analogieën, doen ze gekunsteld aan en missen zij overtuigingskracht.
De waarde van een wasmiddel is superieur aan een ander, wanneer men ermee het gestelde doel bereikt. Een schilderij is voor ons goed, wanneer wij ermee, in het kader van onze omgeving, ons doel bereiken. Wij willen ermee prestige, standing bereiken, kortom onze persoonlijkheid veruiterlijken. Zeer solide bedrijven gebruiken al eens abstracte schilderkunst als suggestie van dynamisme van hun zaak, om te tonen dat zij jaren vooruit zouden zijn.
De reden waarom een kunstenaar wel, ongezouten maar toch objectiever dan de criticus, zijn oordeel kan geven, is dat hij zich naar buiten geen ‘image’ wil vormen van een ander kunstenaar. Dat in zijn achterhoofd heel andere beweegredenen aanwezig zijn. Wat bv. een criticus wél aanvaardt maar een kunstenaar niet, is, dat van een kunstenaar, die eeuwigheidswaarde heeft verkregen, zelfs de afvalprodukten, die niet eens uit stijgen boven het peil van een eerstejaarsstudent in een kunstschool, een ongelooflijke waarde krijgen aangemeten.
De criticus ziet daarin het gehele oeuvre (subjectief), de kunstenaar ziet de kwaliteit (objectief). Daarom kan men het de amateur niet kwalijk nemen als hij beweert: ik kan dat ook. En dan heeft hij nog gelijk ook, een kat blijft een kat. De amateur, om daar even bij stil te staan, wordt door critici aangezien als een vat vol trieste achterhaalde anekdoten, akademische mufheden en kinderachtig realisme. Dit zijn allemaal hoedanigheden, die ook in de nieuwste richtingen voorkomen, zij het dan onder een andere vorm. Waar vallen zij dan eigenlijk over, over de vorm? Draagt men niet weer de korte rokjes en de matrozenbroeken van vroeger? Wat is hedendaags? Als wij als vakmensen in een catalogus kijken, dan zien wij bijna onmiddellijk waar de ‘ongelukjes’ staan, dan vermoeden wij wie de achterkant in plaats van de voorkant van zijn etsplaat heeft afgedrukt, wie zijn kuisbladen als volslagen kunstwerk van tussen de rollen heeft gehaald of wie zijn palet per ongeluk mee heeft zien gaan naar een prijskamp.
Want dat onderscheidt ons juist van de dieren, dat zij eveneens ‘ongelukjes’ kunnen veroorzaken, echter geen kunstwerken kunnen scheppen die met behulp van de geest zijn vervaardigd.
Wij kennen beroemde postkaartschilders met gevestigde namen. Wij kennen zeer ‘goede’ schilders, die niet gek genoeg zijn om naam te maken. Waar ligt dan de sleutel tot het paradijs van de onmiddellijke roem? Zij ligt bij de critici, die alleen maar spelen op paarden die reeds gewonnen zijn, op de paarden die door hun collega's met doping, personencultus, fans, supporters, soigneurs, managers, public relations, publiciteitskaravaan en beursspeculaties over de finish werden gejaagd.
Wij hebben het tegen de geestloze produkten die als zovele clichés zijn geworden, emotionele symbolen evenals de woorden waarmee ze verdedigd worden. Als wij vragen: wat is uitgewogenheid, diepte, verfijning en soberheid in een bepaald werk, dan vervalt men in vaagheden, het herhalen van clichés uit de inhoudloze jargon van de promotors, de terminologie die zij aan schilderijen meegeven, net als de publiciteitsmensen dit doen voor scheerzeep. En ik zou nu een even slechte publiciteitsman zijn als ik dacht iemand van iets te kunnen overtuigen door het tegenovergestelde te beweren van wat hem in hart en nieren zit. Wij dwalen allemaal wel eens, daarom moeten er ook mensen rondlopen aan wie men eens de weg kan vragen.
Albert Setola, Sint-Michiels