Jos De Maegd
1. Of van Bruegel nog iets te leren valt? Van elke mens, en zeer zeker van een kunstenaar die zijn ‘mens zijn’ in een blijvende vorm heeft uitgedrukt, valt iets te leren. Men leert echter slechts in de mate dat men receptief is voor de ander en het beluisterde wil of kan opnemen, om tot steeds beter begrip van de ander te komen. Dit is contemplatie; voor het kunstwerk is dit: estetisch schouwen. Dit kan ook tot verrijking en dieper bewustzijn van het eigen wezen bijdragen o.m. door het ‘her-kennen’ van zichzelf - ten dele of ten volle - in de andere. In de andere vindt men wat men voor zichzelf zoekt.
2. Technische vondsten bij Bruegel te vinden? Zo zal iemand die naar schematizering zoekt, dit kunnen vinden bij Bruegel. Zo deden o.m. Laermans en De Saedeleer. Zij zijn niet verder dan zij voor-zichzelf-nodig-hadden in Bruegel doorgedrongen. Ze hebben een deelelement, dat hen dienstig kon zijn, overgenomen en zich verder om de diepere betekenis ervan in het totaalgegeven weinig aangetrokken.
Voor mij zijn de technische vondsten van Bruegel niet los te maken van zijn levensvisie. Dit geldt ook voor zijn zgn. impressionistische weergave of zijn abstrakte vormgeving. Zij behoren niet tot het essentiële van het werk, integendeel. Dat een impressionist, evenals een abstrakt kunstenaar, die elementen uit het werk isoleren omdat ze hen boeien, is hun goed recht. Voor Bruegel echter stonden die dingen ondergeschikt aan een totaal anders gerichte visie. De toondegradaties ter beklemtoning van de atmosferische ruimteweergave in ‘De val van Icaros’ bv. zijn er niet, als bij de impressionisten enkel, of althans voornamelijk, om reden van die optische vaststelling, maar in functie van een veel ruimere natuurervaring, waarbij hij de mens primordiaal stelt, zij het dan deelhebbend aan de natuur en onderworpen aan dezelfde wetten. M.a.w. Bruegel verwijst naar de natuur - een ganse cosmos trouwens - het schilderij is geenszins een ‘open venster op een brok natuur’.
Dat hij hiervoor ‘abstraheert’ d.w.z. die elementen (accentueren van het volume, slagschaduwen, beweeglijkheid, enz.) weglaat, welke die verwijzing in de weg staan, is evident; kunst is keuze. Dat hij de veelzijdige gegevens op een abstrakt stramien in een hiërarchische ordening weet te schikken, waardoor juist zijn visie op de complexiteit van de wereld voor de toeschouwer klaar en overzichtelijk wordt, pleit slechts voor zijn mededelingskracht.
Bruegel duidt op de wereld, maar die wereld is de concreet waarneembare. Hij poneert, evenals Mondriaan dit in de 20e eeuw zal doen, een ideële wereld, maar geen louter intellectualistische. Bruegel aanvaardt de complexiteit van een reeds gevormde natuur die hij verstandelijk overschouwt en zin geeft. Pollock, een lyrisch abstrakte, aanvaardt die wereld zonder meer, omgevormd en wordend. Wat nu de loutere techniek betreft: de mens heeft steeds dié technische vondsten gedaan, die nodig waren tot verbeelden van zijn zienswijze. Doordat hij welbewust koos, heeft de kunstenaar steeds abstraktie gemaakt van datgene wat hem niet boeide om slechts dat naar voren te brengen wat hij wilde. Van bij de grotten van Altamira was, in die zin, het essentiële reeds gevonden.
Expressionistische, impressionistische, symbolistische, abstrakte elementen kan men in alle kunstverschijnselen vinden, zowel in de vroeg-kristelijke kunst als bij Van Eyck, Piero della Francesca, Velasquez, Caravaggio e.a. Er is alleen een intensiteitsverschil. Zo hecht Bruegel inderdaad - gezien zijn wereldbeeld - iets meer waarde aan een impressionistische atmosfeerweergave dan Van Eyck, die dit nochtans ook doet, bv. in de voorstelling van de brug en haar weerspiegeling in het water, intiem detail uit het ‘godsdienstig’ paneel met Kanselier Rolin. Ook het expressionisme, dat onze expressionisten in Bruegel gevonden hebben, is slechts een deelaspect van dit oeuvre. Globaal genomen is Bruegel de tegenpool van een expressionist.
3. Of ik belang hecht aan Bruegels vaardigheid?
Vanzelfsprekend. In de mate immers dat de kunstenaar erin slaagt de meest adekwate middelen tot het verduidelijken van zijn visie aan te wenden, is zijn werk volkomen. En dat doet Bruegel. Toen men echter - nog niet zo lang geleden - technische vaardigheid vereenzelvigde met een bepaalde visie, voortspruitend uit de laat-renaissance-denkbeelden vond men Bruegel - terecht trouwens vanuit die optiek - onbeholpen, onsamenhangend, even ‘primitief’ trouwens als de Vlaamse schilders van de 15
e eeuw,
die men ondanks deze ‘fouten’, echter op andere gronden apprecieerde.
Dat hedendaagse kunstenaars, die slechts belang hechten aan het ‘nu’ en van daar geen belang hechten aan de houdbaarheid van hun werk, zich niet interesseren aan Bruegels techniek is normaal. Bruegel beschikte niet over de verfpigmenten en mediums die we thans kennen; toch wist hij met die meer beperkte middelen een technisch feilloos resultaat te bekomen; zijn oeuvre is frisser gebleven dan menig recenter werk. Wie zich een breed klavier van uitdrukkingsmogelijkheden wil eigen maken en streeft naar houdbaarheid van zijn werk, zal zich moeten verdiepen in Bruegels vakkundige uitvoering. Zelf al zal hij uiteraard geenszins dezelfde werkwijze volgen en een andere stijl ontwikkelen.
4. Of het nog wenselijk is dat het kunstwerk iets zegt over de mens van zijn tijd? Welke zin kan de kunst anders hebben? Mits, wel te verstaan, die kunst - als bij Bruegel - de tijdsgebondenheid weet te overschrijden en universeel wordt. De visie van Bruegel blijft voor ons interessant, ook al geloven wij niet meer in ‘die’ humanistische denkbeelden. Hoogstwaarschijnlijk zien wij beter de diepere en algemeen menselijke betekenis dan de tijdgenoten, die wellicht stilstonden bij het anecdotische en tijdsgebondene. Het werk van zijn epigonen is hiervoor revelerend.
5. Wat mij meest treft bij Bruegel? Zijn denkend schouwen over de wereld, die wereld die hij wel als ‘ideaal’ aanzag, maar waarin de mens zich, naar zijn oordeel, - dwaas en kortzichtig - slecht integreerde. Dat hij zich distancieert en niet, als Rembrandt of Brouwer, met de mens aanvoelt, is voor mij de beperking van die visie. Bruegel is filosoof, scepticus en moralist. Waar Erasmus zijn ideeën met woorden uitdrukte, doet Bruegel het met beelden, direkt, met een unieke en onovertroffen picturale zeggingskracht. Zijn scepticisme ligt mij niet; de ‘wijze’ waarop hij dit uitdrukt - inhoud en vorm zijn één - vind ik magistraal.
Jos De Maegd