| |
Bibliotheek
Nieuw
Pas verschenen boeken van Ieden
Raf Dusauchoit: Brugge - portret van een stad, 152 blz., geïllustreerd, Uitg. Koninklijke Gidsenbond, Brugge.
Raf Dusauchoit, de actieve directeur voor toerisme van de Stad Brugge, was de man om deze vanouds bekende ‘gids’ voor Brugge
mei you 161, san jiao 1, tpg 03, mexico 106
| |
| |
te herdenken en nieuw leven in te blazen. Hij heeft zich voortreffelijk van zijn taak gekweten. Dit ‘Portret van een Stad’, in keurige lay-out van Luk Mestdagh, is niet alleen een ‘gids’ die men kan meenemen om door het historische, mystieke, oude, hanzeatische, folkloristische, verstilde of groene Brugge te wandelen (deze zeven wandelingen zijn er uitvoerig in beschreven met alle bezienswaardigheden), maar het is ook een boek dat men eens rustig kan lezen en waardoor ook vreemden met de geest en de atmosfeer van de stad bekend zullen worden. Het bevat inderdaad een rijke massa gegevens over het ontstaan, de rijke historiek, de kunstschatten, de praalgebouwen en de monumenten van de stad, maar ook heel wat wetenswaardigheden over de huidige situatie van Brugge, de expansie van Zeebrugge en het moderne leven in de stad. Brugge en al degenen die van de stad houden mogen zich gelukkig prijzen dat er thans een mooie, bijdetijdse en aantrekkelijke gids bestaat. De eerste gids van Brugge zou al in 1380 zijn verschenen en sindsdien kwamen er ongetwijfeld tientallen anderen aan het licht. De auteur schrijft in zijn inleiding dat hij nauwkeurigheid en feitelijkheid heeft nagestreefd. Hij is daar ten volle in geslaagd; zijn gids voor Brugge borrelt en bruist van feiten en gegevens en van grote liefde voor een der mooiste steden van de wereld.
Valentin Vermeersch: Gids Gruuthuse Museum, 160 blz., geïllus-streerd, Uitg. Stad Brugge.
Valentin Vermeersch, adjunct-conservator van de Stedelijke Musea te Brugge is erin geslaagd een bijzonder aantrekkelijke Gids voor Gruuthuse samen te stellen. Dit stedelijk museum voor oudheidkunde en kunstnijverheid stelt thans in 27 zalen een zeer rijke verzameling tentoon. Het huis zelf en de naam komen voort van de woonst of het paleis van de heren van Gruuthuse (Lodewijk van Gruuthuse was in de 15de eeuw een Boergondisch diplomaat en bibliofiel). Later werd daar een ‘Berg van barmhartigheid’ ondergebracht en in de vorige eeuw werd er een museum behartigd door het Oudheidkundig genootschap van Brugge; sinds 1955 is Gruuthuse stedelijk geworden. Eigenlijk bestond er van dit museum geen catalogus. In januari 1957 publiceerde ‘West-Vlaanderen’ een aflevering aan Gruuthuse gewijd, met tal van door deskundigen geschreven artikelen en een soort proeve van catalogus. Met het werk van Valentin Vermeersch is nu eindelijk op wetenschappelijke wijze een bijzonder rijk museum te boek gesteld. De 2359 nummers, die de catalogus telt, slaan terug op schilderijen, grafiek, hout en houtsculptuur, meubels, ivoor, email, zilver en goud, tin, lood, weefsels en tapijtwerk, borduur- en kantwerk, leder, keramiek, glas, munten, wapens, schilden, muziekinstrumenten, enz. Het lijdt geen twijfel dat het Gruuthuse museum te Brugge (Dyver) met de uitgave van deze ook uitstekend geïllustreerde catalogus nu nog meer bezoekers zal krijgen.
F.B.
Mariette Vanhalewijn: Simon en de Wondervlinder, 20 × 27 cm., 110 pag., geb. met geplastificeerde omslag, Uitgeverij Lannoo, Tielt/Den Haag, 1968, 108 fr.
De lof van de serie kinderboeken ‘Onder de paddestoel’ van de uitgeverij Lannoo, hoeft niet meer gezongen te worden: over heel het taalgebied vinden de sprookjes van Lie en Jac Linders duizenden enthousiaste jonge lezertjes en dat is in eerste instantie te danken aan de kwaliteit van de boeken. Bij ons weten is het de eerste maal, dat nu ook werk van Mariette Vanhalewijn werd opgenomen in deze reeks: een boek met negen mooie sprookjes, zeer fijn verteld, in een levendige en voor jonge lezertjes toch bevattelijke taal. Wat ons wel stoort, is af en toe een al te verhollandste uitdrukking of woord. Zo lezen we b.v. ‘Ach joh, doe niet zo flauw...’. Maar kom, geen muggen ziften in heerlijke sprookjes! Mariette Vanhalewijn weet hoe zij de jonge lezertjes kan en moet boeien; dat zij dit doet op een ragfijne, poëtische wijze, is een pluspunt te meer.
De illustratie is van Jaklien Moerman. Uitstekend werk, waarop het jonge lezerspubliek niet uitgekeken raakt. Jaklien moet maar verder dit pad bewandelen: wij zijn niet zo rijk aan goede illustrators.
Bij dezelfde uitgeverij, in dezelfde serie, verscheen tevens:
Lie: Prins Oeki-Loeki in de Kristalbergen, 110 pag., 1968, 108 fr.
Dit is het vijfde boek, dat Lie volschreef en ook voltekende met de avonturen van prins Oeki-Loeki en zijn vriendje, kabouter Gustaaf. Dit deel bevat ook een leuk verhaaltje over ‘Broer’. Lie kàn tekenen en kàn vertellen voor de kleinsten. Niet verwonderlijk, dat haar boeken zo'n groot succes kennen. Lannoo mag gelukgewenst worden met een medewerkster van dit formaat. Maar onze gelukwens vooral om het peil, dat Lannoo met deze kinderboeken nastreeft én bereikt. Het is inderdaad van onschatbaar belang, dat kinderboeken ‘mooi’ worden uitgegeven. Met de serie ‘Onder de paddestoel’ zijn wij aardig op weg om in Vlaanderen tot een ‘volwassen’ kinderliteratuur te komen.
Gaston van Camp: Prinsesje van de Rommelzolder, De Schat van Sam Schavuit, 17 × 21,5 cm., 36 pag., geïll., Uitg. Het Fonteintje/Heideland, Hasselt, 1968.
Gaston van Camp, die pas in 1963 begon te schrijven, heeft zich ontpopt tot een van onze vruchtbaarste en meest begaafde schrijvers voor de jeugd. Er verschenen reeds een tiental boeken van zijn hand en hij is een man, die steeds wàt op het getouw heeft staan. Meer dan de meeste jeugdauteurs is hij ervan overtuigd, dat de lectuur voor de jeugd een wezenlijke, volwaardige tak van de letterkunde van een volk is. En daar handelt hij ook naar, d.w.z. dat hij zijn verhalen met de grootste zorg opbouwt en ze verwoordt in een knappe, feilloze taal.
Deze kwaliteiten vinden wij terug in zijn beide, jongstverschenen boekjes, die bestemd zijn voor meisjes en jongens van 8 tot 10. ‘Prinsesje van de rommelzolder’ verhaalt de avonturen van een verwaarloosd, afgedankt popje, dat bij de rommel op de zolder terechtkomt, ‘De schat van Sam Schavuit’ neemt de jonge lezertjes mee op en onder de zee, in gezelschap van de vrolijke visser Sam Schavuit en diens luie knecht Abraham Mosterd. Ontwapenende verhalen, waarin de humor ruim aan bod komt en dat is maar best ook. Rosette Devos illustreerde en ontwierp de omslagen; de tekeningen kunnen erdoor, maar wij hebben in Vlaanderen betere illustrators.
André Demedts: Je komen halen, 13 × 19,5 cm., 193 pag., uitg. Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 140 fr. gen., 175 fr. geb.
Tijdens een boekenbeursavond, die enkele maanden terug te Sint-Eloois-Winkel doorging, werd aan André Demedts de vraag gesteld of hij nieuw groot werk op het getouw had staan. Het welhaast klassieke antwoord luidde: ‘Ach, heeft het wel zin...’
Met dat gespreksfragment een beetje op de achtergrond, hebben wij zijn nieuwe roman ‘Je komen halen’ gelezen. Wij wisten reeds, dat ditmaal een vrouw de hoofdrol speelde - voor de eerste maal in een roman van Demedts - en wij kunnen dadelijk zeggen, dat de auteur er voortreffelijk in geslaagd is zijn hoofdpersonage wààr te maken: Aline Van Essche, jonge, intelligente grootstadsvrouw, journaliste, als achtergrond een wel trieste jeugd (vader liet zijn gezin in de steek - moeder verschanste zich in een commerciële burcht), als heden een mislukt huwelijk, als toekomst een tweesprong: een opbranden in drift of een gestroomlijnd leven met een andere man. Van die toekomst wil zij in feite noch het een, noch het ander.
| |
| |
Zij wordt van vraag op vraag geworpen en, mede door de omstandigheden, wordt zij uiteindelijk onverbiddelijk teruggedreven op een punt, van waaruit ze de relativiteit en de onbenulligheid van zoveel dingen ziet, die zogezegd een leven kunnen vullen. Er blijft slechts één weg open: de zoektocht naar een uitieme rechtvaardigheid en rechtvaardiging, maar daar staat ook Hilde, haar vroegere klasvriendin, directrice van een tehuis voor verlaten kinderen, die zegt: ‘Omdat de rechtvaardigheid onmogelijk is, hebben wij de liefde gekregen...’
Dit is o.i. de kern van het verhaal, dat geschreven werd met vaart en dat vooral in de tweede helft boeit door zijn aanvoer van gebeurtenissen, die in versneld tempo elkaar opvolgen.
Wie Demedts kent of vertrouwd is met zijn werk, weet dat ook ‘Je komen halen’ een deugddoend boek is, geschreven met deernis voor de dompelaar, de miserabele mens, die zoekt naar een handvol geluk, dat zo moeilijk te vinden is. Dat de auteur daarbij dan nog zijn verhaal gesitueerd heeft in het hedendaagse Brussel, is een pluspunt te meer; in elke moderne grootstad zullen er wel meerdere Aline Van Essche's te vinden zijn...
Jan Lambin: De postiljon, 11 × 17,5 cm., 117 pag., geïll., uitg. J. Van In, Lier, 1968, 50 fr. gen.
Jan Lambin geniet vooral bekendheid wegens zijn puik en boeiend radioprogramma ‘De Postiljon’, één van de meest beluisterde magazines van onze B.R.T. Een aantal van zijn radioteksten heeft hij herwerkt en aangevuld en hij maakte er op die wijze interessante ‘reis-aperitiefjes’ van, die het lezen overwaard zijn. Wie naar het land van de Champagne reist, of naar het Land van Fribourg, of naar Bretagne of Keulen, kan zich geen betere reisgids dromen dan deze ‘Postiljon’: ad rem, humoristisch (men drinkt geen champagne, men neemt een glas champagne tot zich!), uitstekend gedocumenteerd en gesteld in een pittige, goed verzorgde taal.
Pieter G. Buckinx: Het ligt voor de hand, 12 × 19,5 cm., 119 pag., uitg. Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 165 fr. geb.
Dit is het achtste deel in de uitstekende serie ‘Open Kaart’, waarin autobiografieën van Nederlandse en Vlaamse auteurs verschijnen. Pieter G. Buckinx, die wij maar als dichter kennen - ‘de stille dichter’ heeft men weleens gezegd - belicht in dit werk enkele hoofdmomenten uit zijn leven. Wij kunnen het ons voorstellen, dat het schrijven van een autobiografie niet zo makkelijk is als het op het eerste gezicht wel schijnt, maar de auteur doet het op een zo bescheiden en tevens zo indringende wijze, dat het werk van begin tot einde ontroert. Pieter G. Buckinx treedt eruit als een goed mens - hij is tevens een groot kunstenaar, die niet steeds de erkenning kreeg, die hij o.i. verdiende - en hij formuleert belangrijke dingen zonder literaire tierlantijntjes. Op de voorlaatste bladzijde schrijft hij: ‘Het talent dat ons gegeven werd, mogen wij niet verkwisten; het moet een bron van schoonheid zijn’. Een oude waarheid? Wellicht, maar het doet goed deze in 1969 nog eens onverbloemd te horen uit de mond van een man, die om zo te zeggen een halve eeuw lang ons literair leven van zeer nabij heeft gevolgd en beleefd. ‘Het ligt voor de hand’ dat men uit een dergelijk werk ook heel wat meer over de geschiedenis van onze letterkunde kan opsteken, dan uit de meeste ‘vak’-werken, die geschreven werden ‘van horen zeggen’.
In de serie zullen eerlang delen volgen door Gabriël Smit en Jan Engelman. Ook Gerard Walschap, Raymond Brulez, Victor van Vriesland, A. den Doolaard en Clara Eggink hebben hun medewerking toegezegd. Wij kijken met belangstelling uit.
J.V.R.
P. Ghyssaert: Een Godsdompelaar, 13 × 20,5 cm., 696 pag., in eigen beheer, Carmerstraat 87, Brugge.
Een bejaarde kanunnik over zijn leven, feiten en toestanden, ook de geschiedenis van een denken en zijn. Zo onverhuld en zonder terughoudig op sommige plaatsen, dat het kies is om erover te spreken en dat het lezen van het boek sommigen pijn zal doen, zoals het ongetwijfeld ook niet zonder de nasmaak van verdriet geschreven werd.
Als opgroeiende jongen lijdt hij onder de benarde financiële toestand die in zijn familie heerst; terwijl hij zich voorbereidt op het priesterschap, wordt hij erg ziek en na jaren eindelijk genezen houdt hij van die ziekte een stijf been over. Als priester bekleedt hij achtereenvolgens verschillende functies, op zeker ogenblik wil hij zelfs trappist worden te Westmalle, maar dat kan hij niet gewoon worden. Zeer kwetsbaar komt hij in botsing met verschillende mensen waarmee hij moet samenwerken. Anderen betonen hem hun genegenheid op een ontroerende manier.
Ghyssaert noemt man en paard en zo is zijn boek niet alleen een autobiografie, maar meteen een stuk Westvlaamse geschiedenis. Niet gesteld in een wetenschappelijke stijl, maar neergepend met de levenswarmte van een overgevoelige man, die innerlijk althans als een dompelaar naar een geluk en de bescherming van een vriendschap verlangd heeft, die hij al te zelden heeft ontmoet. De waarachtigheid van het boek, dat honderden bladzijden telt, maakt er een gebeurtenis van.
A.D.
Albert De Poortere e.a.: Etienne Le Compte, Uitg. Artiestenfonds, Rockoxhuis. Antwerpen, 1969, 107 pag. 17 ill. waarvan 2 in kleur.
De Aalstenaar Etienne Le Compte, Voorzitter van het Kunstenaarsverbond voor Oost-Vlaanderen en lid van onze redactieleiding, is letterkundige en schilder. Als letterkundige heeft hij vooral kinderen jeugdliteratuur geschreven, onder pseudoniem Lode Stevenberg. Als kunstschilder hield hij reeds tal van tentoonstellingen, die telkens het grootste succes kenden. Aan dat laatste aspect van zijn kunstactiviteit heeft Denijs Peeters in zijn reeks plaketten over Vlaamse kunstenaars een bundel gewijd, waarin vrienden-letterkundigen en critici hun waardering hebben uitgesproken.
Albert De Poortere verhaalt hoe een kunstenaarsloopbaan soms mogelijk wordt dank zij een langdurige ziekte, die niet alleen een einde maakt aan het collegelopen, maar door jarenlange afzondering en ziekbed een artistiek temperament tot rijpheid brengt. Een vriend en lotgenoot uit de moeilijke jaren, Lucien Dendooven, gaat daar nog dieper op in en toont ons hoe de eenzame wandelaar in de bossen stilaan zijn lang ingetoomd geweld heeft uitgewerkt in zijn schilderwerk en in zijn wereldreizen: de schilderkunst werd het verlossende medium. Gedreven door de kleur, zo typeert hem Lode De Visscher, en hij verzamelt tal van anecdoten, waaruit de figuur van de schilder als mens meer en meer gestalte krijgt. J.L. De Belder poogt het werk van Le Compte te situeren als een verpersoonlijkt expressionisme: het kunstwerk, exponent van een steeds rijker wordende innerlijke bewogenheid. Voor Roger Geerts is het werk van Le Compte een oase in de artistieke woestijn van onze dagen, zoals hij zijn ontleding van schilders techniek besluit. Denijs Peeters legt paralellen tussen de kunst van Le Compte en deze van onze voornaamste kleurexpressionisten, waartegenover hij evenwel een volkomen eigen karakter handhaaft. Rein Hauben waardeert vooral zijn gave van zelfvernieuwing, die hem op achtendertigjarige leeftijd een belangrijke en zeer zelfstandige plaats in de kunstwereld deed veroveren. Nog nieuwe mogelijkheden staan voor hem open, betoogt Fernand Bonneure, die zijn studie helemaal geconcentreerd heeft op één belangrijk werk, ‘Zee’ van 1968; zijn analyse lijkt ons de meest penetrante van de bundel. René Turkry overloopt systematisch het hele oeuvre van Le Compte, een oeuvre van een waarachtig schilder. Het besluit brengt Herman Vos,
| |
| |
die tot uiting brengt wat je als mens hebt aan het werk van Le Compte, dat is zeer veel, maar Herman Vos kwam ertoe uiteindelijk nog verder te gaan en de vraag te stellen: wat heb je als mens aan de mens Le Compte? Is dit niet het allerbelangrijkste en is het niet veelzeggend dat zovelen in deze rasechte kunstenaar een schoon mens weten te waarderen?
Dr. Luc Devliegher: De huizen te Brugge. Historische en materiële beschrijving, Reeks ‘Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen’, 2 en 3, Uitg. Lannoo Tielt/Den Haag, 1968, 21,5 × 15,5 cm., 430 pag. tekst, 300 tekeningen, 300 pag. kunstdrukpapier met 900 foto's; 450 fr. per deel.
Deel I van het ‘Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen’, dat in 1965 verscheen, kreeg niets dan lof en verwekte de hoogste verwachtingen. Minder dan drie jaar later kwamen d. II en III van de pers, vrucht van onverdroten arbeid en zo liefdevolle als deskundige opzoekingen, waarvoor Dr. Devliegher dient geluk gewenst. De wetenschappelijke assistent bij de Prov. Dienst voor Cultuur heeft een werk tot stand gebracht, dat voor de provincie niet alleen archeologisch en kunsthistorisch van zeer groot belang is, doch tevens een waarborg vormt ter bescherming van ons kunstpatrimonium, zoals terecht onderlijnd wordt in het voorwoord van Best. Afgevaardigde Jozef Storme, die hiermede de verwezenlijking ziet van een der vele initiatieven, die de provincie West-Vlaanderen aan hem te danken heeft.
Alle Brugse huisgevels van vóór 1800 werden beschreven, evenals een belangrijk aantal uit de periode 1800-1860; ook gevels, die verloren gingen, maar waarover nog getuigenissen bestaan, kregen hun plaats in het werk. Alles werd vastgelegd niet alleen steunend op archiefstukken en vroeger verschenen studies, maar vooral op onderzoek ter plaatse. Het fotomateriaal, dat merkwaardig is, werd bewerkstelligd grotendeels door de auteur zelf, het A.C.L. en de fotografen H. Vanhaelewyn en Arnoud Debonnet. Deze laatste heeft ook de honderden zeer nauwkeurige tekeningen voor zijn rekening genomen, die zeker niet het minst waardevolle deel uitmaken van dit grote werk. De auteur bepaalt zich niet bij beschrijvingen en historische nota's; hij poogt ook de grote lijnen vast te leggen van de stijlevolutie over meerdere eeuwen.
Wij kunnen niet nalaten hier een treurige vaststelling aan toe te voegen: zoveel mooie dingen gingen verloren ten gevolge van onbegrip of barbaarsheid en anderzijds bevinden zich tal van gevels in een triestige staat, alsof de eigenaars erop zitten te wachten tot de toestand hopeloos wordt om het geheel te kunnen vervallen verklaren en zonder gewetensbezwaren te vernietigen. Om dat te beletten en de verantwoordelijken wakker te schudden, komt dit werk op tijd. Het zal spijtig genoeg te laat zijn, zoals de auteur zelf opmerkt, voor zovele kunstschatten uit de kerkgebouwen die in de laatste jaren verloren gingen. Er zijn overigens nog zovele plaatsen in West-Vlaanderen, waar kunstschatten nog dagelijks vernield worden. Dat bewijst alleen dat het inventariseringswerk reeds vijftig jaar vroeger had moeten gebeuren. Des te verdienstelijker is de Best. Deputatie van 1958 geweest, toen zij het kloek besluit nam om te redden wat nog kon gered worden.
A.S.
| |
Boeken over kunst
Parker Tyler: Van Gogh - Cézanne/Gaugin - Renoir - Degas/Lautrec, 22,5 × 25 cm., 140 pag. gemiddeld, uitg. N.V. De Spaarnestad, Haarlem, verdeler voor België: N.V. Tijdschriften Uitgevers Maatschappij, Antwerpen, z.j., vollinnen band met zeer mooie stofwikkel, 250 fr./deel.
Over de schilders, aan wie deze vier nieuwe kunstboeken werden gewijd, is al heelwat geschreven en gepubliceerd geworden: wellicht bibliotheken vol. Toch schijnt er een steeds breder wordend publiek te vinden, dat zich aangetrokken voelt tot het aanschaffen van boeken, die men kan doorbladeren als een mooi album en waarin talrijke reprodukties van schilderijen zijn opgenomen. Dit is beslist positief te noemen, op voorwaarde, dat de albums met gezag zijn samengesteld en in esthetisch opzicht voldoening schenken.
Deze kwaliteiten zijn in de vier boeken van Parker Tyler onbetwistbaar terug te vinden. Ze bevatten elk 92 kleurenreprodukties, een aantal zwartwitte, een korte, degelijke biografie van de behandelde schilders, bondige toelichtingen bij de afgedrukte kleurprenten, alsmede een tabel met belangrijke feiten uit het leven van de kunstenaars. Een korte bibliografie had hier ook niet misstaan, maar kom, wélk boek is tenslotte volledig?
De kleurenreprodukties zijn ongetwijfeld zeer waardevol en vormen het beste deel van de boeken. De keuze lijkt ons doordacht en zeer verantwoord en geeft een ruime doorkijk op het werk van de kunstenaars. De commentaar erbij is nogal oppervlakkig, zeer subjectief en met een overvloed van superlatieven. Zij vestigt evenwel ook de aandacht op de specifiek schilderkunstige aspecten van de werken en dat houdt o.i. wel een gunstig educatief element in. Wij mogen ten andere niet uit het oog verliezen, dat de boeken a.h.w. geconcipieerd werden met het oog op een zeer ruime verspreiding en dat echte vakliteratuur hier het doel voorbij zou schieten.
Ook de prijs - 250 fr. per deel - is uiterst laag gehouden, gezien het volume, de kwaliteit van beeld, band en papier en dit kan de verspreiding, die wij zo ruim mogelijk wensen, slechts ten goede komen. Deze boeken zijn ook in het Frans te verkrijgen.
Dr. John B. Knipping: Kunstschatten van alle tijden, 26,5 × 34 cm., 304 pag., uitg. De Geïllustreerde Pers N.V., Amsterdam, verdeler voor België: N.V. Tijdschriften Uitgevers Maatschappij, Antwerpen, 1967 (2de druk), vollinnen band met goudopdruk en geplast. stofwikkel, 475 fr.
Deze ‘geschiedenis van de beeldende kunst en de architectuur van af de voorhistorie tot aan onze tijd’, is een grandioos uitgegeven boek: zeer groot formaat, stevig ingebonden, met 542 goede illustraties en een zeer soepele tekst, die uiteraard - gezien de hoeveelheid te behandelen stof - slechts het essentiële kan aangeven, maar dit dan ook doet.
De auteur, een volbloed Nederlander, hoewel zijn naam zeer Engels aandoet, is een bekend kunsthistoricus, die met de te behandelen stof uitstekend weg weet: geen dorre opsomming, maar een waarachtig binnenleiden in het rijke land van de beeldende kunst. Hij behandelt achtereenvolgens de voorhistorische en primitieve kunst, Egypte, de klassieke kunst (Griekse, Etruskische en Romeinse), de Byzantijnse kunst, deze van de Islam, India en Zuidoost-Azië, China, Japan, Midden- en Zuid-Amerika vóór Columbus, de Middeleeuwen, de internationale gothiek, de Renaissance in Italië, Realisme en Renaissance in Europa, de zeventiende, achttiende, negentiende en twintigste eeuw. Een reusachtige arbeid om dat allemaal verantwoord te condenseren, maar hierin is de auteur voortreffelijk geslaagd.
Achteraan in het boek volgen dan nog korte levensbeschrijvingen van de kunstenaars, die in het boek ter sprake kwamen, maar ook van anderen, die in een overzicht als dit niet mochten ontbreken. Een zakencyclopedie, als u wil, maar dit hoofdstuk alleen al loont de moeite om het boek aan te schaffen.
Hoe het mogelijk is een dergelijk schitterend werk aan te bieden aan een dergelijke lage prijs, is ons een raadsel. Maar voor ons en voor de talrijke liefhebbers van waardevolle kunstboeken niet gelaten!
J.V.R.
| |
| |
Acht eeuwen schilderkunst. Schatten uit de Belgische Musea. Uitg. De Arcade, Brussel, 1969, 483 blz., vollinnen band, 22 × 22 cm., zeer rijk geïllustreerd in quadrichromie en zwartwit.
De Nat. Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, voorgezeten door Prof. Van de Putte, heeft het merkwaardig opzet opgevat een synthese te bieden van ons openbaar kunstbezit op schilderkundig gebied. Daartoe werd een uitvoerend comité aangesteld, onder de leiding van Paul Haesaerts, dat een indrukwekkende uitgave realiseerde met de medewerking van een aantal der voornaamste specialisten van ons land o.m. Prof. Jozef Duverger, Dr. Walther Vanbeselaere, Drs. Frans Baudouin, Albert Dasnoy, E. Langui, Dr. Gilberte Gepts, Dr. Al. Janssens de Bisthoven, Paul Eeckhout en L. Koenig.
Het eerste deel geeft een chronologisch overzicht van de schilderkunst in ons land, met kleurreprodukties van de voornaamste hier bewaarde werken. Het tweede deel behandelt de openbare verzamelingen per provincie; wederom met een groot aantal kleurreprodukties groot formaat, maar bovendien een buitengewone hoeveelheid kleinere zwartwitvoorstellingen. Alle reprodukties hebben een degelijk kunsthistorisch commentaar gekregen, dat verzorgd werd door J.P. Ballegeer, Maurits Bilcke, Karel Geirlandt, Phil Mertens, Willy Laureyssens, M.J. Onghena, Gaston Van Camp, Hans Vlieghe e.a. Het derde deel geeft de biografie van de schilders van gereproduceerde werken en een reeks nuttige tabellen.
Aangezien vele teksten oorspronkelijk in het Nederlands gesteld werden (met uitzondering o.m. ‘natuurlijk’ van het ten geleide, dat aan een franssprekende werd toevertrouwd) heeft men niet te veel te klagen over verkeerde vertalingen, zoals bijna altijd in ‘Belgische’ zegge ‘Brusselse’ uitgaven als zij gelijktijdig in het Nederlands en het Frans verschijnen, zoals hier het geval is. Wel werd de provincie Limburg op anachronistische wijze behandeld samen met Luik. Ook is de typisch Brusselse kijk op de dingen hier en daar irriterend; wij wensen geen namen te noemen. Bovendien, gezien het groot aantal medewerkers, is het des te opvallender dat die en die er niet bij zijn; wederom wensen wij geen namen te noemen. Maar dit zijn tenslotte slechts kleinigheden, die geenszins het monumentale karakter van de uitgave in het gedrang brengen. En daarvoor dient de Nat. Mij voor Krediet zonder enige restrictie gefeliciteerd te worden.
Belgische steden in Reliëf. Plannen opgenomen door Franse militaire ingenieurs, XVII-XIX E., Uitg. Pro Civitate, Brussel, 1965, 360 blz., 124 reprodukties, 31 × 25,5 cm.
Deze uitgave, verzorgd door het Gemeentekrediet van België, dateert van voor enkele jaren. Toch is het nuttig, in verband met de actualiteit van het urbanisme en de discussies die heden doorgaan nopens ‘de stad van morgen’, er even naar te verwijzen, omdat hier een belangrijke documentatiebron voor iedereen werd blootgelegd. Lodewijk XIV begon met het aanleggen van maquettes van Franse en buitenlandse vestingen en men ging ermee door tot onder Napoleon III. Pro Civitate bracht, in een lijvig album, de maquettes samen van Aat, Bouillon, Charleroi, Nieuwpoort, Oostende, Doornik, Ieper, Menen, Knokke (Reninge), Oudenaarde, Namen en Antwerpen, telkens vergezeld van commentaar en recente luchtfoto's. Het geheel is niet alleen historisch, maar ook esthetisch een waardevol bezit. Men kan zich ook de behandeling van elke stad afzonderlijk aanschaffen, voor 155 tot 280 fr., naargelang van de omvang; de volledige uitgave kost 2.450 fr. De maquettes zelf berusten in het Musée des Invalides te Parijs.
Were di. 1953-1968. Lustrumuitgave, aangeboden aan de ereleden van Kunstkring ‘Were di’, Zele, 1968. (Aanvragen op adres van de voorzitter, dhr. Rob. Arens, Centrum 60, Zele).
Deze plakette in groot formaat (32 × 25 cm.) herdenkt het derde lustrum van een kring, waarvan de verdiensten in de inleiding door Dr. Marcel Grypdonck worden onderlijnd. Verder vindt men een korte geschiedenis en een overzicht der voornaamste activiteiten o.m. een teken- en schilderschool, een expositieschip (de Pieter Gorus), een Scheldediarama met dia's en klank, een lokaal (de Scheldeschuur) en een reus (Achiel). Tenslotte worden enkele Jeidende figuren van de kring gepresenteerd, waarvan in het albumgedeelte een werk wordt gereproduceerd (Robert Arens, Gustaaf De Lintdecker, Bernard Matthijs, Florent Smet, Jo Van den Driessche, An Van Gassen, Ann Van Kerckhove, Godfried Verheistraeten). Aan alle kunstminnaars, en in het bijzonder aan wie in den lande met de activiteit van een kunstkring begaan zijn, warm aanbevolen.
Vijftien Jaar Aanwinsten. 1954-1968. Kon. Bibliotheek Albert I, Brussel, 1969.
Klapper op het bezit. Archief en Museum voor het Vlaamse cultuurleven, Antwerpen, 1968.
‘Vijftien jaar aanwinsten’ is een luxueuze uitgave van 561 blz., zwaar papier, zeer rijk geïllustreerd in zwartwit en quadrichromie, groot formaat (26 × 21,5 × 4,5 cm). Het is een prestige-uitgave van een instelling met internationale standing, die over schier onbegrensde kredieten en een legertje wetenschappelijke medewerkers en buralisten beschikt; een instelling die jaarlijks voor tientallen miljoenen aankoopt, giften ontvangt voor meerdere miljoenen, een fabelachtig patrimonium aan gebouwen, kostbare werken en dokumenten bezit, abonneert op 17.000 tijdschriften, gewoon alles krijgt wat in België gepubliceerd wordt, enz. De uitgave zelf van deze bundel, die praktisch volledig op kosten van de gemeenschap gebeurt, is slechts door prestigeredenen te wettigen.
‘Klapper op het bezit’ is integendeel een werkinstrument, op de meest economische wijze gerealiseerd, ongetwijfeld lijvig (597 blz.) maar bestaande uitsluitend uit tabellen voor consultatie. Een uitgave van een instelling, die zich con amore inspant om met beperkte middelen een maximum te bereiken.
De confrontatie van deze twee bundels doet tal van vragen rijzen, waarvan vele liggen op het gebied van de cultuurpolitiek van ons land. Wij laten er hier enkele volgen:
1. | Het Antwerpse Archief beperkt zich tot de periode na 1750. Voor de voorgaande eeuwen is men verplicht de Nat. Bibl. als het archief van het Vlaamse cultuurleven te beschouwen. Is dit logisch? |
2. | De Nat. Bibliotheek bezit automatisch alle Vlaamse uitgaven van gelijk welke aard vanaf 1 januari 1966, instellingsjaar van het Wettelijk Depot. Geen enkele andere instelling zal ooit voor de toekomst op een dergelijke volledigheid kunnen bogen. Zouden de Vlaamse uitgaven tot een dubbel wettelijk depot moeten verplicht worden, waarvan één ten gunste van Antwerpen? |
3. | Voor de Franse cultuur in België is de Nat. Bibliotheek het enig officieel archief. Wie echter de Vlaamse cultuur van 1750 tot heden zoekt te kennen wordt naar Antwerpen verwezen. Vreest men niet dat Brusselaar, Waal en buitenlander, die uiteraard in de Nat. Bibl. het volledig cultuurleven van dit land zoekt, versterkt wordt in zijn opinie dat de Vlaamse cultuur sedert 1750 een regionaal verschijnsel is geworden zonder internationale betekenis? Is de afwezigheid van een Archief van Vl. cultuur in de Nat. Bibl. voor Vlaanderen zelf niet pijnlijk? Of moet de Franse cultuur er ook uit weg? |
4. | De Nat. Bibl. bevat wel enkele stukken, die met de Vl. cultuur te maken hebben uit de periode van na 1750. De onbelangrijkheid ervan, in vergelijking met de Frans-Belgische elementen, verscherpt nog de indruk van onbeduidendheid van onze cultuur, die men in de Nat. Bibl. ontvangt. Wat gedaan? |
5. | Een Archief voor Cultuur en een Nationale Bibliotheek moeten volstrekt pluralistisch en open zijn. Zou het hoogste gezag niet
|
| |
| |
| aan strikt culturele en pluralistische instellingen kunnen gegeven worden? Is dit utopisch? |
6. | Het Antwerps Archief is een stadsinstelling, met stadspersoneel, onder toezicht van een schepen en gegroeid uit een stadsarchief van cultuur, zoals er in vele steden zijn. De ‘Klapper’ bewijst zonneklaar dat het grootste deel van de bewaarde stukken nog Antwerps is. Hoe maakt men er een echt Vlaams Archief van? Zou iets veranderen moest het naar de Vl. Kultuurraad, of naar het Ministerie van Cultuur overgaan of moest het rechtstreeks onder het gezag staan van de afzonderlijke provinciën, die er hun eigen wetenschappelijk personeel voor zouden inzetten? |
Er kunnen zo nog vele vragen gesteld worden, nog veel stekeliger vragen. Wij zijn nu eenmaal een moeilijk land.
A.S.
|
|