Zo was mijn vader
Eric Claes
Er werd veel over mijn vader geschreven door mensen, die dat met kennis van zaken konden: letterkundigen, kunstenaars, critici en journalisten.
Ernest Claes, de mens, de schrijver, de volksverteller, de folklorist, de romancier - onder al deze aspecten werd in studies en bijdragen in dagbladen en tijdschriften over hem geschreven.
En nu wordt mij gevraagd, die altijd in het zakenleven stond en nog nooit een artikel geschreven had, om U te zeggen hoe mijn vader was, om de eenvoudige reden dat ik ‘de zoon van mijn vader’ ben.
Wees dus, geachte lezer, niet te streng in uw oordeel voor dit korte epistel over hem, die ons allen zo lief was.
Wanneer iemand er niet meer is, hoort het dat men over hem verheven dingen schrijft, gewoonlijk eindigend met enkele roerende woorden van eeuwig afscheid.
Ik doe dit niet omdat mijn vader voortleeft onder ons, door zijn werken, en omdat hij in onze Vlaamse letterkunde een ereplaats zal blijven bekleden.
Hoe zou ik beter over mijn vader kunnen schrijven dan hijzelf het heeft gedaan? Ik zou alleen maar de woorden kunnen herhalen, die hijzelf gebruikte om mijn grootvader, Marten Claes, uit te beelden.
Mijn vader en ik zijn altijd grote vrienden geweest. Het boek ‘Kiki’ is van het eerste tot het laatste woord werkelijkheid; daarin is niets gefantaseerd. Het is nu meer dan vijftig jaar geleden dat Kiki de hand van Papa en Mama losliet en dapper, maar met toch ietwat angstige blik, de school en het leven inging.
De verhouding van vader tot zoon evolueerde met de jaren en heeft zich ontwikkeld tot een grote vriendschap tussen twee mannen. Toen mijn vader heenging verloor ik mijn beste vriend op deze wereld.
Als kind en jongeman zag ik in hem natuurlijk eenvoudig ‘onze Pa’ zoals iedereen. Hij stond altijd begrijpend tegenover mijn kinder- en jeugdproblemen, streng waar het nodig was en met reden: ik hield niet veel van de school en was geen studiekop. Voor hem was het feit te mogen studeren de verwezenlijking van een levensdroom geweest. Dat zijn zoon dit anders inzag heeft hem misschien soms wel wat teleurgesteld, doch in latere jaren begreep hij dat mijn weg in een andere richting liep.
Op de vraag: ‘Hoe was mijn vader?’ geef ik het antwoord dat heel zijn persoonlijkheid weergeeft: ‘Hij was een goed mens.’
Mijn vader was goed en geloofde in de goedheid van de mens. Het was geen naïeve, sentimentele goedheid die alles siert met een soort aureool van heiligheid. Vader was een realist, die de mensen wel degelijk zag en beoordeelde zoals zij waren, met hun goede, slechte of ruwe kanten; voor de werkelijkheid van het dagelijkse leven was hij zeer objectief. Doch het leven had hem geleerd dat de mens over het algemeen de neiging tot het goede in zich heeft, en in deze innerlijke goedheid van de menselijke ziel geloofde hij vast.
Hij ergerde zich zeer aan kwaadsprekerij, vooroordeel of verkeerde uitleg van goede bedoelingen. Wanneer ik, die in een heel ander milieu dan hij leefde, hem soms mijn ondervindingen vertelde, vond hij dikwijls dat ik te hard of te voorbarig oordeelde. Zelfs na alles wat hij na de tweede wereldoorlog meegemaakt had meende hij het werkelijk wanneer hij verklaarde: ‘Ik kan niet haten.’
Mijn vader was zoals zijn lezers hem kennen uit zijn boeken. Zoals hij de mensen zag en beschreef was hij zelf ook en zijn kijk op het leven was, naar mijn mening, de goede. Wij waren thuis een zeer nauw verbonden familie. De letterkundige samenwerking van vader en moeder was zeer intens: hij had een grote bewondering voor haar werk, een heel ander genre dan het zijn, en vroeg haar dikwijls raad en oordeel over zijn eigen werk. Vader was meestal vrolijk en opgewekt, zelden zwaarmoedig, werkte en las zeer veel, een ‘dolce farniente’ kende hij niet.
Hij hield zeer veel van mijn vrouw en stond dicht bij haar omdat zij in haar jeugd veel op de boerderij bij haar familie verbleef en zodoende het boerenleven goed kende.
Zijn enig kleinkind, mijn dochter Polly, was natuurlijk zijn oogappel, die in huis letterlijk alles mocht doen.
Zijn hart stond open voor alle kinderen; het was zijn hobby te corresponderen met jeugdige lezers en hij was, ook op hoge leeftijd, ontvankelijk voor de gezichtspunten van de jeugd.
Zijn vrienden, letterkundigen en anderen, hadden een zeer grote plaats in zijn leven en hij bleef trouw aan de gedachtenis van allen, ook van vrienden uit zijn prilste jeugd. Zijn leven en werken stonden in dienst van de mensen van Zichem en Averbode, de Kempen, het Hageland en de Demervallei. Na zijn jeugd in Zichem zijn de grote tijdperken in zijn bestaan geweest: Herentals, het college en Leuven, de Universiteit en de Vlaamse Beweging.
Vader was voor alles een universeel mens met een grote liefde voor heel Vlaanderen en een uitgebreide belangstelling voor de wereldliteratuur, waarvan hij zich op de hoogte hield tot in zijn laatste levensjaren. Vader... uw leven is schoon geweest en gij hebt het einde rustig zien aankomen. Uw hart is stil gevallen zoals de oude klok, die ik zelf nog herstelde, en die nog een paar weken getikt heeft alvorens voor goed te zwijgen.
Gij rust nu temidden van uw volk op de plaats en in de streek waar uw groot en goed hart altijd voor klopte: tegen de muur van de abdijkerk te Averbode.
Vlaanderen verloor zijn geliefde schrijver; ik mijn vader en mijn beste vriend op deze wereld.