Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 18
(1969)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| ||||
vlaanderen
|
1800: 50 steden van + 100.000 inw. = 2% der werelbevolking |
1968: 900 steden van + 100.000 inw. = 35% der wereldbevolking |
2000: 6 milliard stedelingen = 70% der wereldbevolking. |
De geëvolueerde mens is een stedebouwend dier (O. Spranger); reeds in de middeleeuwen gold dat de lucht, die men in de steden inademt, vrij maakt. Wat overigens niet belet dat in alle tijden literaten hebben geweeklaagd over de ellenden van het stadsleven.
En de Bijbel? Hij laat het mensdom zijn loopbaan aanvatten in de vrije natuur en het is Caïn die de eerste stad bouwt! De profeten tempeesten om de haverklap tegen Babylon en Tyr, maar in de ballingschap dromen de Joden van Jeruzalem en bezingen Sion, Gods beminde. Het laatste boek van de Bijbel, de Apocalyps, is één vervloeking van het Grote Beest Babylon-Rome, maar de laatste bladzijde brengt het vizioen van de Heilige Stad op de Heuvel, die open staat voor alle natiën en waarop geen enkele smet meer kleeft. Het anti-urbanisme van een groot deel van het Oud Testament houdt voorzeker verband met het nomadische temperament van de Semiet, maar het werd ook een dominante van het christendom in het grootste deel van zijn geschiedenis; de stad zag men als oord des verderfs terwijl het landelijke leven bij voorkeur lieflijk idyllisch werd voorgesteld.
De auteur vraagt zich af of deze houding niet mede schuld heeft aan de ontkerstening van de grootstad. Een meer positieve instelling dringt zich op, waarvoor de geleidelijke ontideologisering van de politiek, die wij heden beleven, misschien het gewenste klimaat schept. Het christendom kan de mensheid in een tijd van universele verstedelijking grote diensten bewijzen. Want men bouwt niet alleen steden om er in te wonen, maar wegens een idee, een droom, een mythe van een betere wereld. Wat al Brave-new-world-dromen werden door hun auteurs in het kader van een stad der toekomst gedroomd: van de ‘polis’ van Plato tot de ‘Cité harmonieuse’ van Péguy, van ‘Utopia’ van Thomas Morus tot de ‘Citadelle’ van Saint-Exupéry. Anderzijds zijn het ook dromen van een beter menszijn, die door grote architecten in stenen steden worden gegoten: het is even waar voor Le Corbusier (Chandigard) en Niemeyer-Costa (Brasilia) als voor Hamourabi (Babylon). Het christendom zou in de stad van morgen de rol van een desem moeten uitoefenen; hoe het zich tegenover de stad dient te verhouden, is dan ook een der belangrijkste problemen, die zich voor de christelijke denker stellen in deze tijd. Het onderzoek van de verschillende aspecten ervan maakt het voorwerp uit van het grootste deel van Comblins werk, dat op verschillende disciplines beroep doet, zoals exegese, geschiedenis, sociologie en urbanisme.
Aangezien een dergelijke studie iets volkomen nieuws is, zijn de besluiten onvermijdelijk nogal aarzelend, te meer dat er met de grote onbekende moet worden rekening gehouden, die de toekomst nog steeds blijft spijt de computers. Veel van deze besluiten liggen op het terrein van de architectuur. Aldus verwerpt de auteur de Megalopolis, die catastrofaal is voor de mens, zelfs als men er wooncomplexen bouwt volgens de heilige wetten van Le Corbusier. Merkwaardig is ook de visie van de auteur op de taak van de urbanist als zijnde een voornaam aspect van de instelling van het Rijk Gods op aarde. Vele der stellingen, die in dit nummer van ‘Vlaanderen’ worden verdedigd, krijgen bij Comblin de volle aandacht.
Een punt, dat uiteraard minder in het kader van dit nummer kon ontwikkeld worden, is de zin van het kerkgebouw in de stad. Christus had aangekondigd dat met de val van de tempel van Jeruzalem de tijd van de tempels voorgoed voorbij was. De eerste christelijke eeuwen bouwden daarom geen tempels, geen woning van God, maar plaatsen van samenkomst (Gr. ekklesia), gebouwen aangepast aan de zich wijzigende praktische noodwendigheden. De cultus der martelaren en heiligen gaf later een nieuwe functie aan deze gebouwen. Voor de Middeleeuwen was de kerk, de kathedraal, het symbool van de christenheid, de op Christus gecentreerde samenleving. Perioden van praal tot meerdere eer van God en zijne heiligen volgden op perioden van reactie in naam van de Evangelische eenvoud met herauten als Bernardus van Clairvaux en Francesco Bernardone. De Barok bracht de idee van de pronkstad met de kerk als pronkstuk bij uitstek, een visie die de negentiende-eeuwse urbanisten nog hadden.
De juiste zin van het kerkgebouw in de hedendaagse grootstad moet dus herdacht worden. Velen raken niet los van het traditionele en leggen in het kerkgebouw heel hun heimwee naar een idyllische landelijke samenleving met het hele dorp knusjes rond de kerk, een soort romantiek die de grootstadsmens onverschillig laat. Het is met de menselijkheid van haar constitutie en de rechtvaardigheid van haar instellingen dat de stad haar cultustaak uitoefent en niet door grootse tempels. De rol van het kerkgebouw in de grootstad ligt elders. Het is een teken van de aanwezigheid van het christendom in de stad en dus meer dan gewoon een vergaderplaats of een lokaal voor eucharistievieringen. Het moeten Kerk-huizen zijn (maisons-d'Eglise), materialisaties van het christendom; plaatsen met een stilte, die de stad niet kent; oasen van broederlijkheid en van bezinning, die wijzen op de andere pool van het menselijk bestaan. Het Kerk-huis is een soort anti-stad, ongebonden en gevarieerd wat vorm en stijl betreft, zodat iedereen in een stad ‘zijn’ kerk vindt, die hij vrij kiezen kan zonder de traditionele parochiale binding. Toch zal het kerkgebouw eigentijdse uiterlijke tekenen dienen te hebben, die het, zonder in monumentaliteit of pronkerigheid te vervallen, zullen toelaten de aandacht op eigentijdse wijze te trekken. In de socialisatie, die naar Teilhard de Chardin in de lijn van de evolutie der mensheid ligt, zal de grootstad een beslissende rol vervullen; het religieuze aantrekkingscentrum dat het kerkgebouw is zal er aanzienlijk moeten toe bijdragen om van deze grootstad geen Babylon maar een nieuw Jeruzalem te maken: Nos églises actuelles ne signifient plus rien; il faut les repenser à partir de la mission de l'Eglise dans la ville, aldus besluit Comblin.
Dr. Albert Smeets
- eindnoot1
- Joseph Comblin, Théologie de la ville. Reeks Encyclopédle universitaire. Editions universitaires, Parijs, 1968; 23,5 × 16 cm, 493 blz.
Men weet dat tal van landgenoten-priesters naar Zuid-Amerika vertrokken zijn om zich voor deze nieuwe wereld in wording in te zetten, onlangs nog ons C.V.K.V.-lid-kunstschilder P. Walter De Bock uit St.-Niklaas; sommigen hebben zich in dienst gesteld van de universitaire wereld zoals de filolooghistoricus Carl Laga, de godgeleerde wijlen Flor Hofmans en de natuurkundige Jan Talpe, die op dit ogenblik, wegens zijn sociale actie, in een Braziliaanse gevangenis zit. Het is tot deze laatste groep dat Joseph Comblin behoort; hij doceert theologie aan de Universiteit van Campinas in Brazilië en schreef vroeger reeds een zeer opgemerkt werk ‘Théologie de la paix’ (2 delen).