eigentijds gegeven. Hoofdpersoon uit de roman is Gerrit Friedman, een Belgisch diplomaat, die letterlijk alles heeft gedaan om zich een schitterende carrière te verwerven, maar wiens huwelijk anderzijds is gestrand. Hij krijgt een benoeming aan de Belgische Ambassade te Rome en hij grijpt deze gelegenheid dankbaar aan, vooral omdat hij, los van zijn vrouw en kind, meent een heel nieuw en ‘vrij’ leven te kunnen aanvangen. Deze ‘vrijheid’ ziet hij a.h.w. gesymboliseerd in de figuur van Vesta, een mooie jongedame, die hij toevallig ontmoet, maar die onbereikbaar blijft. Terwijl hij haar najaagt, wordt hij ingesponnen in een corrupte zaak, die zich afspeelt in leidende kringen. Zijn diep ingeworteld gevoel voor rechtvaardigheid doet hem tot het uiterste gaan en de ontmaskering van laagheid, bedrog en corruptie is voor hem de gelegenheid om ook zichzelf te ontmaskeren. Uit deze loutering treedt hij naar voren als een nieuwe Friedman, die zijn plicht begrepen heeft, nl. ‘zelf zijn bestemming te kennen’.
Lucien Dendooven heeft zijn hoofdfiguur met kracht en waarachtigheid getekend: de oeroude gelukszoeker, getransporteerd in onze twintigste eeuw, in een leven, dat het leven van elk van ons kan zijn. Déze wijsheid geeft hij ons echter mee: dat de liefde, ook in de chaos van modern verkeer, in overspanning, in corruptie en uitspattingen, beschermd wordt door een hogere macht.
Dat de auteur zijn verhaal stelde in een flinke taal en het schreef met een vaart en een spanning, die doen opkijken, zijn kwaliteiten te meer om ‘Vesta’ te waarmerken als een uitstekende roman.
Anne Dellart: Protest om Eva, 12,5 × 19,5 cm., 96 pag., uitgeverij Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, ingen. 75 fr.
Anne Dellart, die wij vooral waarderen als dichteres, liet onlangs haar derde roman verschijnen: ‘Protest om Eva’. Een ‘kaleidoskopische roman’ voegt zij zelf aan de titel toe. Kaleidoscopisch: ja. Maar een roman? Het is onze persoonlijke indruk - en men hoeft deze niet te delen - dat het steeds een moeilijke opgave is een prozawerk van iemand, die in eerste instantie dichter is, te beoordelen. ‘Protest om Eva’ laat zich in elk geval niet lezen als een roman. Het is een prachtige puzzle van mooi verwoorde gedachten en overwegingen, die wentelen om een aantal zeer actuele en prangende vragen omtrent de specifieke opdracht, die de opvoeders van deze tijd moeten vervullen, omtrent de gestalte en de rol van de kerk daarin, omtrent de kansen vooral die de jeugd moeten gegeven worden: wàt moet aan deze jeugd meegegeven worden: een hoop ‘bagage’, die na enkele jaren overboord gegooid wordt, feitenkennis, die een computer of een robot voeden, theorieën die als onkruid het persoonlijk denken overwoekeren, een geloof, dat totaal buiten deze tijd staat?
‘Protest om Eva’ is één lange worsteling van een lerares, die haar opdracht tracht te begrijpen en er gestalte aan te geven: mee te werken aan die éne grote boodschap: ‘Zie, ik maak alles nieuw’. Zij slaagt daar niet onmiddellijk in, maar als zij, door het verstarde ‘establishment’ uit de school verwijderd wordt, staat de poort van de hoop en de toekomst toch al op een kier: ‘Eindelijk maken wij van onze aardschedel een speelplaats omdat de torren en de rupsen en de doodgravers en de inquisiteurs omgekomen zijn’. Maar dat kan slechts ‘als je uiteindelijk alle stadia van gekwetstheid en ergernis doorlopen hebt.’
Dit nieuwe boek van Anne Dellart laat zich niet gemakkelijk lezen, maar voor wie het door wil maken, wordt een prachtige bron ontsloten, ook omwille van de krachtige, plastische taal waarin het is gesteld.
Valentin Vermeersch: Brugges Kunstbezit 1, 21 × 24 cm., 244 pag., uitgeverij Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, 1969, 49 pag. illustr. in kleuren en zwart-wit, geb. in vollinnen band met stempel en vierkleurige stofwikkel, 440 fr.
‘Brugges Kunstbezit’ is de titel van een serie luxueus gepresenteerde boeken, waarin het artistiek bezit van een der mooiste historische steden van Europa, op moderne en bevattelijke wijze wordt voorgesteld en besproken. Aan de ene kant dus een wetenschappelijk verantwoorde en toch voor iedereen verstaanbare commentaar bij Brugges kunstpatrimonium - en anderzijds de presentatie ervan in een waarachtig kunstalbum, dat én als geschenkboek én als vade-mecum voor de toerist zal kunnen dienen.
Drs. Valentin Vermeersch, die zich steeds meer opwerpt als één van de beste specialisten wat betreft de kennis van Brugges kunstbezit, heeft deze opdracht bijzonder goed begrepen en bezit - gelukkig! - de zeldzame gave om eerder dorre wetenschap om te zetten in boeiende vulgarisatie.
In dit deel 1 van ‘Brugges Kunstbezit’ wordt een selektie van 50 kunstwerken voorgesteld, dit op basis van de vier grote kunsttakken: architectuur en interieur (10 nummers), sculptuur (10 nummers), kunstnijverheid (10 nummers), schilderkunst en grafiek (20 nummers). De behandelde kunstwerken zijn chronologisch verspreid over een periode die loopt van de 10de tot de 20ste eeuw. Over elk werk worden zoveel mogelijk kunsthistorische, technische, esthetische en zelfs ancedotische gegevens verstrekt. Elke notitie wordt gevolgd door een uitgebreide bibliografie van het betrokken kunstwerk, en een korte inhoud in het Frans en het Engels. Cumulatieve indices of registers op naam van de kunstenaar, de bewaarplaats en het onderwerp besluiten het boekdeel, dat onder alle opzichten als uiterst boeiend en interessant kan geheten worden. Wie dus een Engelse of Franse vriend wil verrassen met een uniek nieuwjaarsgeschenk, wordt hier tevens in de gelegenheid gesteld zijn steentje bij te dragen tot de bekendmaking in het buitenland van het eigen kunstpatrimonium, dat rijker is dan wij soms wel vermoeden.
R.C. Gitsberg: Het verdwenen landgoed van de Stevenisten, 13,5 × 21 cm, 223 pag., Uitg. Roularta n.v., Roeselare, 1968, 106 fr. (p.r. 45.37.21 t.n.v. R. Callewaert, schoolhoofd, Gits).
Historische streekromans beginnen zeldzaam te worden. Gitsberg heeft ergens een oud dagboek (1815-1863) kunnen opduiken en zette zich aan het werk: een kloek boek omheen de verwikkelingen van de Stevenistische beroering rond de jaren 1812-1863. Een halve eeuw ‘Arm Vlaanderen’, waarin de kleine mens in de greep van strijd en idealen de vlag moet strijken. Al is het zonder oneer...
André Demedts, die het werk in handschrift gelezen had, schreef erover het volgende: ‘R.C. Gitsberg heeft mij geboeid van het begin tot het einde. Vooreerst omdat hij zijn stof kent, omdat hij geweten heeft wat hij vertelt en dat is vrij zeldzaam, want veel schrijvers verhalen zo maar wat hen door het hoofd schiet en
| |
| |
komen uit waar zij het niet hadden voorzien. Ten tweede omdat hij kan vertellen. Hij heeft zijn geschiedenis binnen de gepaste grenzen gehouden. Niet afgehaspeld om ervan af te zijn, niet uitgelangd tot vervelens toe. Bezadigd, en met een gevoel van deernis, dat in genegenheid wortelt, heeft hij mensen en toestanden uit een voorbije tijd opnieuw doen leven. Ze leven en overtuigen ons. Dat is de derde eigenschap van zijn boek.
In West-Vlaanderen bestaat een aloude traditie van regionale epiek. Tijdens de vorige eeuw heeft zij Victor Huys, Julius Leroy, Omer Karel de Laey, met de mannen van “'t Manneke uit de Mane” en “Rond den Heerd” opgeleverd. In deze eeuw heeft Warden Oom en veruit de grootste van allen, Stijn Streuvels, ze voortgezet. Het moet een eer zijn voor R.C. Gitsberg, met zijn roman over het Stevenisme tot die stroming te behoren’.
Wij kunnen dit volledig beamen en wensen het mooie boek van Gitsberg een ruime verspreiding toe. Een pluim ook voor de frisse, kleurige omslag, die ontworpen werd door B. Callewaert.
Johan Ballegeer: Wandelgids voor Lissewege, 16 pag., Vlaamse Toeristische Bibliotheek, V.T.B., 1969, 15 fr.
Dat Lissewege heinde en ver bekend staat als een van de schilderachtigste dorpen van Vlaanderen, hoeft niet meer gezegd. Aan zulk dorp, een toeristische schat, werd door de actieve Johan Ballegeer een handige, bruikbare en up to date gids gewijd. Hij doet dit op zijn eigen, al evenzeer bekende wijze: fris, speels, met humor, met gezag tevens.
De Kunstpockets van A. van Wiemeersch, Gent (13,5 × 19,5 cm., 32 pag., geïll.) tellen nu reeds 20 nummers.
Een drietal ervan werden ons ter kennismaking toegezonden: nr. 3: Roland Monteyne; nr. 18: Hubert Minnebo; nr. 20: Jacky De Mayer.
Ze werden zeer interessant gepresenteerd: korte teksten, beschouwingen van bekende en minder bekende critici - ook in andere talen dan het Nederlands, nl. Frans en een enkele keer Engels - plus dan ongeveer 14 pag. illustraties, die bijzonder goed verzorgd zijn en een duidelijk idee geven van het werk van de kunstenaars. En verder een overzicht van hun voornaamste tentoonstellingen. Kortom: efficiëntie en goede smaak gaan hier hand in hand. De volledige reeks ‘Kunstpockets’ projecteert op bevattelijke wijze het beeld van de jongste Vlaamse beeldende kunst.
j.v.r.
Gaby Gyselen, De Brugse tak van de familie Grossé en haar Kunstatelier. Overdruk ‘Biekorf’, Brugge, 1969. 74 blz., 21 illustr.
Op 15/9 werd ons medelid Jozef Van Hauwermeiren-Grossé vijfenzestig jaar. Bij deze gelegenheid, die tevens het vijfde decennium inzette van het beheer door het gezin J. Van Hauwermeiren van het huis Grossé, verscheen een plaket over deze belangrijke kunstinstelling. Zij werd verzorgd door de competente cultuurattaché van de Provincie West-Vlaanderen. De waarde ervan werd in zijn inleiding onderlijnd door A. Vlaene: ‘Aan de bladen familiegeschiedenis wist Gaby Gyselen, door fijnzinnige cultuurhistorische peiling, de dimensie te geven van een essay, dat het edelste werk van geest en hand in luister zet.’
Een merkwaardige familiegeschiedenis! De verste tradities wijzen St.-Jean de Maurienne (Savoye) aan als oorsprong. Maar het is uit Gent dat de passementier Jean-François Grossé omstreeks 1814 te Brugge een filiale vestigt, die door zijn zoon Louis tot steeds grotere bloei zal gebracht worden en van het zuiver ambachtelijke naar het artistieke peil verheven. Het is vooral de opgang van de neo-gotiek, waar Aug. Welby Pugin een grote rol in speelde, die de gunstige sfeer voor deze ontwikkeling heeft geschapen. De faam van Brugge als levend kunstcentrum is niet het minst aan hem te danken, faam die gedurende decennia de produkten van het Brugse kunstambacht over geheel de wereld heeft bekend gemaakt en doen waarderen. Antoinette-Emilienne zette het tijdvak in van het huis A.E. Grossé, dat door een vernieuwing van de stijl wordt gekenmerkt, een strekking die zich nu nog met veel succes verder ontplooit in onze dagen van liturgie-omwenteling en smaakwijziging. Het huis Grossé is men hiervoor hulde en dank verschuldigd.
A.S.
| |
Boeken over kunst
Roger-H. Marijnissen en Max Seidel: Bruegel, 27 × 30 cm., 396 pag., waarvan ca. 250 pag. illustraties in kleur en zwartwit, geb. in vollinnen band met goudopdruk en stofwikkel, opbergdoos in karton, uitg. Arcade, Brussel, 1969.
We zijn nog steeds in het Bruegeljaar. De befaamde uitgeverij ‘Arcade’, die reeds zoveel prachtige kunstboeken op de markt bracht, heeft ons dit jaar tweemaal verrast met een Bruegelboek. Het eerste verscheen heel in het begin van 1969, het tweede - veel lijviger, mooier en nóg heerlijker dan het eerste - kwam zopas van de pers. De Arcade heeft het de recensent bijzonder moeilijk gemaakt, althans om de nodige superlatieven te vinden om de vormgeving van dit prachtige boekwerk te loven. Maar laten wij eerst even kennismaken met de opvatting van deze uitgave. Het Bruegelboek I is als het ware de aanloop geworden tot dit Bruegelboek II, en toch is het helemaal anders van conceptie. Bruegel II is in de ware zin van het woord een ‘kijkboek’ geworden. R.-H. Marijnissen, die voor de tekstgedeelten instond, zegt het al dadelijk in zijn inleiding: ‘Kijk dus! Onze tekst zal slechts een historisch-kritische toelichting zijn ten behoeve van degenen die zijn werk verder willen ontleden.’ Het tekstgedeelte zelf omvat een biografie van Bruegel (nagenoeg dezelfde als in Bruegel I), een opstel over ‘Bruegels tijd en werk’ (bepaalde gedeelten uit Bruegel I aangevuld en herwerkt). Vervolgens de tijdstabellen (eveneens overgenomen uit het eerste boek) en dan iets nieuws: een catalogus waarin 44 nummers werden opgenomen; de auteur zegt dat het er hem om te doen was hiermee de eigenlijke Bruegelproblematiek - inzonderheid de inhoud van het oeuvre - te belichten.
De hoofdbrok van het boek bestaat uit reprodukties: enerzijds een uitzonderlijk mooie keus kleurplaten, die schilderijen van Bruegel hetzij geheel of gedeeltelijk voorstellen - en anderzijds een sublieme serie zwartwit foto's (afgedrukt in helio) van Max Seidel: de mooiste verzameling details uit Bruegels schilderijen, die wij ooit te zien kregen. En daar komt dan déze verrassing bij, dat schilderijfragmenten uitgroeien tot een nieuw geheel. Men beweert vaak, dat elk detail uit een Bruegelschilderij, samen met de onmiddellijke omgeving ervan, uitgroeit tot een zelfstandig werk, welnu, - en dat beamen wij volmondig met Marijnissen - men kan nóg verder gaan en zeggen dat ‘oude, vertrouwde voorwerpen ons door de fotografie vanuit een zó ongewone gezichtshoek worden getoond, dat deze ons nu totaal anders voorkomen’. Max Seidel heeft van sommige Bruegelwerken een uniek ‘beeldboek’ gemaakt (wij denken hierbij onmiddellijk aan de ‘Triomf van de dood’) en vragen ons, bij het zien van de serie Seidel-foto's af, of wij ooit Bruegel wel goed hebben bekeken. Hetzelfde geldt voor ‘Dulle Griet’ en ja, we zouden hier àlle gefotografeerde schilderijen moeten vernoemen...
In elk geval is dit nieuwste Arcadeboek een werkelijk monument. Dat zoiets bij ons kan verschijnen, mag ons om veel redenen blij stemmen: op het gebied van het kunstboek zijn wij wel degelijk volwassen. Gelukwensen dus aan allen, die bij deze formidabele realisatie betrokken waren: uitgeverij, auteur en fotograaf, mensen van zetterij, opmaak en fotogravure, drukkers en binders.
Voor wie het mocht interesseren, vermelden wij nog dat dit werk eveneens in het Frans en het Duits verscheen.
En als wij nog mogen besluiten met één kleine opmerking? Helemaal achteraan in het boek werd een zeer degelijke ‘bibliografie’
| |
| |
opgenomen. Het heeft ons verheugd daarin de medewerkers aan ons Bruegelnummer opnieuw te ontmoeten. Jammer dat Gaby Gyselen vergeten werd... Zijn bijdrage aan onze aflevering was nochtans onbetwistbaar substantieel.
Genie en Wereld, vijfde deel: Beethoven, 16 × 25 cm., 338 pag., 6 illustratiereeksen (met tientallen kleur- en zwartwitreprodukties), gebonden in gewatteerde luxeband, uitg. Heideland, Hasselt, 1969, los deel: 475 fr., in reeks: 375 fr.
Dit deel uit de bekende serie ‘Genie en Wereld’ is, naar onze mening althans, het interessantste wat totnogtoe verscheen, alleen al omwille van de opname erin van een ‘Algemene catalogus der werken van Ludwig van Beethoven’, een klein ‘monument’, samengesteld door een aantal eminente musicologen uit Frankrijk, België, Duitsland, Spanje en de V.S. Een unieke ‘kluif’ voor muziekstudenten en -leraars en voor al wie belangstelling opbrengt voor het werk van Beethoven!
Maar er is meer. In acht hoofdstukken wordt het genie van Beethoven benaderd en wel zó, dat telkens een ander facet onder ogen wordt genomen. Robert d'Harcourt behandelt ‘Een bewogen en hartstochtelijk leven’, Alfred Kern heeft het over ‘Een gekweld mens’, Jacques Brenner schrijft over ‘Het genie in Burger’, terwijl André Maurois ‘Het mysterie der liefdesbetrekkingen’ tracht te ontsluieren. Bernard Gavoty roept ‘De sfeer van Wenen’ op. André Jolivet beschrijft ‘Het rijk van Beethoven’, Herman Scherchen schreef een hoofdstuk over ‘De componist gezien door een dirigent’, terwijl Jules Romains een synthese tracht te geven in zijn opstel ‘Beethoven zoals hij is’.
Het illustratiematerieel is over het algemeen prima, uitgenomen de kleurreprodukties, die van geen al te goede kwaliteit zijn.
In elk geval is dit deel uit ‘Genie en Wereld’ belangrijk genoeg opdat het zou mogen plaatsnemen in elke muziekbibliotheek, die die naam waardig wil zijn.
Beroemde Musea van de Wereld, tweede deel: British Museum Londen, 24 × 29,5 cm., 172 pag., ca. 134 kleurillustraties, gebonden in vollinnen band met goudstempel, uitg. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, per deel: 400 fr. (bij intekening op 6 delen), afzonderlijk: 475 fr.
De reeks ‘Beroemde Musea van de Wereld’ is aardig op weg om een felgegeerd boekenbezit te worden. Ook dit tweede deel - ditmaal gewijd aan het British Museum te Londen - is een onder alle opzichten luxueus uitgegeven werk. Vooral de prachtige kleurplaten - meestal op groot formaat - trekken de aandacht, in het bijzonder dan de ‘bloemlezing’ uit de verluchte handschriften, die echt uniek mag genoemd worden. En dit wil dan hoegenaamd niet zeggen, dat de andere reprodukties van een lager niveau zijn: de afgebeelde beeldhouwwerken, bas-reliëfs, vazen, weefsels, tegels, schilderingen en sierraden lonen stuk voor stuk de moeite, zodat heel het boek een groot, boeiend en kostbaar album wordt, een ‘wandeling thuis’ doorheen het mooiste bezit van het British Museum. Na een voorwoord door Sir Frank Francis, directeur en eerste bibliothecaris van het British Museum, en een inleiding door Frederick S. Leigh-Browne, volgen zeven reeksen illustraties: Afrika-Oceanië-Amerika, Oud Egypte, Voor-Azië, Perzië-Indië-Tibet-China, Oud Griekenland en Rome, daarna een rubriek met allerlei uit de kunstnijverheid (metalen, ivoren, weefsels, email, keramiek) en het reeds vermelde hoofdstuk, gewijd aan de miniaturen. Elk afgebeeld kunstwerk wordt bondig, maar degelijk, beschreven, ook wetenschappelijk.
Na het illustratieve gedeelte volgen dan nog een tiental bladzijden, gewijd aan de geschiedenis van het museum en zijn bouw, de verschillende verzamelingen, die het rijk is, en het gebouw zelf. Een beknopte bibliografie, een lijst van illustraties en een namenregister completeren dit schitterend boek, dat ook technisch feilloos mag genoemd worden.
Cahiers van Deurle, eerste deel: Albert Servaes: De Kruisweg van 1919, 21,5 × 30 cm., 64 pag., 16 illustraties, Colibrant-Uitgaven, Deurle, 1969, gekart., 200 fr. (luxe-uitg.), 100 fr. (gewone uitg.)
Onlangs verscheen dit eerste deel van een reeks monografieën, die, onder de titel ‘Cahiers van Deurle’, de aandacht zullen vestigen op het oeuvre van diverse kunstenaars, wier naam in verband zal worden gebracht met de activiteiten van het nieuwe Museum Dhondt-D'Haenens. Dit museum verleent trouwens, mét de gemeente Deurle zelf, zijn medewerking aan het realiseren van de ‘Cahiers’.
In dit eerste deel wordt op uitstekende wijze de eertijds verboden en intussen ook op kunstgebied historisch geworden ‘Kruisweg van 1919’ van Albert Servaes gereproduceerd. Wies Moens schreef bij elke kruiswegstatie een indringende, zeer mooie tekst. De lay-out werd verzorgd door de bekende graficus, Prof. J. Hendrickx. Het boek kan besteld worden bij de erkende boekhandel, het museum te Deurle, of bij de Colibrant-uitgaven, eveneens te Deurle.
De eerstvolgende ‘Cahiers’ zullen teksten bevatten van o.a. Maurice Gilliams, Anton van Wilderode, Karel van de Woestijne en J.L. de Belder, in verband met het werk van resp. Jos Hendrickx, Jozef F. Cantré en Albert van Dijck.
Vermelden wij hier tevens nog dat, op het specifiek Colibrantterrein, vooralsnog voorbehouden aan de poëzie, in de naaste toekomst uitgaven worden voorzien van Daan Boens, P.G. Buckinx, Bertien Buyl, Gerda Berckmoes en Jan Veulemans, met grafische medewerking van Pol Mara, Rover en Michel Bracke.
Teaterjaarboek 1967-1968, 21 × 29,5 cm., 172 pag. geïll., uitgegeven onder de auspiciën en met de steun van de minister voor de ned. cult., 1969.
Het stemt ons gelukkig te mogen ervaren, dat de uitgave van een Teaterjaarboek wel degelijk een jaarlijkse gebeurtenis zal worden in Vlaanderen. En dat het daarbij dan luxueus, op uitstekend papier, in een flinke lay-out en rijk geïllustreerd gebeurt, is een pluspunt te meer. Een dergelijke uitgave is onder tal van oogpunten uiterst leerrijk: zij toont duidelijk aan hoe rijk en hoe arm wij zijn, hoe eerlijk en hoe gesofistikeerd, hoe vermogend en hoe onbenullig op het gebied van toneel. Een goede spiegel dus van wat in Vlaanderen in één jaar tijd ‘teatraal’ gepresteerd werd.
| |
| |
Zoals de redactie het in haar ‘verantwoording’ schrijft, verschilt deze uitgave fundamenteel niet van het eerste Teaterjaarboek, noch in opzet, noch in uitvoering. In feite kón er niet zoveel aan gewijzigd worden, vermits de bedoeling - een ‘totaalbeeld’ brengen, zónder appreciatie - in de eerste uitgave wel degelijk bereikt was.
In elk geval: een prestatie, die er mag zijn en bijgevolg een eresaluut aan Domien De Gruyter, Marcel Grypdonck, Karel Hemmerechts, Vincent Peeters, Fons Van Impe en Roland Vanopbroucke, die voor de redactie instonden. Een typografisch muggetje ziften: een opdruk op de rug van het boekdeel staat fijn!
Wij willen deze gelegenheid niet laten voorbijgaan om nog eens op de nagel van de luisterspelpolitiek van B.R.T. 1 te slaan. In dit Teaterjaarboek werd, zoals het overigens past, ook een overzicht gebracht over het luisterspelseizoen 1967-68. Wij nemen over: ‘Dat het aantal oorspronkelijke Nederlandse werken hierbij beperkt moest blijven tot zes... bewijst alleen maar hoe schraal de oogst van de eigen bodem dit jaar was. Onder die zes... waren er slechts twee van Vlaamse auteurs: ...Lode Vandeput en... Andries Poppe’. Daarmee moet de goegemeente het weeral eens doen. Wanneer noemt men dan eindelijk eens man en paard? Het is bijzonder leerrijk ook eens een lijstje aan te leggen van de personen, die regelmatig ‘waardig’ worden bevonden om een vreemd hoorspel te vertalen! Jongens, jongens, wanneer komt er ooit eens een eind aan zoveel schijnheiligheid?
Yang Poëzie Reeks, Hoogstraat, 83, Gent.
De redactie van het intelligente en welverzorgde tijdschrift ‘Yang’ is onlangs gestart met een nieuw initiatief: de uitgave van een reeks dichtbundels, onder de naam ‘Yang Poëzie Reeks’. Zij is van oordeel dat deze nieuwe serie beantwoordt aan een drievoudige reële behoefte: de behoefte om de eigentijdse poëzie te revaloriseren, de behoefte om deze poëzie in een aantrekkelijke vormgeving te publiceren en de behoefte om ze in reeksverband aan een lage prijs te verspreiden.
De eerste vier deeltjes zijn verschenen:
‘Ook een zomer’ (Daniël Van Ryssel - 64 pag.)
‘Als Lynceus zout zegt’ (Julien Vangansbeke - 44 pag.)
‘Het vijfde seizoen’ (Roger Serras - 66 pag.)
‘Een konsumptief landschap’ (Roland Jooris - 54 pag.).
Julien Vangansbeke heeft o.i. het meest te zeggen van deze vier, is ook ontegensprekelijk het meest begaafd. Wat niet wil zeggen, dat de andere drie bundels ongenietbaar zijn. Wij hebben de indruk, dat eerlijk getracht wordt dichters van deze tijd te zijn, met een eigen geluid, met twee voeten in het mooie, afstotelijke, boeiende en meedogenloze gebeuren, dat wij wereld noemen.
De presentatie van de reeks is uitstekend: fris, jong, aantrekkelijk. Raoul De Keyser, die de omslagen ontwierp, weet wel hoe het hoort. Ach ja, de prijs nog: 55 fr. per deeltje (zeer schappelijk, gezien de waar).
Nog even iets over twee onlangs (min of meer) verschenen boeken over dichters en schrijvers:
Paul De Vree: Onder experimenteel vuur, 10,5 × 19,5 cm., 344 pag., Galgeboekje 25, Uitg. De Galge, Brugge/Antwerpen, 1968.
De auteur gaf dit werk een ondertitel mee: vade mecum voor de vlaamse experimentele poëzie 1953-1967. Heel veel valt er niet over te zeggen. Misschien heeft het boek enige waarde als (nogal kreupele) encyclopedie van onze hedendaagse Vlaamse dichters, hier en daar vind je een brokstuk goede poëzie (niét van De Vree!), maar het overige is compleet zinloos geleuter, dat de auteur vast zelf niet begrijpt, tenware hij in een soort essayistisch jargon is grootgebracht en er een héél speciaal verklarend woordenboek op nahoudt. Jammer van het papier dus...
Fernand Auwera: Schrijven of schieten?, 13 × 21 cm., 273 pag., Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht, 1969, 150 fr.
Dit boek bevat 30 interviews met Noord- en Zuidnederlandse schrijvers. Geen gewone vraaggesprekken, maar, zegt de auteur: ‘dit boek ontstond uit mijn onzekerheid tegenover inhoud en betekenis van het schrijversengagement’. Inderdaad: schrijven of schieten dus, een prachtig gekozen titel, die een nonconformistisch interviewer als Auwera zeer goed dient.
Het is interessant even op te sommen, welke schrijvers aan bod komen in dit werk: Van Aken, Bernlef, Breytenbach, Claus, Geeraerts, Gils, René Gysen, Hella Haasse, H. en F. Heeresma, Ed Hoornik, Kemp, Kouwenaar, Lampo, Jef Last, Marcel Van Maele, Michiels, Mulisch, Pernath, du Plessis, Hugo Raes, Robberechts, Roggeman, Ruyselinck, van de Waarsenburg, van der Veen, Vogelaer, Walschap, weverbergh, de Wispelaere en Wolkers. Uiteraard een kaleidoscoop, maar waarin Auwera met vaste hand de ondervraagde auteurs leidt naar het punt waar hij ze hebben wil en dat is bijzonder interessant. Vanzelfsprekend zakken er enkelen in dit examen, en geen woordenvloed kan hen nog redden. En als weverbergh ook meespeelt, dan wordt het pas aartsdol: niet te geloven hoe iemand zó schaamteloos kan zijn, maar ja... bij gebrek aan betere gaven...
In elk geval zal het over enkele jaren beslist de moeite lonen om zekere schrijvers, die hier geïnterviewd worden en die soms zo ridderlijk met het geëngageerde zwaard zwaaien, nog eens te confronteren met de ideeën, die zij hier met zoveel overtuiging verkondigen.
Jozef van Overstraeten: De Nederlanden in Frankrijk, beknopte encyclopedie, 12 × 17 cm., 608 pag., 32 platen, uitg. V.A.B./V.T.B., Antwerpen, 1969, prijs: gewone uitgave: 75 fr. (leden V.A.B./V.T.B.: 60 fr.), luxe-uitg. resp. 95 fr./80 fr.
Dit werk, eigenlijk een voortzetting van de ‘Gids voor Benelux’, behandelt het deel van Frankrijk dat, van de 15e tot de 18e eeuw, geleidelijk aan de Nederlanden werd ontnomen, nl. het Noorderdepartement, het Nauw-van-Kalesdepartement en delen van het Zomme- en Aisnedepartement.
In streng alfabetische volgorde van de Franse officiële benamingen - om de bruikbaarheid van het boek niet te verminderen - worden behandeld de hierboven vermelde departementen.
Voor elke plaats worden opgegeven: 1. de Franse benaming, 2. de Nederlandse benaming, 3. departement, arrondissement en kanton, 4. het inwonertal, 5. de hoogteligging, 6. de zee, rivier of beek, waaraan de plaats ligt, 7. de natuurlijke of historische streek, 8. de beknopte geschiedenis met verklaring van de plaatsnamen, 9. de beroemde personen, die er geboren werden, er verbleven of er stierven, 10. volkskundige details, 11. de ‘specialiteiten’, 12. de landbouw of specifieke nijverheid, 13. de toeristische merkwaardigheden, 14. de adressen van de V.V.V. (syndicat d'initiative), hotels en restaurants.
Ook de namen van streken en rivieren komen in de alfabetische volgorde voor.
Horizonreeks 1969, Davidsfonds, 12,5 × 18,5 cm., ca. 80 pag., gen., ledenprijs: 40 fr., handelsprijs: 60 fr.
De Horizonreeks van het Davidsfonds brengt een reeks studies over zeer actuele onderwerpen en dan zó gesteld, dat zij iedereen, die begaan is met de grote problemen, waarmee onze tijd geconfronteerd wordt, kunnen boeien en interesseren. Een bepaald probleem wordt geprojecteerd en de auteur belicht er telkens de voornaamste aspecten van in een zeer bevattelijke taal en in een reeks korte hoofdstukken, die vooraf nauwkeurig werden uitgestippeld. Wie zijn horizon wil verruimen, vindt in de Horizonreeks een prachtige hulp.
De deeltjes, verschenen in 1969 zijn:
B.J. De Clercq: ‘Progressief contra konservatief’
P.J. De Schepper: ‘Verdovende en stimulerende middelen’
| |
| |
Koen Boey: ‘Geloven: weg naar vrijheid’.
Nogmaals drie bewijzen, dat het Davidsfonds niet op een (overigens zeer rijke!) traditie drijft, maar mét onze progressieve uitgeverijen mee vooraan staat in het tijdsgebeuren. Het verschil zit hem misschien hier: dat het Davidsfonds het op een menswaardige wijze doet. En dan loop je vanzelfsprekend niet zó in de kijker...
Prof. dr. J.A. van Houtte: Brugge, vroeger en nu, 13,5 × 21 cm., 116 pag., talrijke foto's en tekeningen, uitg. Diogenes, Antwerpen, 1969, geb. 130 fr.
Dit bijzonder interessante boek verscheen als nr. 4 in de Fibula Heemschutreeks (Fibula-Van Dishoeck, Bussum) onder hoofdredactie van H. Dijkstra. De auteur, een eminent geschiedkundige, schijnt zowat àlles af te weten, wat Brugges geschiedenis betreft. Doorspekt hij zijn tekst met een massa data, namen en getallen, toch is hij erin geslaagd zijn boek zeer leesbaar te houden en wie zich wil verdiepen in het rijke verleden van één van onze mooiste kunststeden, vindt hier meer dan zijn gading. De schrijver wijdt zijn eerste hoofdstuk aan het ontstaan en de groei van Brugge, vervolgens verhaalt hij bloei en verval van de Brugse markt, om dan in het derde deel de lijn door te trekken tot aan onze tijd: van verleden tot heden. Tenslotte stippelt hij in ‘Korte karakteristiek van de belangrijkste monumenten’ vijf wandelingen doorheen Brugge uit en deze kunnen voor elke bezoeker aan de stad een uiterst nuttige en vooral overzichtelijke gids zijn. Een aantal kaartjes verduidelijkt het geheel nog.
Alleszins een werk, dat aanbeveling verdient, en dat bovendien keurig werd uitgegeven.
Hugo Claus: Karel Appel, schilder, 12,5 × 19,5 cm., 160 pag., A.J.G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, 1964, geb. 105 fr., geïll. met talrijke foto's, tekeningen en reprodukties.
Dit boek, dat Hugo Claus verscheidene jaren terug schreef, belicht op een wel originele wijze het leven en het werk van een schilder. Claus kan stukken beter over Appel schrijven, dan over Bruegel... Had hij dàt maar voor ogen gehouden bij het maken van zijn commentaar bij de Bruegelfilm.
Ter zake: het Appel-boek bezit o.i. twee grote kwaliteiten: ten eerste, dat het werk van de kunstenaar-schilder werkelijk op een uitstekende wijze wordt benaderd, zonder dat erbij beroep wordt gedaan op clichés en termen uit het criticusjargon; ten tweede is de tekst ook literair waardevol, vooral in het gedeelte, waarin Claus zo zijn eigen zegje neerschrijft over Appels schilderijen.
Vermelden wij nog, dat Dr. W. Sandberg een ‘woord vooraf’ pleegde en Herbert Read een ‘inleiding’. Bio- en bibliografische gegevens, en een lijst van de tentoonstellingen van Appel ronden het geheel af tot een interessant en vooral lezenswaard boek.
De illustraties voldoen echter helemaal niet: zeer kleine reprodukties en dan nog stuk voor stuk zwartwit. Wat is Appel zonder kleur?
Georg Hermanowski: Säulen der Modernen Flämischen Prosa, 16 × 23 cm., 96 pag., H. Bouvier u. CO. Verlag, Bonn, 1969, gekart., DM 12,80.
Als Band 79 in de Abhandlungen zur Kunst-, Musik- und Literaturwissenschaft van de H. Bouvier u. Co. Verlag te Bonn verscheen zopas dit nieuwe boek van de bekende vertaler Georg Hermanowski. In zijn voorwoord maakt de auteur meteen duidelijk, waar het hem om te doen is: een overzicht te brengen van de toppunten uit de Vlaamse literatuur, die na de tweede wereldoorlog, met het aantreden van Johan Daisne, in een nieuwe fase kwam. Hij neemt echter wijze voorzorgen: ‘Daß sich der deutsche Standpunkt, von dem aus diese Säulen gesehen werden, nicht immer mit dem flämischen Standpunkt deckt, kann als selbstverständlich gelten.’ Hermanowski onderscheidt dan verder zes richtingen in de Vlaamse literatuur en wijdt aan elk een hoofdstuk: 1. Maurice Roelants en de psychologische roman; 2. Marcel Matthijs en het Vlaamse realisme; 3. Johan Daisne en het magisch realisme; 4. Maurice Gilliams en het individualisme; 5. De overbrugging naar het modernisme toe; 6. Ivo Michiels en het nieuwe realisme.
Verder is er ook nog een documentair aanhangsel: een portret van Roelants, een bio-bibliografische nota van Matthijs, een paar bladzijden over het werk van Daisne. Het boek besluit met een chronologische opgave van de oorspronkelijke eerste drukken, met ernaast eenzelfde opgave van de vertalingen, plus dan een personen- en zakenregister, een register van dagbladen, tijdschriften en radio-omroepen, plus een geografische kaart van de ‘Flämischen Literatur’.
Wij achten het een vriendenplicht Hermanowski voor dit boek te danken: indien wij in alle landen een Hermanowski hadden, dan zou onze Vlaamse cultuur heel wat beter varen in het buitenland. Kritiek uitbrengen is uiterst gemakkelijk, maar daadwerkelijk aan cultuurspreiding doen, is een andere kwestie. Dat de echte cultuurspreiders omtrent bepaalde dingen dan een eigen, zeer persoonlijk standpunt innemen, is noch min noch meer hun goed recht. En daarover kan, mits een minimum aan goede wil, van gedachten gewisseld worden, liefst zo hartelijk mogelijk.
j.v.r.
| |
Catalogen
Beeldhouwwerk van Floriano Boldini. Kon. Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (27/7 tot 7/9); 40 blz., 26 zwart-wit illustraties.
Bijna alle tentoongestelde werken staan in de kleine cataloog van de Boldini-tentoonstelling gereproduceerd. Zij bevatte overigens maar dertig nummers, die echter een zeer overtuigend geheel vormden. De bekende Duitse kunstcriticus en -historicus Hans Platte schreef de inleiding, die het verbluffende aantoont van een hedendaags beeldhouwer, die actuele onderwerpen op volkomen herkenbare wijze uitbeeldt, als bv. paus en bisschoppen, of hongerige negerkinderen; beelden waarin bolvormige met volledig verteerde onderdelen gekoppeld zijn. Een werk vol contrasten, dat ongetwijfeld door zijn ambachtelijke gaafheid een grote les inhoudt; neo-realisme van de beste soort.
Frans Masereelretrospectieve. Stadhuis, Blankenberge (5/7 tot 31/8); 140 blz. geïllustr.
Blankenberge was het zichzelf verplicht zijn illustere stadsgenoot naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag te huldigen en bij deze gelegenheid een overzichtelijke tentoonstelling te houden en een documentair waardevolle cataloog uit te geven.
Retrospectieve en cataloog leggen de nadruk op het grafisch oeuvre, dat inderdaad veruit het gewichtigste is. Uit de vier inleidingen is deze van Jan Piet Ballegeer o.i. de meest treffende, omdat zij het werk van Masereel situeert, niet alleen in het geheel van de prentkunst, maar meer in het bijzonder in het expressionisme, een expressionisme, dat aanleunt bij de sterke symbolistische stroming, die in het Gentse leefde in de periode van de eerste school van Latem.
De illustraties van de cataloog werden bij voorkeur gekozen onder de vele houtsneden, die betrekking hebben tot de zee en wat ermede in verband staat. Men diende inderdaaad aan te tonen, dat Masereel altijd op een of andere wijze zijn geboortestad indachtig is geweest. Toch hadden er wat meer sociaal-geëngageerde stukken mogen bijgevoegd worden, omdat er zich door de aanwezige illustraties misschien een ietwat vertekend beeld van de kunstenaar dreigt te vormen. Een verzorgde bibliografie en een lijst van zijn voornaamste tentoonstellingen sluit de cataloog. Waarom een uitvoerige biografie van Masereel ontbreekt is ons niet duidelijk.
| |
| |
Triënnale der Zuidelijke Nederlanden. Jonge kunst uit Zuid-Nederland en Vlaanderen. Sted. van Abbemuseum, Eindhoven (3/4 tot 18/5); Kon. Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen (1/6 tot 13/7); 44 blz., 21 illustraties.
De twee museumdirecteurs, J. Leering en W. Vanbeselaere, leggen in de inleiding uit dat de tentoonstelling aansluit bij de vorige triënnale en dus wel degelijk het accent legt op het nieuwe dat zich sedertdien heeft voorgedaan.
De aanwezige Vlamingen zijn: Rol. van den Berghe, Marcel Broodthaers, Hugo De Clercq, Etienne Elias, Jos Jans, Jean-Paul Laenen, Marcel Maeyer, Panamarenko, Yves De Smet en Mark Verstockt; slechts drie van hen zijn minder dan 35 j. oud en de Gentenaars hebben het overwicht. Als Nederlanders vindt men: Teo Bessemer, Gerard Caris, Ger Van Dyck, Jan Gregoor, Theo Kuypers, Jos Manders, Frans Peeters, Toon Slegers, Jan Spit; het zijn praktisch allen Noord-Brabanders, wat ons doet veronderstellen dat Zuid-Limburg in Eindhoven geen te beste artistieke naam heeft; de gemiddelde leeftijd is nog hoger dan bij de Vlamingen.
Over het algemeen heeft men te doen met epigonisme van de bestaande internationale modes en procédés, soms wel geestig en getuigend van vindingrijkheid.
Bruegel en zijn wereld. Kon. Museum voor Schone Kunsten, Brussel (20/8 tot 16/11); 114 blz., zwart-wit en kleurillustraties.
Iemand, die de opening van deze tentoonstelling heeft kunnen bijwonen had ons gezegd dat de cataloog, o.m. wat de lay-out en de inleidende tabellen betreft, zich enigszins had laten inspireren door het Bruegelnummer, dat ‘Vlaanderen’ in het begin van het jaar uitgaf. Zo dit waar is, dan is het een eer voor ‘Vlaanderen’ want de cataloog van ‘Bruegel en zijn wereld’ is in alle opzichten merkwaardig.
De tentoonstelling zelf bestaat, zoals men weet, uit zwart-wit foto's in natuurlijke grootte van het ensemble van Bruegels werk. Dit wordt aangevuld door een uitgebreide wetenschappelijke documentatie, grotendeels eveneens van fotografische aard. Dit alles wordt door didaktische en synoptische panelen verder verduidelijkt. De cataloog is zeer beknopt en synthetisch gehouden. Eerst een levensbeschrijving, gevolgd door de stamboom der Bruegels en chronologische tabellen van Bruegels leven en werk, gesitueerd ten opzichte van het cultureel, politiek en religieus leven van Europa in zijn tijd; bondig worden dan de hoofdtema's van Bruegel toegelicht. Het eigenlijke catalogusdeel biedt voor elk werk, behalve een reproduktie en de technische gegevens, ook nog een korte geschiedenis van het werk van zijn ontstaan tot heden; bovendien wordt het werk in enkele regels zeer gevat toegelicht.
Zeer origineel zijn de hierna geplaatste tabellen, die voor elk der werken de verschillende meningen over datering, authenticiteit e.a. weergeven. Het geheel wordt besloten met een lijst der voornaamste uitgaven over Bruegel (het ‘Bruegel-nummer’ van ‘Vlaanderen’ ontbreekt!). Een cataloog, die met ongewoon veel intelligentie en kunstzinnigheid is samengesteld, en die overigens een striemende afstraffing inhoudt voor de makers van de Bruegelfilm. Enkele voorbeelden:
- | Haesaerts schrijft aan de Alva-repressie tienduizenden slachtoffers toe; de cataloog spreekt van honderden. |
- | Voor de datering van ‘De Kindermoord’, waarin hij, kost wat kost, een Alva-protest wil zien, bekent Haesaerts te steunen op:
1. | zijn intuïtie; |
2. | op deze van literatoren als Maeterlinck en Felix Timmermans (hij had er Conscience en Charles De Coster kunnen bijvoegen); |
3. | op mensen, die via de kunstgeschiedenis aan Marxistisch apostolaat willen doen (zoals Bob Claessens en Jeanne Rousseau) wat overigens hun goed recht is; |
4. | op een geuzenspecialist, die daarom nog geen Bruegelspecialist is; |
5. | op mensen, die geen persoonlijk onderzoek instelden of, zoals Michel, een andere mening dan Haesaerts toegedaan zijn. De cataloog integendeel geeft zakelijk en nuchter wat echte specialisten over het geval denken; dat is regelrecht in tegenspraak met Haesaerts' ‘intuïtie’; zonder uitzondering schrijven immers allen het doek toe aan de periode vóór Alva's repressie. Wat uiteraard niet betekent dat Bruegel, zoals elk rechtgeaard mens in de Nederlanden op dat ogenblik, deze Alva-repressie moet afgekeurd hebben. |
|
Stadsbibliotheek Oostende: Catalogus referentiewerken leeszaal, 40 pag., 1969.
O. Vilain, de stadsbibliothecaris van Oostende, nam het uitstekend initiatief een zeer handzame catalogus op te stellen van de naslagwerken, die zich in de openbare leeszaal bevinden en die, gezien hun aard, niet kunnen uitgeleend, doch wel ter plaatse geraadpleegd worden.
De catalogus werd overzichtelijk opgesteld en bevat een schat aan titels, op elk terrein van de wetenschap, de kunst, sport en spel en zelfs - Oostende is een toeristische zeestad - van het hotelwezen en de maritieme wetenschappen.
De tijdschriften, die in de leeszaal eveneens kunnen geraadpleegd worden, werden niet in de catalogus opgenomen, maar zullen verschijnen in een volgend deeltje.
Dit initiatief verdient navolging in elke belangrijke bibliotheek. En ja, waarom ook niet in de minder belangrijke?
Moderne Kunst. Uit de verzameling in rijksbezit. Prov. Begijnhof, Hasselt; 20/9 - 12/10. De inleider van deze beperkte selektie, W. Jumet, verklaart hoe met dertig recente werken van levende kunstenaars toch iets boeiends kan samengesteld worden. In de reeks stippen wij o.m. werk aan van Jan Cobbaert, Frans Minnaert, Br. Dyckmans, Gilbert De Cock, Jan Van den Abbeel, J.-P. Laenen, Ant. Mortier, André Bogaert en vele anderen. De Culturele dienst van de provincie bezorgde de catalogus voor de prov. Commissie van Kunstambachten.
Pop-Grafiek. Uit de verzameling Dr. Hubert Peeters, Brugge. Prov. Begijnhof, Hasselt, 20/9 - 12/10.
Ons redactielid Dr. Peeters licht zelf de tentoonstelling toe, die overigens reeds met succes gebracht werd in Nederland. Het betreft zeer typische werken van Roy Lichtenstein, Robert Rauschenberg, Jim Dine, Andy Warhol: vier topfiguren dus uit de Amerikaanse pop. Peeters kent die mensen persoonlijk en is de werken ter plaatse gaan kiezen. Hij spreekt er met geestdrift over, omdat hij er een terugkeer tot het speelse en tot de romantiek in ziet, elementen die de abstracten van na W.O. II te zeer vergeten waren. Zoals de vorige is ook deze catalogus geïllustreerd en samengesteld door de Prov. Culturele dienst van Limburg, die niets nalaat om de Limburgse kunstenaars en kunstminnaars met alles wat op wereldplan gebeurt in aanraking te brengen.
| |
Periodische uitgaven
ONS ERFDEEL, 13de jg., nr. 1, sept. 1969, abt. 200 fr. (steun: 300 fr.) p.r. 58.93.45 t.n.v. Jozef Deleu, Murissonstr., 142, Rekkem (W.-VI.) ‘Ons Erfdeel’ heeft zijn 13de jaargang Ingezet met een nieuw gezicht: groter formaat (17,5 × 23,5 cm.), dieprode omslag (werk van O. Landuyt) met knalgele titel, en een uitstekende opmaak. De formaatwijziging kwam er trouwens om de lay-out...vrouw Jeanine Behaegel meer mogelijkheden te bieden. Het ligt voor de hand dat de leesbaarheid van het tijdschrift in hoge mate werd bevorderd en hoofdredacteur Jozef Deleu heeft meer dan gelijk gehad deze, toch belangrijke knoop meteen door te hakken.
Organisatorisch werden tevens ook belangrijke wijzigingen doorgevoerd - o.m. de oprichting van een Beheercomité - en dat
| |
| |
wijst erop, dat men ‘Ons Erfdeel’ a.h.w. ‘beroepsmatig’ wil gaan aanpakken, d.w.z. zo weinig mogelijk aan het toeval overlaten, handelen volgens een zeer nauwkeurige planning en met een financieel sterke ruggegraat. Wij zien dit zó weinig in het Vlaamse cultuurleven, dat wij dit feit graag onder de aandacht brengen. Wie ooit gedacht heeft, dat de mannen van ‘Ons Erfdeel’ in romantische wolken leefden, zal nu wel rijp zijn voor een hersenspoeling... Er is ook nog de fantastische oplage: 10.000 exemplaren, waarvan er niet minder dan 1.500 gaan naar abonnees buiten Nederland en België. Nuchtere cijfers, maar om dié te bereiken is titanenwerk vereist. In de planning wordt voorzien, dat elk nummer (4 per jaar) 192 pagina's zal tellen. Eén jaargang wordt dus een boekdeel van 768 blz. over kunst- en cultuurleven in de Nederlanden, prestaties in het buitenland, cultuurpolitiek, culturele kronieken, boekbesprekingen, e.d.m. Een verwezenlijking, waarvan de geestelijke vader van ‘Ons Erfdeel’, André Demedts, twaalf jaar geleden wellicht niet durfde te dromen, maar die er nu is, dank zij de werkkracht en de bruisende creativiteit van al wie bij ‘Ons Erfdeel’ betrokken is.
BIEKORF, Westvlaams Archief. Abonnement 150 fr., giro 2335.37, A. Viaene, Annuntiatenstr. 82, Brugge.
1969, 5-6, Bloei- en zomermaand: o.a. Ypres Castle te Rye in Sussex (A. Viaene) - De Brugse tak van de familie Grossé (verv., G. Gyselen) - Lessing en Shakespeare in de Brugse schouwburg, 1793 (A.V.) - Taalaantekeningen, U-V (K. De Busschere) - Duiventorens in West-Vlaanderen (R. Crois) - Gezelle aangevraagd als kasteelaalmoezenier door de Béthunes in 1888 (A. Demeulemeester) - De Brugse beeldhouwer Pieter Pepers te Rijsel (A.V.).
7-8, Hooi- en koornmaand: o.a. Het journaal van kruidenier Joh. Keuckelinck, Brugge, 1787-93 (Iv. v.d. Berghe) - J. Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes (H. Stalpaert) - St.-Barbara der Vlamingen te Florence, 1465 (A.V.) - De Brugse tak van de familie Grossé (verv., G. Gyselen) - Lektuur over zeerovers, Brugge, 1730 (A.V.).
BULLETIN, Institut Royal du patrimoine artist. / Kon. Instituut van het Kunstpatrimonium. Jubelpark 1, Brussel 4. (250 fr., 262 blz. geïll.).
X - 1967/68: o.a. artikels over het laatste avondmaal van da Vinci, copie bewaard te Tongerlo (A. en P. Philippot, R. Lefève en T. Vijverman), Brusselse retabels van de 16e eeuw (A. Ballestrem), Doubleringsmethode voor weefsels van schilderijen (J. Vynckier en G. Messens), de beeldhouwkunst in 1400 (R. Didier en M. Annaert), Restauratie van werken van Evenepoel (H. Bex-Verschaeren en G. Messens), Het laatste oordeel van Diest (R. Sneyers en N. Veronee-Verhaegen), H. Maagd met het kind en St.-Jan uit museum van Doornik is een werk van Jacob van Oost de J. (Fl. Bex), de restauratie van een Brabants O.L.Vr.-beeld (M. Annaert), H. Boulenger als schilder van uithangborden (R. van de Walle), het St. Remacle-schrijn van Stavelot te Montréal (R. Lefève en D. Thomas-Goorieckx), de bewaring van Oosterse schilderijen (N. Goetghebuer). Kroniek o.m. van door het Instituut gemaakte fotografische inventariseringen, restauraties en behandelingen, evenals van publicaties van leden van het instituut.
DE BLADEN VAN DE GRAFIEK. Uitg. Bladen voor de Poëzie, Lier; giro 1410.70, 250 fr. voor een jaargang van 4 nummers. Adm. Kapucijnenvest 4, Lier.
1969, 3, Martin R. Baeyens: Gerard Gaudaen presenteert deze jonge graficus als zeer actief, door een sterk creatief vermogen en een echte persoonlijkheid gekenmerkt. Het is een beloftevol houtgraveur vooral, die trouwens met de baron de Brouwerprijs werd bekroond. Hij heet zich een metamorfist, omdat hij met zinnebeelden aan innerlijke gevoelens gestalte wil geven. Dit gebeurt door geometrische vormen en sedert een zekere tijd ook met anatomische elementen. De map bevat tien mooie gravuren, een waardevol bezit.
B.I.W.-NIEUWS, Blanchestraat, 1, Brussel 5.
Vijf jaar lang heeft ‘Ambassadeur’, het tijdschrift van ‘België in de Wereld’, de doelstellingen en activiteiten van B.I.W. bekend gemaakt in binnen- en buitenland. Als dusdanig heeft het tenvolle en met stijl zijn opdracht vervuld. De leiding van ‘België in de Wereld’ is echter van mening dat het tijdschrift in zijn vroegere vorm niet helemaal beantwoordde aan de noodwendigheden. Daarom heeft ze, einde vorig jaar, besloten de publicatie van ‘Ambassadeur’ stop te zetten en van wal te steken met een nieuwe, meer aangepaste, reeks uitgaven.
‘B.I.W.-Nieuws’ is de eerste van deze nieuwe reeks publicaties. Het is een netjes gestencild berichtenblad, dat talrijke, interessante informaties brengt over het wel en wee van onze landgenoten, in het buitenland gevestigd, en over de werking van ‘België in de Wereld’, werking die beslist heel wat meer omvat, dan de buitenstaander vermoedt.
Het ligt trouwens in de bedoeling de omvangrijke documentatie, die B.I.W. bezit, samen te brengen in een lijvig jaarboek, dat van jaar tot jaar bijgehouden zou worden. Het eerste jaarboek zou uitgegeven worden in vier ‘Cahiers’:
- | nr. 1 verschijnt in oktober 1969 (alg. documentatiemateriaal); |
- | nr. 2, voorjaar 1970, zal een uitgesproken sociaal-economisch karakter bezitten; |
- | nr. 3, zomer 1970, zal een cultureel ‘Cahier’ zijn; |
- | nr. 4, einde 1970, handelt over de Belgische aanwezigheid in het buitenland. |
In de loop van 1971 worden deze ‘Cahiers’ herwerkt en gebundeld in een overzichtelijk ‘Jaarboek’.
CULTUREEL JAARBOEK VOOR DE PROVINCIE OOST-VLAANDEREN, Uitg. Commissie voor Culturele Aangelegenheden, Bisdomplein 3, Gent.
1967 (XXI), Drukkerij Erasmus, Ledeberg-Gent, 1969, 397 blz., 13 zwart-wit illustraties.
Zes maand na het Jaarboek 1966 verschijnt thans 67; 68 wordt voor het eind van dit jaar verwacht, zodat de achterstand volledig ingelopen zal zijn.
In het eerste deel, een rede van Drs. Hendrik Cammaert (de auteur van het bekende boek ‘Jeugd van Nu’), wordt gehandeld over cultuur, cultuurpolitiek en jeugdbeleid, een pleidooi voor een gedifferentieerde en dynamische cultuurpolitiek.
Het tweede deel is een spiegel van de provinciale cultuurmanifestaties, met de redevoeringen ter huldiging van Frank Baur (interprov. prijs voor het gezamenlijk oeuvre) en van de provinciale laureaten.
Een interessante bijdrage werd opgenomen in het derde deel: Bio-bibliografische inleidingen tot werken van Guido Gezelle (Fr. Baur). Dit is een boek op zichzelf, een herdruk uit de Jubileumeditie van G. Gezelles werken. Het sluit aan bij de Fr. Baur-teksten, die in het vorige jaarboek werden opgenomen en is bedoeld als een feestgeschenk vanwege de provincie aan de Professor. Wel zullen zich sommigen afvragen of een afzonderlijke editie, los van de Jaarboeken, niet meer geschikt zou geweest zijn, voor het beoogde doel maar uiteraard kan dit bezwaar door een ‘tiré-à-part’-uitgave opgevangen worden. Vooral het derde deel maakt van dit Jaarboek een waardevolle publicatie.
In het vierde deel worden de verslagen samengebracht van de diverse prijskampen en andere initiatieven - zij zijn zeer talrijk - die in de loop van 1967 door de provincie werden georganiseerd. In totaal werd door de provincie, zo onze berekening juist is, voor meer dan 9.000.000 fr. aan culturele activiteiten en subsidiëringen gespendeerd, wat de grote bekommernis van de provincie voor het cultureel beleid illustreert.
De permanente deputatie dient hiervoor gelukgewenst, evenals de Provinciale Dienst voor cultuur, waarvan de degelijkheid en de intense activiteit door dit jaarboek in evidentie worden gesteld.
|
|