| |
| |
| |
Buitenlands actueel
Nobelprijs literatuur voor Samuel Beckett
De Zweedse academie kende de Nobelprijs voor letterkunde toe aan de ler Samuel Beckett. Ter verantwoording van deze keuze wees zij o.m. op Beckett als getuige van de naoorlogse wereld: ‘In een vizioen van verschrikking wordt onthuld welke grenzen de ontluisterde mensheid kan bereiken, zowel wanneer zij aan bevelen als wanneer zij aan haar instinct gehoorzaamt, over wat zij kan verdragen, en hoe zij zulk een ontaarding kan overleven’. Men is zich wel bewust geweest van het nihilistisch karakter van zijn oeuvre: ‘De menselijke decadentie is een thema dat in het werk van Beckett vaak terugkeert en in zoverre kan zijn visie van het leven - nog onderstreept door een grotesk en tragisch, oerkluchtig aspekt - wellicht als negativisme afgedaan worden, een negativisme dat onverzoend blijft en voor niets halt maakt, vóór het de bodem bereikt heeft.’ Men vindt er volgens de Academie ‘het wonder van de openbaring van de pessimistische gedachten, de poëzie der volstrekte loochening’. Met een briljant sofisme wordt dit nihilisme door de Academie tot iets heel positiefs gesublimeerd: ‘Wat levert het negatief op als het eenmaal ontwikkeld is? Een positief, een klaarder beeld, waar juist het zwart de klaarte openbaart, en de partijen, welke in de diepste schaduw zitten, juist dié zijn waardoor de lichtbron weerspiegeld wordt. De naam ervan is mededogen. De uitgesproken voorbeelden zijn legio, en zij worden niet enkel geleverd door een opeenhoping van verschrikkelijke dingen in de Griekse treurspelen, waaruit Aristoteles zijn leer van de zuivering door de angst geput heeft. De mensheid heeft meer kracht gehaald uit de put der bitterheid van Schopenhauer, dan uit de gezegende bronnen der natuur van een Schelling. Zij heeft meer goddelijke genade ontvangen door de angstige twijfel van Pascal dan door het blinde geloof in de rede en in Leibniz' beste aller mogelijke werelden.’ Dat Becketts pessimisme
geen gemakkelijk salonscepticisme is willen we graag toegeven, maar dat het de allure heeft van dit van Schopenhauer, van Pascal, van de Griekse tragedie... Wij zouden eerder geneigd zijn Becketts oeuvre te beschouwen als een document, niet alleen van de decadentie van de naoorlogse mens, maar ook van de literatuur. De anti-literatuur, die door zijn werk werd ingezet, heeft o.i. bewezen dat zelfs Beckett het dieptepunt van de absurditeit nog niet had bereikt. Zijn toneelwerk heeft het nodig gedragen te worden door een grenzeloze good-will vanwege het publiek of door een geniale regie. Een beetje zoals het werk van Karel Appel of Willem de Kooning in het niet verzinkt als het niet opgedirkt wordt door de tierlantijnen van mooipraterige literatoren.
A.S.
| |
City-plan Eindhoven
De leden van het C.V.K.V., die in Eindhoven aanwezig waren op de opening van de tentoonstelling ‘Schilders uit Antwerpen en Limburg’, hebben de gelegenheid gehad kennis te maken met het nieuwe stadhuis en de nu vijf jaar oude schouwburg. Daar hebben ze kunnen leren hoe men in Eindhoven werkt, bouwt en plannen tot prachtige realisaties brengt. In het Van Abbe museum hadden ze kunnen kennis maken met het City-plan Eindhoven, want het is de bedoeling de binnenstad volledig af te breken en een nieuwe city in te planten, naar de plannen van het architectenbureau Van den Broeck en Bakema. Het plan is gedurfd en brengt verrassende oplossingen, o.a. een autovrije zone, maar men rijdt met de wagen tot in het hart van die autovrije zone omdat de city rust op een grote kelder, die parkeerruimte biedt voor 3.000 wagens ondergronds en 1.500 wagens bovengronds. Van hieruit worden rechtstreekse toegangen voorzien naar de ganse winkelzone, die alleen voor voetgangers bereikbaar is. De expeditie- en bevoorradingsmogelijkheden voor de winkels worden verzekerd langs de achterzijde, waar ook hovingen worden voorzien. Met de parkeerplaatsen, palend aan de city, komt men tot 7.200 wagens zodat Eindhoven de eerste moderne stad is die de auto de baas kan. Natuurlijk komt er ook hoogbouw bij te pas, maar de vormen voor vertikaal verkeer worden prachtig opgelost: er zijn rollende trottoirs, bruggen, rolmatten in de Lijnbaan, enz. Het is echter niet de gelegenheid om hier het ganse City-plan uit de doeken te doen, we willen alleen wijzen op een grote verdienste van het plan: de flexibiliteit en het aanpassingsvermogen. Wanneer in België een plan gemaakt wordt, ligt alles vast. Van den Broeck en Bakema hebben eveneens een plan tot in de details uitgewerkt, maar met hun plan kan men spelen. De uitvoering van het geheel is gepland over tien jaar, maar in de loop van deze tien jaar kan de groei van Eindhoven-city zo versnellen of vertragen, dat het natuurlijk proces de
plannen zou verstoren. Dit kan echter niet gebeuren, omdat voortdurende aanpassingen mogelijk zijn.
Vóór men met de werken begint, toont men trouwens het ganse plan aan het publiek, in reusachtige makettes met verplaatsbare blokken, dit met de bedoeling suggesties en voorstellen te krijgen voor mogelijke verbeteringen en variaties. Het publiek heeft inspraak in het grootse cityplan, waarbinnen oneindige variaties mogelijk zijn. Van den Broeck en Bakema hebben alleen als onveranderbaar een dambord van knooppunten, in wezen vertikale torens waarop straten uitmonden, vastgelegd. In het Van Abbe museum kreeg men ruim de gelegenheid creatief aan urbanisme te doen.
In een gesprek met de loco-burgemeester hadden we de gelegenheid hem te complimenteren over de fantastische activiteit van Eindhoven. Hij vertelde dat men ook in Holland enige verbazing had. Eindhoven plant, maar voert terzelfder tijd reeds uit. ‘Misschien hebben we iets van de België’, zei hij. Ik heb niet geantwoord, want hoe het in België is, weten we allen. Hier stagneert alles, omdat alles vastloopt op de communautaire problemen, die eigenlijk gemakkelijk op te lossen waren indien Brussel er niet was. Ons land gaat kapot aan de grootheidswaanzin en de onhebbelijkheid van een stad zonder eigen gelaat, die leeft bij de gratie en de centen van de ganse gemeenschap. Een hopeloos arm land zijn we geworden, waar alle energie opgeslorpt wordt door steriele twisten en betogingen voor zaken, waarvoor niet zou moeten betoogd worden, omdat ze zo normaal en voor de hand liggend zijn. Het gevolg is dat we geen energie, geen visie en geen moed hebben om plannen zoals City-Eindhoven ook maar te durven bedenken, laat staan uit te voeren.
A.D.
| |
Siac-congres te Salzburg
Van 24 tot 27 september 1969 ging het Congres door van de Internationale vereniging van christelijke kunstenaars, SIAC. Deelnemers uit zeventien landen waren aanwezig; Vlaanderen was er o.m. vertegenwoordigd door Architect Math. Driessen, gedelegeerde van SIAC voor Vlaanderen en uit dien hoofde lid van onze redactieraad.
Meerdere referaten werden er uitgesproken rond het thema ‘Symbool en teken in de hedendaagse wereld’. Twee ervan hebben vooral de aandacht weerhouden van de aanwezige kunstenaars, nl. dit
| |
| |
van de Leuvense hoogleraar Fr. Houtart en dit van de hoogleraar te Barcelona, Dr. Marius Schneider.
Deze laatste had het over ‘Aard en oorsprong van het symbool’. Hij stelde vast welke de hedendaagse opvattingen zijn bij anthropologen en wijsgeren, om dan te besluiten met enkele beschouwingen over de waarde van het symbool in de hedendaagse tijd. Dat de volle betekenis van het symbool in de antieke stijl de mens van de twintigste eeuw nog maar moeilijk bijgebracht kan worden, is onbetwistbaar; daartoe is heel wat concentratie en artistieke intuïtie van doen. Men zal zich veelal moeten tevreden stellen met een beperkte symboolaanvoeling. De Gregoriaanse muziek zit nog vol symboliek; de hedendaagse profanatie en banalisatie van de kerkzang leidden dikwijls tot een onvergeeflijke karikatuur van de eredienst.
De uiteenzetting van Prof. Houtart lijkt ons zo belangwekkend, dat wij er een enigszins uitvoerige korte inhoud van laten volgen.
De artistieke en symbolische expressies van een maatschappij in conflictsituatie (Prof. Fr. Houtart).
Wij leven in een maatschappij, die zich in een conflictsituatie bevindt. In deze maatschappij drukt de mens zich uit en gebruikt hij de symbooltaal om de conflicten tot uiting te brengen en ze te overkomen. Een symbolische expressie is een bij uitstek menselijke spraak en houdt steeds een zekere hoop in, zelfs in de meest wanhopige omstandigheden.
De conflicten zijn talrijk in de maatschappij van heden. Conflict is, zo lijkt het, in zekere zin voorwaarde voor menselijke vooruitgang. In hun sociale dimensie beschouwd, hebben de conflicten heden verscheidene oorzaken: overheersingsstructuren, decalage tussen het technisch haalbare en het politiek nagestreefde, wanverhoudingen in het gebruik van ruimte en tijd, culturele achterstand in een zich snel wijzigende maatschappij, e.a. De conflicten zijn binnen de consumptiemaatschappij zelf aanwezig. Zij zijn vooral diep geankerd in de strijd van volkeren voor hun ontwikkeling. Zij hebben nationale en internationale dimensies.
Deze conflicten verwekken in de tegenwoordige tijd een symbolische en bepaald artistieke spraak, die een grote rijkdom bezit. Men heeft dit verschijnsel nog te weinig ter bezinning voorgelegd aan de menselijke wetenschappen.
De symbolische spraak kan uiteenlopende functies bezitten, zoals de uitdrukking, de sublimatie en het overhalen van de conflicten. Technisch kan zij ook allerlei vormen aannemen: artistieke, zowel als religieuze en wijsgerige. Maar ook het sociale conflict kan er een vorm van zijn. Meerdere vormen kunnen trouwens onderling vermengd verschijnen.
Een greep uit de talrijke artistieke conflictsuitingen van heden: de poëzie (bv. Afrikaanse poëzie in het Portugees), toneel (bv. het ‘Guerilla Theatre’ in de U.S.A.), chansons (bv. de Amerikaanse negerliederen, de chansons over de atoombom en de oorlog), affiches (men denke aan Harvard, Parijs, Berkeley, Columbia e.a.), dans (het ballet van Béjart), film (het filmfestival van Cannes bracht een reeks dergelijke realisaties; er is ook de Tjechische film, Buñuel...), schilderkunst, muziek, architectuur (de mens en zijn waarden uitdrukken in de stadsbeschaving).
Het is het werk van de menselijke wetenschappen (zielkunde, sociologie, anthropologie, wijsbegeerte en ook theologie) deze uiteenlopende spraken te ontleden en te interpreteren, meer bepaald de taal der sociale bewegingen. Een congres zou diverse uitingen van artistieke expressie van de hedendaagse conflictsituatie kunnen confronteren met de bevindingen van vertegenwoordigers der menselijke wetenschappen.
A.S.
| |
Vlaamse expressionisten te Parijs
Het ministerie bereidt een grote tentoonstelling van Vlaamse expressionisten te Parijs voor. Deze expositie zal zeer veel geld kosten.
Wij hebben niets tegen dit opzet. Integendeel. Maar het ministerie moet zich hoeden voor eenzijdigheid. In de jaren tussen de twee oorlogen heeft men van hoger hand alleen de expressionisten daadwerkelijk gesteund en gepropageerd (nadat ze doorgebroken waren!) met boeken en tentoonstellingen van allure. Aan deze monopoliserende politiek zijn een pleiade van talentvolle schilders bezweken, die eenvoudig geen kans zagen om in de publiciteit te komen of door het ministerie gelanceerd te worden. Sommigen onder hen dagen nu toch op.
Na de tweede wereldoorlog heeft het ministerie eenzelfde monopoliserende politiek gevoerd ten voordele van de abstracte kunst, waarbuiten geen heil gewassen scheen. Gelukkig is in de laatste tijd een kentering waar te nemen, maar verscheidene kunstenaars hebben er ongetwijfeld de weerbots van ondervonden.
Een tweede bedenking willen we nog vastknopen aan de organisatie van grote en dure tentoonstellingen in het buitenland. De grote kosten van een expositie liggen bij de selektie, de samenstelling, de catalogus, enz. Een bestaande tentoonstelling op een tweede plaats brengen, is niet zo duur. Het zou zeer interessant zijn dat tentoonstellingen van hoge standing, die oorspronkelijk voor het buitenland werden samengesteld, ook op tenminste één plaats in het binnenland te tonen. In veel plaatsen in het Vlaamse land bestaan geschikte mogelijkheden en we denken hierbij aan Oostende, Gent, Antwerpen, Mechelen, Hasselt e.a.m. Het zou voor de plaatselijke inrichters veel hulp en materiële bijstand betekenen, indien geregeld tentoonstellingen, die nu exclusief in het buitenland getoond worden, hun in het raam van hun programma werden aangeboden. Het zou ook voor de kunstliefhebbers van ten lande interessant zijn kennis te maken met deze ongetwijfeld waardevolle ensembles. Terzelfder tijd zou ook meer waardering voor de dienst kunstpropaganda ontstaan. Vooral nu deze dienst gesplitst is, zal ook binnenlands meer sympathie ontstaan dan voor de vroegere unitaire dienst, waar de Vlamingen nooit iets te vertellen hadden.
A.D.
| |
Gabriel Marcel tachtig
In oktober 1969 werd de grote Franse denker en schrijver Gabriel Marcel tachtig. Op 27 maart had reeds een huldezitting plaats te Parijs onder voorzitterschap van Edmond Michelet. Voerden het woord: Mevr. M.-M. Davy, P. Tillette, J. de Bourbon-Busset, Henri Couhier, P.-H. Simon, en tenslotte Gabriel Marcel zelf.
Vóór enkele weken werd hem, door Prins Bernard, de Erasmusprijs toegekend, die voordien te beurt gevallen was aan Romano Guardini, Kokoschka e.a.
A.S.
| |
Kunstmarkt Keulen: eenzijdige oriëntering
Voor de tweede maal werd in Keulen een kunstmarkt van de moderne kunst gehouden en gelijklopend hiermee had in het Kunstverein een tentoonstelling plaats. In tegenstelling tot Düsseldorf Prospect 69, is de kunstmarkt van Keulen, evenals deze van Brussel, die zopas in de Louisagalerij plaatshad, afgestemd op verkoopbare kunstvoorwerpen. Dit is trouwens normaal, vermits het in Keulen en Brussel gaat om een ‘markt’ en in Düsseldorf om een show van de avantgardegalerieën, ingericht door een museum. Düsseldorf en Keulen hebben echter iets gemeen en Brussel blijkt de aansluiting met sommige stromingen te missen. Düsseldorf en Keulen zijn sterk gericht op de nieuwe Amerikaanse kunst, aangevuld met kunst uit Scandinavië en Nederland. Brussel schijnt
| |
| |
die stromingen niet te kennen en de actuele kunst moet blijkbaar nog altijd uit Parijs komen. Parijs is lang het wereldmekka van de kunst geweest, maar men kan toch niet ontkennen, dat in de jongste evolutie heel wat uit de U.S.A. gekomen is. In Frankrijk lijkt men dit liever te verzwijgen. In het vorig nummer van ‘Vlaanderen’ werd er nog op gewezen, dat in de grote internationale show, die voor de eerste maal in het raam van het Festival van Avignon werd Ingericht, de Amerikanen praktisch ontbraken. Daarentegen had men wel kunstenaars van achter het ijzeren gordijn ingehaald.
Duitsland schijnt eenzelfde eenzijdige weg op te gaan, maar in de andere richting. Men geeft de indruk de Franse moderne kunst (en überhaupt deze van Oost-Europa) liever te vergeten om bijna exclusief Amerikaanse kunstenaars te lanceren. Daarnaast heeft men echter ook aandacht voor kunst uit Scandinavië en vooral uit Nederland. Zo gaf de in het voorjaar gehouden tentoonstelling ‘Junge Kunst 69’ in het KA. DE. WE-gebouw te Berlijn, een overwicht van Jonge Nederlanders te zien. Maar Nederland en Scandinavië zijn precies dié landen, die ook breed openstaan voor de nieuwe Amerikaanse kunst. (Zovele jaren na Eindhoven en Amsterdam is in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel eindelijk een overzichtstentoonstelling van de nieuwe Amerikaanse kunst geopend. Op deze manifestatie komen we in het volgend nummer uitvoerig terug).
A.D.
| |
Prospect 69 Düsseldorf
In Düsseldorf had in oktober Prospect 69 plaats, een ‘Internationale Vorschau auf die Kunst in den Galerien der Avantgarde’. Galerieën uit Los Angeles, Amsterdam, Rome, New York, Bern, Parijs, Milaan, Madrid, Torino en Antwerpen (Wide White Space) namen eraan deel, evenals een aantal kunstenaars, die door het keuzecomité werden uitgenodigd en die niet door galerieën vertegenwoordigd waren. Het keuzecomité bestond uit J.L. de Castellejo uit Bonn, M. Claura uit Parijs, E. Develing uit Den Haag, J. Reichardt uit Londen, H. Szeemann uit Bern, M. Visser uit Bergeyk en P. Wember uit Krefeld. De organisatie berustte bij K. Fischer (Düsseldorf) en H. Strelow (New York).
Alles bij elkaar dus heel wat. Veel nieuws was er nochtans niet te zien, omdat alles wat de avantgarde te bieden heeft reeds bij andere gelegenheden werd getoond. Een lege kamer met in het midden ervan een telexmachine in werking, die voortdurend de volgetikte bladzijden afrolt, die vormeloos op een hoop vallen. Een andere kamer met een ouderwetse vliegenvanger. Een kamer met een wit projectiescherm tegen een wand ofwel met vertikale dwarsstrepen op de muur. Een kamer vol wanorde, waar het gereedschap als het ware gezaaid is en de chaos moet uitbeelden. Kortom: situatiekunst, die voor insiders toch niet meer zo nieuw is. Daarnaast tref je bladen vol wiskundige formules aan of bladen vol cijfers met de verkiezingsuitslagen van de Bundestag. Ook minimal art; ook ‘empreintes d'un pinceau no 50 répétées à intervalles reguliers’, zoals Toroni ons dat vlijtig op doek overbrengt; ook silhouetten, die aan Amerikaanse popgrafiek herinneren; maar minder creatieve dingen, waarmee de toeschouwer kan spelen. Er is zelfs de belichaming van de uiterste abstractie: beeldende kunst die niet zichtbaar kan waargenomen worden. Het was de bijdrage van Robert Barry: niet zichtbaar op de tentoonstelling, maar te vinden in de catalogus en wel in dezer voege:
Robert Barry
Questioner: What is your piece for Prospect 69?
Robert Barry: The piece consists of the ideas that people will have from reading this interview.
Q.: Can this piece be shown?
R.B.: No, but language can be used to indicate the situation in which the art exists. For me, art is about making art, not about someone being aware of it.
Galerieën van de avantgarde?
Daarmee zijn wij aan het absolute nulpunt van de beeldende (= visuele) kunst, maar daarmee groelt eigenlijk ook een probleem, dat niet scherp gesteld is, doch een realiteit wordt: het bestaan zelf van de kunstgalerieën. Geert Bekaert heeft het probleem gesteld in aflevering 29 van K. & C. 1969.
De kunstgalerieën, die avantgarde-kunst van dergelijk gehalte brengen, exposeren eigenlijk onverkoopbare dingen (situatiekunst). Daarmee ondermijnen ze hun eigen bestaan, vermits ze alleen kunnen leven van handel en winst. Het is allemaal nog goed gegaan zolang er op-, pop- en andere kunst tentoongesteld werd, die iets wezenlijks bezat en uiteindelijk toch een koper vond, maar wat met sommige aspecten van minimal-art en vooral van situatiekunst? Nochtans zijn er verscheidene galerieën, die op dat gebied baanbrekend werk hebben verricht en nog verrichten. Zij zijn echter afgedwaald van een handeldrijvend naar een soort informatie-instituut. Maar zullen ze deze rol blijven vervullen? Gaan ze, ofwel terugkeren naar de oude formule van de galerie, die schilderijen of kunstvoorwerpen als unieke stukken verhandelt, ofwel verdwijnen? Geert Bekaert haalt de opvatting van Denis René aan, die meende dat deze galerieën ‘zullen opgenomen worden in een nieuwe organisatie, als een nu nog niet goed voorstelbare vorm van privé-overheidsinstelling’.
In elk geval stelt de moderne kunst problemen, waaraan wij nu niet denken, maar die straks ineens en in alle scherpte gesteld zullen worden, vaak binnen onverwachte gebieden.
A.D.
| |
Sollen wir noch Kirchen bauen?
De Künstler-Union-Köln, de Rijnlandse zusterorganisatie van het C.V.Kunstenaarsverbond, hield o.l.v. Dr. Franz Tack, op 16 en 17 april een Tagung in de Thomas-Morus-Akademie te Bensberg, gewijd aan het probleem: ‘Hebben we sakrale kultusgebouwen of ruimten voor divers gebruik (Mehrzweckraum) nodig?’ Grote belangstelling: 120 aanwezigen uit 4 Duitse deelstaten en uit Nederland.
Men ging uit van het konkrete. Vooreerst een film van Duitsland II ‘Ende des Sakralbaus’, die onverdeeld positie koos voor de Mehrzweckraum en waarvan de regisseur heel wat gepassioneerde kritiek vanwege de aanwezigen kreeg te beantwoorden. Vervolgens een rondvaart naar enkele typische nieuwbouwen (H. Kruis, Leverkusen-Rheindorf, arch. Lehmbrock / H. Jozef, Neuss-Weckhoven, arch. Schaller / Pius X, Neuss, arch. J. Schürmann / H. Anna, Düsseldorf-Niederkassel, arch. Rosiny / H. Geest, Emmerich, arch. Baumewerd (met pop-art-versiering) / O.-L.-Vrouw, Neviges, arch. G. Böhm). Tenslotte een beperkte tentoonstelling met foto's, maketten en plannen van 25 godsdienstige gebouwen uit de U.S.A., Zwitserland, Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland.
Architekt W. Schlombs belichtte de toestand in het aartsbisdom Keulen. De bouwpolitiek is genoegzaam gekend uit de tentoonstellingen van 1955, 1956, 1960 en 1964; de Keulse kerkenbouw van G. Böhm, R. Schwarz, Jos. Bernard e.a. is in de wereld een begrip geworden. Sedert 1960 is echter een krisis ingetreden: onmogelijkheid gelijke voet te houden met de bouwexplosie in de steden, vraag naar seriekerken, tekort aan priesters, vraag naar Eucharistieviering in woningen en ook wel clubhuizen, stations, stadszalen, garages, vraag naar kerken voor het post-sakraal tijdvak, vraag naar variabele multi-functionele ruimten, vraag naar soberheid en spaarzaamheid. In de toekomst zal zich een volledige vernieuwing voordoen op het gebied van de pastoraal, die de reeds aanwezige tendensen nog zal versterken. Kunstenaars en architecten verwachten dat de Kerk klare taal zou spreken en duidelijk de weg
| |
| |
wijzen, die de kerkbouw van de toekomst zal moeten betreden. Schlombs zelf oordeelt dat, hoe ook, het steeds ‘kerken’ zullen zijn, die men zal dienen te bouwen, onderscheiden van profane gebouwen en toch, als ‘heim’ van de gemeente, ook voor niet-zuiversakrale doeleinden bruikbaar.
Prof. Theodor Schnitzler onderzocht de theologische en historische grondslagen van de kerkbouw. Het klassieke kerkgebouw is gegroeid uit een middeleeuwse anti-ariaanse instelling, die de Christusfiguur accentueerde en het sakrale ongenaakbaar maakte. Heden zal de ‘ontmythologiserings-theologie’ (in ariaanse zin) ook op de conceptie van het kerkgebouw gaan inwerken, zodat het dreigt gedesakraliseerd te worden: het laat ons alleen in onze menselijke naaktheld en eenzaamheid. Het komt er dus op aan het evenwicht te bewaren.
Alfons Leiti besprak de humane aspecten van het kerkenbouwbedrijf; tegenwoordig is daar heel wat gekheid mee gemoeid, althans in de ogen van een oud man, die vóór alles gezond verstand op prijs stelt. Het is God niet die een cultusgebouw nodig heeft, maar de mens; het moet aan humane eisen voldoen; ontsakralisering is ontmenselijking van het gebouw. De dag waarop het kerkgebouw geen plaats van stilte meer zal zijn, zullen de urbanisten verplicht zijn iets anders te voorzien als plaats van bezinning en meditatie voor de grootstadsmens.
Kard. Höffner beklemtoonde in zijn slotrede dat de na-conciliaire kerk een kerk van armoede moet zijn, maar geen zielloze en kunstloze kerk. Overigens verklaarde hij dat Duitsland nog nooit in de geschiedenis procentueel minder van zijn jaarlijks inkomen aan het godsdienstig gebouw spendeerde, dan het geval is in onze welvaartmaatschappij, nl. iets meer dan 1/30 van wat aan alcohol en tabak uitgegeven wordt.
A.S.
| |
Hedendaagse indische beeldende kunst
Bij het verschijnen van het boek ‘Contemporary Indian Art’, door P.R. Ramachandra Rao
Het verschijnen van ons nummer, gewijd aan India (‘Vlaanderen’ nr. 94, juli-oogst 1967) werkt blijkbaar nog steeds na en dezer dagen werd ons het bovenvermelde boek ter recensie toegezonden door de auteur. Al bij het doorbladeren ervan - het grootste deel van het werk bestaat uit zeer mooie kleur- en zwartwitreprodukties - was het ons opgevallen hoe weinig ‘Indisch’ de schilderen beeldhouwkunst vandaag de dag in India getint is. Als men alleen maar het beeldmateriaal neemt, dan kan men er evenooed de naam van gelijk welk Westers land boven plaatsen. Op het eerste gezicht is dit wel verrassend; de hedendaagse Indische muziek b.v. - die momenteel zeer in trek schijnt te zijn in het Westen - bezit alle mogelijke Indische tinten en wortelt nog steeds in een ver verleden.
Wat de beeldende kunsten betreft, maakt de auteur van ‘Contemporary Indian Art’ al in zijn inleiding duidelijk dat zij helemaal niét wortelen in de historische Indische traditie. De traditionele schilderkunst was omstreeks 1850 volkomen dood, de beeldhouwkunst hield op een levende kunst te zijn omdat zij al té lang misbruikt geworden was. Kwam dan de Britse overheersing: volkeren met een andere ethiek en een andere benadering van de beeldende kunsten vestigden zich in India en dit feit trok een onuitwisbaar spoor doorheen de Indische kunstgeschiedenis. De Indiër bleef niet langer geborgen en verborgen in tradities van eeuwen, leerde schilderen in Parijs en Londen, keerde terug naar zijn land en droeg hetgeen hij gezien en ervaren had, verder uit. Logischer kan het in feite niet.
Was dit een pluspunt? Wellicht wel, omdat de beeldende kunsten opnieuw tot leven gebracht werden. Maar als men in hun geheel - en het boek, dat hier onze aandacht gaande houdt, laat dit toch toe - de zaken even van nabij bekijkt, dan is het toch ergens te betreuren, dat de rijke traditie van India tenslotte zo weinig inspirerend en bezielend inwerkt op de moderne Indiase schilders en beeldhouwers.
Misschien hebben snobisme en gesofistikeerde ideeën, maniërisme en onkunde de kunstenaar momenteel zo ver gebracht, dat hij het verleden niet eens meer aankan, of dan toch datgene uit het verleden, dat ons rijker en beter zou moeten en kunnen maken. In die zin is ‘Contemporary Indian Art’ meteen ook verhelderend. Voegen wij hier nog aan toe, dat de auteur zeer overzichtelijk te werk is gegaan en dat het boek royaal werd uitgegeven, in eigen beheer (adres: Moosaram Bagh, Hyderabad-36, India).
Julien Van Remoortere
P.R. Ramachandra Rao: Contemporary Indian Art, 22 × 29 cm., 50 pag. tekst, 74 pag. illustraties (ongeveer de helft in kleur), in eigen beheer, oplage: 1.000 ex., prijs: $ 21, 1969.
| |
Vlaamse literatuur in Duitsland
‘Hoe is het mogelijk dat een kleine literatuur, zoals bv. de Vlaamse, er toch in slaagt vaste voet te krijgen in een groot taalgebied, zoals het Duitse?’
Dit thema werd door de Duitse letterkundige en vertaler Georg Hermanowski behandeld op de jaarvergadering van de ‘Künstlergilde Esslingen’ te Massen bij Unna (Westfalen). Georg Hermanowski, die op uitnodiging van de Sozial-Minister van Noordrijnland-Westfalen sprak voor deze kunstenaarsvereniging - de grootste van West-Duitsland - wees op de grote verdiensten die figuren als Melchior von Diepenbrock en Hoffman von Fallersleben - overigens nu juist 125 jaar geleden - in dit verband hadden. Het was immers Melchior von Diepenbrock die in 1845 voor de Duitse versie van drie novellen van Hendrik Conscience zorgde. In Breslau verschenen ze destijds reeds onder de titel ‘Vlämisches Stilleben’.
Later konden figuren als Maurits Roelants, Marcel Matthijs. Johan Daisne en Maurice Gilliams in Duitsland dan ook vlotter geintroduceerd worden. Intussen zijn auteurs als Ward Ruvslinck, Jos Vandeloo en vooral Ivo Michiels, van wie in december 1969 de Duitse versie van ‘Orchis militaris’ bij Suhrkamp zal verschijnen, nog lang niet uitgeschreven.
In Massen werd de voordracht van Georg Hermanowski onmiddellijk gevolgd door een uitvoerig debat. Gezien de uitzonderlijke belangstelling, besloot de Sozial-Minister van Noordriinland-Westfalen tijdens de komende herfst opnieuw Georg Hermanowski uit te nodigen te Massen, voor een aanvullend gesprek. Georg Hermanowski werd gevraagd bij die gelegenheid te spreken over de invloed van Etére Hoffmann op Vlaanderen, terwijl ook een referaat voorzien is over de betekenis van het werk van James Ensor, die trouwens de laatste maanden in diverse Duitse steden met herhaalde tentoonstellingen bedacht werd.
Jet Van Bergen, Bensberg
| |
Buitenlandse tentoonstellingen
Duitsland
Nationalgalerie, Berlijn: J.M. Whistler (tot 25/11). |
Galerie Nierendorf, Berlijn: Christian Rolfs (tot 3/12). |
Osthaus-Museum, Hagen: Duitse affiches 1910-14 (tot 7/12). |
Stedel. museum, Mönchen-Gladbach: Zeit ohne Zeit (tot 17/11). |
| |
Engeland
Queens Gallery, Buckingham Pal.: L. da Vinci. |
Royal Academy, Piccadilly: Franse schilderkunst sedert 1900
|
| |
| |
(tot 30/11). |
Viotoria a. Albert Museum: Berlioz en de romantiek (tot 14/12). |
| |
Frankrijk
Grand Palais, Parijs: Napoléon (tot 2/12). |
Musée d'art moderne Parijs: Internat. Biënnale van de jonge kunstenaars (tot 3/11) - Vieira da Silva (tot 10/11). |
Galerie Maeght, Rue de Téhéran, Parijs: Tapiès, César, Daum. |
L'Orangerie: Giacometti (tot 12/1). |
| |
Italië
Palazzo Bianco, Genua: Genuese schilderkunst in 17e en 18e eeuw (tot 10/11). |
| |
Nederland
De Krabbedans, Wal 2A, Eindhoven: Jonge Antwerpse en Limburgse kunstenaars (org. door CVKV-Antwerpen en Limburg) (tot 10/11). |
Rijksmuseum, A'dam: Rembrandt (tot 9/12). |
Sted. Museum, A'dam: Alexander Calder (tot 17/11). |
Toneelmuseum, Herengracht: Minitheaters (tot 4/1). |
van Abbemuseum, Eindhoven: Pierre Manzoni (tot 9/11). |
De Hallen, Haarlem: Moderne Italiaanse kunst (tot 1/12). |
Museum Boymans, R'dam: Erasmus (tot 23/11). |
Centraal Museum, Agnietenstraat., Utrecht: Nederlandse Beeldhouwkunst. |
Museum Fodor, A'dam: 20o-eeuwse klassieken. |
| |
Zwitserland
F. Handschin Galerie, Basel: Dan. Spoerri. |
Galerie im Erker, St. Gallen: Martin Heidegger en Ed. Chillida (tot 15/11). |
|
|