Kontrasten 47/67. Schilderkunst in België. Cataloog. 1968.
Van 18 februari tot 12 mei ging in het Kon. Museum van Schone Kunsten van Antwerpen een grote retrospectieve tentoonstelling door over de schilderkunst in ons land sedert de oorlog.
Over de waarde van deze tentoonstelling is reeds alles gezegd geworden. Het geheel biedt een mooi beeld van wat men de ‘officiële kunst in België na 1945’ zou kunnen noemen. De voornaamste artiesten, die zich in de naoorlogse periode in de gunst van officiële en semi-officiële instanties mochten verheugen, zijn hier samengebracht. Men hoeft er zich dan ook niet over te verwonderen dat de tentoonstelling o.i. in het teken staat van het cosmopolitisme; men vindt er praktisch geen enkele baanbreker, geen enkele pionier van de kunst tussen; louter epigonen, nalopers van kunstmodes, waarvan de meeste slechts heroplevingen zijn geweest van experimenten van vóór 1940; een maniërisme zonder internationale betekenis. Of meent u van wel?
Dit alles belet niet dat de cataloog uitzonderlijk luxueus en rijk is en goed geconcipieerd. Een grote overzichtelijke studie heeft men zeer wijselijk niet vooraan geplaats; Dr. Walther Vanbeselaere heeft zich beperkt tot een zakelijke inleiding, die vooral belangrijk is door wat er niet in gezegd wordt of tussen de regels door kan gelezen worden.
Van de 265 blz. zijn er 240 gewijd aan de afzonderlijke schilders; voor elk een (meestal gesofistikeerde) foto, een biografische nota, een voorstelling (ook meestal gesofistikeerd en dikwijls geschreven door elks criticus-manager) en één of meerdere reprodukties van werk. Dat alles in een verzorgde layout van L. Wuyts en P. Ibou. Voor de organisatoren niets dan lof, verdiende lof o.m. voor Dr. Vanbeselaere, Mevr. Gepts en dhr. Buyck.
P. Debrabandere, Geschiedenis van de beeldhouwkunst te Kortrijk. Verhandelingen uitgegeven door Leiegouw III, Kortrijk, 1968. (Uitg. met de steun van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen).
De Kortrijkse kunsthistoricus P. Debrabandere heeft reeds een ‘Geschiedenis van de schilderkunst te Kortrijk’ op zijn actief, die tenzeerste gewaardeerd wordt. Dit zal ook het geval zijn voor zijn nieuw werk, dat een schat van gegevens bevat over de beeldhouwkunst te Kortrijk in het verleden (200 blz., meer dan 60 illustraties).
Degelijke bronnenstudie ligt aan de basis van dit werk; het betrof een grotendeels nog onbekend terrein, zodat tal van merkwaardige ontdekkingen door de auteur konden gedaan worden. Zoals hij echter zelf vaststelt - en dat is een merkwaardige blijk van afwezigheid van alle chauvinisme - is Kortrijks beeldhouwkundig verleden niet zo heel belangrijk. Een grote figuur waarvoor men tot het einde van de negentiende eeuw dient te wachten: Godfried Devreese, die niet alleen roem verwierf als ontwerper van tal van standbeelden in een tijd, toen men het erg op de monumenten had gezien, maar die ongetwijfeld de grootste graveur van penningen en medaillons is geweest van ons land. Toch zijn er links en rechts enkele pareltjes van beeldhouwkunst te Kortrijk te vinden, die dateren van soms vele eeuwen terug en waarover de auteur gewetensvol alle naspeurbare gegevens heeft samengebracht. Een verdienstelijke bijdrage tot de kennis van ons kunstpatrimonium.
Catalogen uitgegeven door de Prov. Cultuurdienst van Limburg, Dr. Willemsstraat, Hasselt.
De provinciale Cultuurdienst van Limburg zet onverpoosd zijn tentoonstellingenreeks voort onder de leiding van dhr. Albert Dusar. Telkens verschijnt een mooie cataloog, die in brede kringen belangstelling verdient. De Retrospectieve Alfred Ost ging door in het Prov. Begijnhof te Hasselt van 10 februari tot 3 maart. Frans Mertens schreef voor de cataloog een biografie en een voorstelling van elk der tien groepen werken van Ost; de tentoonstelling was immers niet chronologisch, maar rangschikte de werken naar de tien themata, die Osts werk domineren: stedenschoon, landelijk leven, sociale thematiek, visionaire verbeelding, lyrisme, zelfuitbeelding, de vrouw, oproepen, religieuze thematiek, brute krachten.
Zeker is Ost een verheven en edel mens geweest, wat in zijn kunst sterk tot uiting komt, ook al mist dit werk soms wel afwerking en zelfbeheersing: de tekst van Frans Mertens heeft dezelfde hoedanigheden en misschien ook wel gebreken. In elk geval, Alfred Ost is een figuur die ten onrechte in de achtergrond gelaten werd, o.m. omdat hij precies alles miste wat voor erkenning door de officiële instanties nuttig is. Hij stond als een zelfstandig mens, vrij van gedachte, vrij van de actuele kunststromingen, vrij van alle kunstintriges en kapelletjes. Op dit punt is hij groot en overtreft tal van artiesten met ruimere bekendheid, die hun roem wisten te vestigen op kruiperigheid en onzelfstandigheid.
Wij vernemen dat Alfred Ost, dank zij de medewerking van het Ministerie van Cultuur, Dienst Volksopleiding, en van de Vlaamse Klub Kust, deze zomer ook te Oostende zal geëxposeerd worden. Dat maakt ons gelukkig.
De Retrospectieve Albert van Dyck (Prov. Begijnhof, 10 maart - 8 april). Het wekt verwondering dat een zo stil en eenzaam schilder, die reeds in 1951 in zijn veertigste jaar overleden is, een zo diep spoor heeft nagelaten in onze Vlaamse schilderkunst, vooral dan bij degenen, die nogal sceptisch stonden tegenover alle karpelsprongen, die in de naoorlogse tijd door tal van kunstenaars gemaakt werden. Albert van Dyck behoort tot een type van kunstenaars, dat, evenals Ost of Wolvens - en in mindere mate Rik Slabbinck - de moed heeft zichzelf te blijven, en toch, wegens de onloochenbaarheid van hun eerlijk kunstenaarsschap en van hun talent, eerbied weet af te dwingen.
Het is dus niet alleen uit sympathie voor het Kempens karakter van zijn werk, dat de prov. Limburg hem in evidentie heeft willen stellen. En men kan niet anders dan erkennen: Van Dyck doet het nog; wat niet kan gezegd worden van tal van schilders die hem reeds bij zijn leven als achterlijk beschouwden.
De cataloog is deels rijkelijk als presentatie, deels nogal primitief; maar dat tweede deel is niet het minst belangwekkend op documentair gebied.
Dr. Albert Smeets
Gerard Walschap: De Kunstenaar en zijn Volk, 54 pag., nr. 6 van de Horizonreeks van het Davidsfonds, Leuven, ingenaaid, ledenprijs: 30 fr., handelsprijs: 48 fr., 1967.
De auteur heeft dit werkje bedoeld als een ‘hulde aan Ernest Claes’. En het is lectuur geworden, die het hart verwarmt. Walschap werd in het najaar 1965 door het Davidsfonds aangezocht om de feestrede te houden bij de Claes-huldiging in het Congressenpaleis te Brussel. ‘Ik heb het gedaan,’ schrijft hij, ‘niet uit wederdienst, maar uit waardering en genegenheid voor hemzelf en zijn werk.’ Hij heeft daarbij zijn oude vriend Claes niet omwalmd met wierook, maar ‘gedachten uitgesproken, die ons beiden dierbaar zijn, die in deze dagen wel eens opnieuw mogen worden onder woorden gebracht en die fundamenteel rechtvaardigen wat hij is en wat hij heeft geschreven’.
Die gedachten - die als onderwerp voornamelijk de kunst en de verbondenheid van de kunstenaar met zijn roeping en zijn volk hebben - werden neergeschreven op een wijze, zoals Walschap alleen dat kan: spits, raak, diep menselijk; zij getuigen van een enorme eruditie en van een groot inzicht in de artistieke problemen. Zij staan aan de