Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 18
(1969)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Huize Ernest Claes te ZichemOp 25 april 1966 schreef Ernest Claes een lange brief aan Jan Van Hemelryck, de huidige conservator - of, zoals deze het liever hoort: bewoner - van Huize Ernest Claes te Zichem. In deze brief geeft de schrijver een uitgebreide beschrijving van zijn geboortehuis. Wij zijn Jan Van Hemelryck bijzonder dankbaar, dat hij erin toestemde deze brief in extenso te publiceren.
25.4.1966. Waarde Vriend, Nu mijn ouderhuis dan toch moest verkocht worden, ben ik tevreden dat het in uwe handen is gekomen. En ziehier enkele aanduidingen die u kunnen nuttig zijn. Ik zend u hierbij twee foto's. De I - zo was het huis zo lang mijn moeder nog leefde. Ge ziet hoe schoon het was met dat groen en die twee tuintjes voor het huis; het ene, naar Averbode toe, is uitgegooid. De prachtige tuya's, 70 à 80 jaar oud, en nog meer, samen met de lindeboom door vader geplant. Ge ziet op de foto waar het verdwenen tuintje, omringd door een doornenhaag, begint. Tussen de twee tuintjes liep een aarden pad naar de voordeur. Het verdwenen tuintje kwam tot half de hoogte van de schuurpoort. 1. Hoelang ik nog zal leven, waarde vriend, weet God alleen. Maar het zou mij in mijn levensavond een vreugde zijn dat hofje hersteld te zien. Met de takjes van de lustrum-haag is de nieuwe haag gauw hersteld, en 't kost u geen cent. In het tuintje kunt ge bloemstruiken of eender wat voor groen planten, ge kent dat beter dan ik. Of middenin een beukenboom, en de rest openlaten voor eventuele zitplaatsen in geval ge van het huis een museum met café-restaurant of toeristisch rustpunt zoudt maken. Ge kent dat beter dan ik. Op de tweede foto - (drukwerk) - kunt ge zien hoe die veehandelaar, Pol Taels - (anders een allerbeste mens) - dat voor-gedeelte verknoeid heeft. Hij had daar geen oog voor, en 't is op mijn smekend aandringen dat hij die prachtige lindeboom heeft laten staan, waarin ik meer dan 60 jaar geleden mijn naam in kerfde. Ge kunt het nog zien. Die vernielde tuin moest dienen om de vrachtwagens, die het vee aanbrachten, plaats te geven. 2. Als ge nu binnenkomt door de voordeur staat ge in wat wij noemden ‘het huis’. In de wand rechts was de open haard, met een schone haardmantel. Ik meen dat de schouw er nog staat. Allemaal afgebroken! Naast die schoorsteen (open haard met in de rechterhoek het ‘hoelie-vuur’, in baksteen gemetst) in de hoek van de kamer naar de straat toe, was een deur, ook al toegemetst, die toegang gaf tot de ‘patattenkelder’, later de paardenstal, waarin ge ook binnenkondt langs de schuur. Als ge later die deur opnieuw zoudt openen kunt ge daar een ideale studeerkamer van maken, of een slaapkamer. De vloer is opgehoogd. Ge kunt er nu naar binnen door de achterdeur. Het is rond die haard in de huiskamer dat de stropers en leurders zaten te vertellen waarover ik vertel in ‘Jeugd’. De haard in het achterhuis of ‘bakhuis’ is later bijgebouwd. - In de winter diende die oude haard alleen nog om het koe- en varkenseten te koken (zie mijn boek) en dan zaten wij in de ‘grote kamer’ rond de Leuvense stoof. Alleen als de stropers of andere rondtrekkende kerels thuis de nacht doorbrachten (in schuur of zolder, hooi en stro) werd het haardvuur gestookt met een paar zware ‘dennenstrunken’, die ik in mijn kinderjaren, met hak en bijl, dikwijls in de bossen ben gaan uit de grond werken. Die grote kamer is gebleven zoals ze was. Aan de balk hing de ‘witte porseleinen lamp’ of anders stond de ‘kopere lamp’ op het schoorsteenberd. Tegen de schoorsteen kruisefiks, en tussen de twee ramen eenGa naar voetnoot* schilderij (drukwerk) met eveneens een Christusbeeld. Als er iemand een erge deugnieterij (zie ‘Jeugd’ en andere verhalen) had uitgehaald, moest die op zijn knieën voor die schilderij vijf onze vaders bidden, of anders werd hij in de patattenkelder gejaagd. Er hing ook een ‘Christus-oog’ (God ziet mij. Hier vloekt men niet) die in mijn bezit is. ‘De oude klok’ hangt hier in mijn huis, maar ze gaat niet meer (zie ‘De oude Klok’, mijn boek). 3. Door de zijdeur, in de Grote Kamer, komt ge in het ‘Kamerke’ waar vader en moeder sliepen en gestorven zijn. Dat heeft | |
[pagina 324]
| |
Geboortehuis van Claes omstreeks 1890.
mee geteld in mijn leven. Ik was nog geen tien jaar oud toen vader stierf, in 1895, vier en vijftig jaar oud. Toen sliep moeder daar alleen. Daar stond nog een tweede bed, en als er iemand ernstig ziek was moest die daar slapen, om onder de bewaking van moeder te blijven. Maar tussen de twee raampjes stond een tafeltje, en daar heb ik als kind (nog voor ik naar 't college van Herentals door Mgr. Crets, prelaat van Averbode, werd gezonden) mijn eerste Latijn en... Duits geleerd, in ‘Faust’ asteblieft. Zeer weinig Frans. Ik zat er tot laat in de nacht, zodat moeder dikwijls wakker werd en zegde: ‘Menneke, ga toch naar bed’. - ‘Ja moeder’. O die avonden! Vóór mij tegen de muur hing een haringkistje en dat was mijn eerste bibliotheek. Aan dat tafeltje heb ik mijn eerste verhaaltjes geschreven. Want ik wilde later schrijver worden. - Ik sliep op de ‘kelderkamer’ met mijn broer Peer. Een vaste slaper, nu nog, en ik lag uren wakker te dromen van later en van Hendrik Conscience. In dat tweede bed heb ik in het kamerke geslapen toen ik potdoof was, en toen ik als blinde knaap een jaar lang gesukkeld heb sliep ik op die kelderkamer met mijn oudere broer Frans. Ge vindt dat uitvoerig in mijn boeken. (Ik heb mij hoger vergist: die schilderij tussen de twee ramen in de Grote Kamer wàs de ‘Christus-oog’). Dat ‘kamertje’ waar moeder sliep is bijgebouwd toen ik 5 of 6 jaar oud was. Ge kunt het aan de buitenkant, naar het voortuintje toe, goed merken aan de barst. Ook de schuur is in mijn vroege kinderjaren bijgebouwd, door Gust den Hasel, metser, groskesslager bij onze fanfare ‘De Sint Jans-Vrienden’ (zie dat verhaal). 4. Als ge van uit de huiskamer door de deur naar achter gingt komt ge in een echte donkere rommel. Ja, naar gelang er kinderen kwamen en de zaak vooruitging werd er bijgebouwd of vergroot. In dat donker hokje hadt ge links de ‘kelderkamer’, ze lag toen hoger dan nu, doordat Pol Taels, toen zijn dochtertje, Mitte van Tessenderlo, in die onder water geschoten kelder bijna verdronken was, de kelder opgevuld heeft. Nog een dwaasheid. Die kelder bestaat dus nog, in baksteen gebouwd, maar met een aarden vloer. Het ergerlijkste is dat door de aanbouw van dat bakhuis, en door het vergroten van het ‘kamertje’ (slaapkamer van moeder) die kelderkamer niet eens meer een raam heeft op de buitenlucht. Dat achterste gedeelte van het huis kunt ge later op praktische wijze laten veranderen. Van 't zogenaamde bakhuis (met de haard) is ofwel een goede keuken of familiezitkamer van te maken. Het water van de put is altijd zeer gezond en drinkbaar geweest. Als kind heb ik vader horen zeggen dat die put aangelegd was op een bron die in de put ontspringt. (Een ‘oar’-ader). 5. De overdekte plaats, achterhuis, was vroeger afgesloten met een muur, en dat vormde de koestal. Op één punt leg ik zeer de nadruk. De W.C. moet geheel afgebroken worden. Het is te klein, te smal, en te onzindelijk. Dat past niet voor uw gezin, en 't zou uw eerste werk moeten zijn. Over dat hele achterhuis zoudt ge een architekt moeten raadplegen. Dat ge mijn geboortehuis wilt behouden zoals het is, dat klinkt zeer mooi en aandoenlijk, maar ik bedoel daarmee de voorkant. Uit sentimentaliteit kan men dat achterhuis niet laten zoals het nu is. 6. Het zogenaamd slachthuis. Merk eens op wat mooi gelegen woonhuis daarvan zou te maken zijn. Nu dient het voor niets, tenzij voor berghuis. 7. De grote lege tuin achter. In vader en moeders tijd stond dat vol bomen (Vader was ook boomkweker-hovenier). Enkele, langs 't veronachtzaamd tuinpad, zijn blijven staan, dobbel-flippen en zeer fijne winterperen. Achteraan, de grens tegen de beemden, was afgesloten door een hoge doornenhaag die heel de tuin omringde. Ook al vernietigd. Vader had dat aangelegd tegen de westenwind en om de grond tegen het water vast te leggen. Schepen Frans Keuters van Zichem (zeer verstandige mens) had gedacht daar een kindertuin van te maken. Ge zult er ook groenten en aardappelen kunnen kweken. Plaats is er genoeg. - Die grote haag zou echter moeten terugkomen. Fruitbomen groeien er gemakkelijk. 8. Nu is er de kwestie van het soort museum waar ge aan denkt. Voor mijn deel daarin is het een tamelijk moeilijk geval. De oude klok blijft hier tot na onze dood. Dan komt ze naar u. Onthoud dat. Ik zal het mijn zoon opdragen. De Christus-oog krijgt ge dadelijk. Maar geschriften, manuscripten, boeken, alle literaire dokumenten, etc. moeten naar 't Archief en Museum van Antwerpen. Ik kan u wel talrijke interessante foto's bezorgen die de muren kunnen versieren. Wij bespreken dat later. Als ge over een auto beschikt, kom me dan in de maand mei eens halen. Dan zullen we sommige zaken samen bespreken. Met treinen en trams kan ik eilaas niet meer reizen. Mijn broer Peer zal u over vele dingen kunnen inlichten. Ik vergat hoger te zeggen dat die ‘patattenkelder’ geen raam heeft. Dat kunt ge in de voorgevel gemakkelijk aanbrengen. De barst in de voorgevel is daar al sedert 70 jaar, door de te zwaar oogstbeladen zolder. Neem me die lange brief niet kwalijk. Ook de notaris was tevreden dat het in uw handen kwam, en de kinderen Taels ook. Met vriendelijke groeten uw Ernest Claes Zend me a.u.b. de foto van 't oude huis terug. Niet die II, die men in de winkels verkoopt. | |
[pagina 325]
| |
Laatste bladzijde uit Daske
|
|