| |
vakliteratuur
Kerk en kunst
Mgr. E.-J. De Smedt, Voor een klimaat van vrijheid, Uitg. Lannoo, Tielt, 1967, 164 blz., ingenaaid 92 fr.
De Westerse kunstenaar is er - terecht of ten onrechte - vast van overtuigd dat zonder vrijheid geen echte kunst mogelijk is. Talrijk zijn de conflicten, die zich in de loop van de geschiedenis hebben afgespeeld tussen de kunstenaar enerzijds en de gezagslichamen anderzijds, zowel geestelijke als burgerlijke, zowel familiale als sociale, zowel op beroepsvlak als op juridisch vlak. Zelfs zo geen open conflicten ontstonden, toch heeft menig kunstenaar het probleem aangevoeld, dat zich aan zijn geweten kan opdringen naar aanleiding van het kunstwerk, dat niet los kan gemaakt worden van de persoon van de kunstenaar, die zich niet alleen artistiek, maar ook moreel, sociaal, religieus, en zelfs nationaal verantwoordelijk voelt in zijn kunstwerk, zoals in gelijk welke andere menselijke activiteit. Wat hem overigens niet belet te eisen, dat de kunstkritiek zijn werk uitsluitend onder artistiek oogpunt zou beoordelen, waar het erom gaat de artistieke waarde ervan te bepalen.
Reeds zestig jaar roept men om ‘more brains’ in kunst en literatuur. Eenieder stelt evenwel vast dat de kunstwereld vooral nood geeft aan ‘more conscience’. Eenieder kent gevallen van letterkundigen en kunstenaars - dikwijls goed van ‘brains’ voorziene kunstenaars - die zich Machiavelli's wanen, voor wie alle middelen goed zijn, zo zij publiciteit of artistieke roem bijbrengen; of die zich als Nietzsche verheven voelen aan gene zijde van goed en kwaad en wedijveren in schaamteloosheid tegenover lezers of toeschouwers, in gemeenheid tegenover collega's, in platheid tegenover wie het voor het zeggen heeft, in oneerlijkheid wat betreft het ‘ontlenen’ van ideeën, stijlprocédés, roman- en toneelstories e.a.
De ethisch-religieuze evolutie, die onze tijd kenmerkt, dwingt elk kunstenaar ertoe zich te bezinnen over de fundamentele vraagstukken betreffend vrijheid en geweten. Het boekje van Mgr. De Smedt kan hiertoe ongetwijfeld grote diensten bewijzen, niet het minst omdat het van iemand komt, die o.m. wegens zijn houding in het Concilie, bekend staat als een open en vooruitstrevende geest.
Geert Bekaert, In een of ander huis, Uitg. Lannoo, 1967, 120 blz. tekst en 132 blz. illustraties, gebonden 350 fr.
Met dit werk zet G. Bekaert zijn actie voort voor een hernieuwing van kerkbouw en gewijde kunst door een omwenteling in de opvatting zelf van het kerkgebouw, waarvoor hij zich beroept op de neotestamentaire uitspraak dat de Eucharistieviering gebeurde
| |
| |
‘In een of ander huis’ (Hand., 2, 46).
Hij bepaalt vooreerst de theologische aspecten van het probleem, dat zich ongetwijfeld in de moderne tijden, gezien de gewijzigde situatie van het christendom, op een nieuwe wijze stelt. Hij sluit aan bij de zogenaamde nieuwe theologie; het kerkgebouw is geen monument, maar een prototype van waarachtige menselijkheid in een geseculariseerde wereld.
Anderzijds moet het kerkgebouw wel zijn liturgische functie als cultusruimte handhaven, op zulke wijze echter dat deze aansluit bij de huidige religiositeit, wat heel wat wijzigingen medebrengt in traditionele dispositie, simboliek, meubilair, decoratie e.a. Het vernieuwen van de liturgische zin is een der eerste opdrachten en is een avontuur als dat van Abraham, die vertrok zonder te weten waar hij zou uitkomen.
Het derde hoofdstuk behandelt de concretisatie van de behandelde liturgische en theologische concepties in een welbepaald gebouw. De auteur komt ertoe de voornaamste stadia te bespreken van het zoeken der hedendaagse architecten op het gebied van het kerkgebouw. Belangrijke bijdragen leverden o.m. Perret, Wright, Bartning, H. Baur, Metzger, Oud, Berlage, Dom. Böhm (die wederom geen genade vindt bij Bekaert), Rud. Schwarz, Walter Förderer, Dahinden, Huber, Gisel, Emil Steffann, Alex. von Branca, Gottfr. Böhm (ook veroordeeld), Joach. Schürmann, Jos. Lehmbrock, Sep Ruf, Josef Lackner, Mangiarotti. Prototypen van een komende architectuur zouden door Gaudi en Le Corbusier gebouwd zijn, evenals door Mies van der Rohe en Wright. Werkelijke hominisatie van de kerkbouw ziet Bekaert in Alvar Aalto. S. Lewerentz, ook enigszins bij Michelucci. Tal van andere architecten worden nog panoramatisch behandeld om het hoofdstuk van de ontwikkeling te besluiten met het werk van Marc Dessauvage, dat zoals men weet, aan de ideeën van G. Bekaert beantwoordt: ‘een huis als een ander’.
Een revolutionaire stellingname tegenover het kerkgebouw doet natuurlijk de vraag rijzen: wat met de bestaande gebouwen? Deze dienen uiteraard een aanpassing te ondergaan, waarvoor Bekaert een aantal voorbeelden geeft vn. van Schwarz en Dessauvage.
Dit alles wordt weelderig geïllustreerd door grafieken en door niet minder dan honderdtweeëntachtig meestal prachtige foto's, die het werk maken tot een indrukwekkend album, dat auteur en uitgever tot eer strekt. Het spijt ons dat de beperkte plaatsruimte het onmogelijk maakt de bedenkingen, die schier op elke bladzijde bij het lezen van de tekst rezen, te ontwikkelen. Maar is het niet reeds een grote verdienste de lezer tot nadenken te verplichten?
Gerd Heinz-Mohr en Hans-Eckehard Bahr, Broeders van deze wereld, Uitg. Lannoo, Tielt, 1967, 67 blz. tekst en 96 blz. foto's van Toni Schneiders. Ned. vertal. Tielens en Jacobs. Gebonden 295 fr.
Ook dit boek is een prachtig album, aansluitend bij het voorgaande niet alleen naar de presentatie, maar ook naar de geest, vermits het gaat om een ander aspect van de aanpassing van het christendom aan de hedendaagse wereld. Het kloosterleven is inderdaad een in discussie gestelde realiteit, waarvoor niet alleen in het katholicisme, maar ook in het protestantisme geëxperimenteerd wordt. Het drietal merkwaardige realisaties, waaraan dit boek is gewijd bestaat uit: De kleine broeders van Jezus (250 nederzettingen in 50 landen en 5 continenten), de Communiteit van Taizé (Fr.) en de Iona Community (Schotl.). Het gaat hier niet om oppervlakkige reportages, maar om degelijke syntheses, opgesteld onder toezicht van de leiders der gemeenschappen.
a.s.
| |
Genie en wereld
Na het reuzesucces, dat de uitgeverij Heideland/Hasselt boekte met het Pantheon der Nobelprijswinnaars (zeven drukken van veertig delen!) wordt nu van wal gestoken met een nieuwe grote verwezenlijking, nl. de uitgave van de serie ‘Genie en Wereld’, waarvan het eerste deel hier voor ons ligt. Dit fraaie boekwerk is gewijd aan Napoleon (dat lag, gezien de titel van de reeks, wel voor de hand). De overige genieën, die zullen behandeld worden, zijn: Rembrandt, Shakespeare, Tolstoj, Beethoven, Michelangelo, Bach, Balzac, Goya, Julius Caesar, Alexander de Grote, Leonardo da Vinci, Catharina de Grote, Toulouse-Lautrec, Baudelaire, Mozart, Wagner, Einstein, Hemingway, Victor Hugo, Chopin, Erasmus, Rubens, Galilei, Dante, Goethe, Multatuli, Ibsen, Dostojewski en Freud. Deze keus lijkt ons beslist verantwoord, hoewel de mensheid anderzijds nog wel méér genieën rijk is, b.v. Tagore, Teilhard de Chardin, Edison e.a.m. Maar kom, wie ook een reeks van dertig geniale namen moet opstellen, hij zal ongetwijfeld terechtkomen bij het merendeel van de namen, die in de serie zijn opgenomen.
De reeks is vooral belangrijk wegens het nieuwe in opzet en gezichtspunt. In een eerste hoofdstuk wordt in hoofdtrekken de levensbeschrijving van de behandelde figuur in herinnering gebracht - en dat laat zich b.v. in het deel over Napoleon lezen als een roman - vervolgens worden een aantal bijzonder omstreden facetten ontleed van zijn leven en wordt nagegaan in welke mate zijn genie en zijn invloed hebben doorgewerkt op een bepaald gedeelte van de tijd, waarin hij leefde. Wat ‘Napoleon’ betreft zijn deze facetten: ‘Het geheim van het Egyptisch avontuur’ (door Jacques Benoist-Méchin), ‘Het cesarencomplex’ (door Jean d'Ormesson), ‘Want Engeland moet evenals Carthago vernietigd worden’ (door Emmanuel Berl), ‘De Grote Twee in Tilsit’ (door Marcel Dunan), ‘De grote familie’ (door Jean de Beer), ‘Napoleon en de liefde’ (door Jacques Audiberti), ‘De Russische veldtocht’ (door maarschalk Juin), ‘Napoleon en Metternich ten tonele voor de Drie’ (door Pierre de Boisdreffe), ‘Doodse vlakte’ (de nederlaag te Waterloo - door Robert Aron), ‘De overgaaf aan de Engelsen’ (door Sir Charles Petrie) en ‘Maar wie was hij?’ (een uitstekend samenvattend portret - door Jules Romains); verder vinden wij een zeer bruikbare chronologie van het leven van Napoleon en een register van persoonsnamen.
De bedoeling van de reeks is dus niet alleen een beroemdheid te doen herleven, maar bovendien wordt getracht zijn persoonlijkheid zó te doorlichten, dat het historisch, psychologisch en maatschappelijk decor, waarin hij heeft geleefd, wordt gereconstrueerd. Elk der delen zou men best kunnen vergelijken met een stralenbundel, gericht op de meest beslissende, minst bekende of meest omstreden ogenblikken uit het leven van de behandelde genieën.
Het richten van elk van deze stralenbundels werd toevertrouwd aan ter zake bevoegde auteurs, die, met bewijzen in de hand, een nieuwe visie openen op elk der genieën en hun wereld.
Wat de presentatie betreft, deze is eenvoudigweg schitterend: elk deel heeft een formaat van 25 × 16 cm. en telt ca. 300 pagina's. Gemiddeld 175 zwart-witillustraties en 8 illustraties in vier kleuren zijn er de ongeëvenaarde iconografische rijkdom van. Gebonden in een gewatteerde luxeband met goudopdruk, is elk deel ook voorzien van een leeslint. De ruggen zijn afwisselend in zes fraaie kleurcombinaties uitgevoerd.
De boeken verschijnen met een ritme van 5 delen per jaar.
Prijs: 375 fr. per deel. Bij vooruitbetaling van telkens 5 delen: 350 fr./deel. De prijs wordt 325 fr./deel, indien de 30 delen ineens vereffend worden na ontvangst van het eerste. Er kan ingetekend worden bij elke erkende boekhandel.
‘Genie en wereld’ is beslist een bibliografische gebeurtenis in Vlaanderen en Heideland verdient ermee een nieuwe pluim op haar reeds rijk versierde uitgevershoed!
Julien Van Remoortere
| |
Varia
Mary Pos: Wie was Dr. Verwoerd?, Uitg. De Banier, Postbus 2019, Utrecht, 214 blz., f 4.9.
Wie ooit - zoals de deelnemers aan de
| |
| |
jongste Vlaamse Kultuurdag te Ekelsbeke - het entoesiast en bezielend woord van Mevrouw Mary Pos heeft gehoord, bewaart aan deze vrouw, die zich op religieus, sociaal en nationaal vlak met hart en ziel engageert, een onvergetelijke indruk. Van dit engagement getuigen haar meer dan twintig boeken over haar reizen in de gehele wereld en in het bijzonder dan haar jongste werk: ‘Wie was Dr. Verwoerd?’. In dit boek neemt zij niet enkel de persoonlijkheid van Dr. Verwoerd in bescherming, maar ook de gehele apartheidspolitiek in Zuid-Afrika. Zij doet het met mannelijke moed, bewogen, soms zelfs hartstochtelijk, maar volkomen eerlijk, overtuigd, met kennis van zaken, uitstekend ingelicht en gedokumenteerd. Zuid-Afrika heeft zij immers meermaals bezocht en bereisd. Zij verbleef er vier maanden, kort vóór de moord op Dr. Verwoerd. Zij sprak er met armen en rijken, met de Bantoes, met de kleurlingen. met de blanke bevolking, met stamhoofden, overheidspersonen en ook, meer dan twee uur, met de regeringsleider, die op 6 september 1966 werd vermoord.
Toen zij terugkwam uit Zuid-Afrika, vroeg men haar of zij het ‘beest-mens’ Verwoerd nog had gezien. Een uitlating die men moet situeren in het kader van de hetze, die via een vijandige Britse pers en de grote internationale persagentschappen in Nederland door pers, radio en T.V. tegen Dr. Verwoerd en zijn apartheidspolitiek werd gevoerd; een hetze zo groot, dat men het zelfs niet heeft aangedurfd in zijn geboortestad Amsterdam een rouwdienst voor hem in te richten.
Het antwoord op deze ontstellende vraag geeft Mary Pos in haar boek, waar zij Dr. Verwoerd naar voren laat komen als een integer man en een scherpzinnig en humaan politikus, die bekommerd was om het welzijn van allen en daarom een nieuwe vorm van samenleving realiseerde tussen blank en zwart in Zuid-Afrika. Zij toont aan dat de apartheid, zoals die wordt verwerkelijkt in dat land, wellicht geen ideale oplossing is, maar toch de best mogelijke. Zij beantwoordt trouwens aan het verlangen van alle bevolkingsgroepen aldaar, niet het minst van de donkergekleurde, die bijzonder gehecht zijn aan het bewaren van hun eigen aard en traditie.
In Noord-Nederland zullen de opvattingen van Mary Pos wellicht veel kritiek en tegenstand ontmoeten. Toch zal men genoopt zijn met haar eerlijk getuigenis rekening te houden. Haar boek vormt een gelukkige antipode van de te subjektieve anti-apartheids en anti-Verwoerdkampanje in haar land, waar men te zeer in de apartheid een ekwivalent heeft gezien van rassendiskriminatie. Tegenover de strijd om zelfbehoud van het broedervolk van Zuid-Afrika staan wij Vlamingen, die zelf altijd voor onze eigenheid hebben moeten vechten, trouwens meer begrijpend dan onze familieleden van het noorden.
Voegen wij er nog aan toe dat de ervaringen van Mary Pos grotendeels overeenkomen met die van Manu Ruys, die begin september in ‘De Standaard’ op een rustige en objektieve wijze zijn indrukken over Zuid-Afrika neerpende.
Voor al wie zich interesseert aan Zuid-Afrika en zijn problemen, is het werk van Mary Pos een belangwekkend en boeiend en ook belangrijk boek.
Luc Verbeke
Jakob Rosenberg: On Quality in Art, Bollingen Series XXXV. 13, Princeton University Press, New Jersey 08540, U.S.A., 264 pag., 20 × 26 cm., linnen band met goudopdruk, 168 reprodukties, waarvan 4 in kleur, prijs: $ 10.00.
Dit zeer degelijk uitgegeven werk draagt als ondertitel ‘Criteria of excellence, past and present’. De auteur behandelt het probleem van de artistieke waarde en tracht een geldige waardemeter te vinden ter beoordeling van de kwaliteit. Zijn zoektocht naar criteria leidt hem vooreerst tot beschouwingen omtrent de successen en de mislukkingen van vroegere critici, en hij doet daartoe een beroep op een representatieve figuur uit elke eeuw, te beginnen bij de Renaissance: Giorgio Vasari, Roger de Piles, Sir Joshua Reynolds, Théophile Thoré en Roger Fry.
Professor Rosenberg trekt daaruit de nodige conclusies en vindt een effectieve toegangsweg tot het probleem, dat de kwaliteitsbeoordeling stelt. Hij selecteert daarbij een aantal tekeningen van de vijftiende tot de twintigste eeuw en vergelijkt deze met het werk van epigonen. Hij nam opzettelijk tekeningen, omdat deze nauwkeuriger kunnen gereproduceerd worden dan schilderijen en dus duidelijker de ‘kwaliteitsgraden’ aantonen. In het boek vinden wij werken van Dürer, Raphael, Leonardo da Vinci, Rubens, Rembrandt, Watteau, Degas, van Gogh en dan verder nog van Matisse, Picasso en Marin. Rosenberg komt op die wijze tot uitstekende conclusies, die beoordelingscriteria vormen, geldend voor alle eeuwen, spijt de verschillen in stijl.
Schritte, Stimmen, Perspektiven, 80 pag., 22 × 20 cm., gekart., geïll.
Dit boek werd uitgegeven n.a.v. de internationale literaire ontmoetingsdagen, die van 28 tot 31 oktober 1966 te Neheim-Hüsten (Westfalen, Duitsland) gehouden werden. Het is een zeer verzorgde bloemlezing - uiteraard in het Duits - van werk van Duitse, Zwitserse, Tjechische en Vlaamse auteurs. Onder de Vlamingen citeren wij o.m. Fred Germonprez, Paul Vanderschaeghe, André Demedts, Lucien Dendooven.
Teaterjaarboek 1966-1967, uitgegeven onder de auspiciën en met de steun van de Minister voor de Nederlandse Kultuur, 29,5 × 21 cm., 124 pag.
Dit schitterend uitgegeven werk werd samengesteld door een redactie, bestaande uit Domien de Gruyter (die tevens als redactiesecretaris fungeerde), Marcel Grypdonck, Karel Hemmerechts, Vincent Peeters, Fons Van Impe en Roland Vanopbroucke, met medewerking van de Vlaamse theaterdirecteurs, -instellingen en -speelgroepen.
Zoals gezegd wordt in de inleiding, leeft het verlangen naar een dergelijke uitgaaf al geruime tijd, maar nu ze een realiteit is, verheugt het ons des te meer er een werk van hoge standing in te ontdekken. Een uitstekend naslagwerk, ja, maar tevens een fotoalbum, dat bijna zestig zeer mooie clichés bevat, waarvan het merendeel op groot formaat. Tekst en beeld vormen een eenheid en brengen een ruim overzicht over wat er op het Vlaamse podium gepresteerd werd tijdens het jaar 1966-67. Zowel K.N.S., K.V.S., N.T.G., R.V.T., als Jeugdtheater worden behandeld en bovendien de kamertonelen en de Vlaamse stukken, gecreëerd door het amateurtoneel. Een gelukkig idee was er ook het luister- en televisiespel bij te betrekken.
Wat ons echter van het hart moet is, dat dit rijke boek zo schrijnend onze eigen Vlaamse armoe uitstalt. Even een vluchtige inventaris: K.N.S.: 12 uitheemse stukken tegen 2 Vlaamse (Claus en een bewerking van Claes); K.V.S.: 7 tegen 3 (Claus, Knop, Vilzen); N.T.G.: 11 tegen 2 (Poppe en Teirlinck); R.V.T.: 10 tegen 5 (Scheirs, Thoelen, Ceuleers en tweemaal Timmermans).
T.V.-spelen: 19 uitheemse tegen 4 Vlaamse (Brulin, Cools, Buysse, Martens).
Hoorspelen: repertoire van 52 stukken... slechts 2 nieuwe Vlaamse werken!
Wie de touwtjes in handen heeft, kan ook dàt verklaren. Zaak is echter, of die verklaringen voor ‘vol’ worden aangezien. De bewijzen, dat er een schromelijke en onduldbare achteruitstelling IS van Vlaams werk, zijn er, maar de machtsposities zijn op een dergelijke wijze ingenomen, dat het gros eenvoudig machteloos staat. Wie niet tot de ‘familie’ behoort, wordt glimlachend gewipt en zet er dan maar ontmoedigd een punt achter. Ook dààr ligt één van de oorzaken, dat de Vlaamse toneelschrijverij zo moeilijk van de grond komt. Wie een typisch voorbeeld wil, kan er een krijgen: het hoorspelrepertoire van B.R.T. Brussel. Op pag. 77 van het ‘Teaterjaarboek’ wordt geklaagd, dat onze Vlaamse auteurs niet geïnteresseerd zijn in het genre hoorspel. Maar in ons archief berust een officiële brief van de
| |
| |
B.R.T., dat per jaar slechts één enkel avondvullend hoorspel per Vlaams auteur kan aanvaard worden. En wié kent de samenstelling van het selectiecomité? De namen van de vertalers der uitheemse hoorspelen staan klaar en duidelijk in het ‘Teaterjaarboek’: een uiterst leerrijke lijst... of kan iedereen (die én een vreemde taal én de techniek van het hoorspel machtig is) zo maar zonder meer zijn candidatuur stellen?...
Deze uitweiding neemt helemaal niets weg van onze waardering t.o.v. het ‘Teaterjaarboek’. Het is en blijft een ‘gebeurtenis’ in ons theaterleven en wij hopen vast, dat er elk jaar voldoende kredieten zullen zijn voor de uitgave ervan.
Wij vergaten bijnà te vermelden, dat van de voornaamste artikels korte inhouden werden opgenomen in het Engels en het Frans. Wat het geheel nog waardevoller maakt.
Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, Vlaamse Pockets, uitgeverij Heideland, Hasselt.
Wij hadden het genoegen te kunnen grasduinen in de laatstverschenen vijf deeltjes, verschenen in de reeks ‘Poëtisch Erfdeel der Nederlanden’, die acht eeuwen poëzie uit Noord en Zuid bundelt en waarvan totnogtoe zestig nummers verschenen zijn. De vijf titels luiden: ‘Van zelfkant tot overkant’ (Marcel Beerten); ‘De zielen rijpen van verdriet’ (August van Cauwelaert); ‘Malve en erica’ (Richard Minne); ‘Achter een muur van licht’ (J.W. Schulte Nordholt) en ‘Eindstand’ (Garmt Stuiveling).
Dr. G.W. Huygens en Karel Jonckheere schreven uitstekende inleidingen respectievelijk tot de bundels van van Cauwelaert en Minne. Dit ‘Poëtisch Erfdeel’ is aardig op weg om een uiterst waardevolle encyclopedie te worden van heel ons Nederlands poëtisch patrimonium, te meer, daar elk deeltje ook een bibliografie van de behandelde dichter bevat.
j.v.r.
| |
Catalogen uitgegeven door de provinciale dienst voor cultuur van Limburg
Joris Minne zeventig
Van 21 oktober tot 12 november organiseerde de Prov. Dienst voor Kultuur van Limburg, o.l.v. de Heer Albert Dusar, een huldetentoonstelling voor de Antwerpenaar Joris Minne, een der voornaamste houtsnijders van ons land. De rijke cataloog bevat een opdracht van Z. Exc. Gouverneur Roppe, een inleiding van Prof. L. Lebeer (betekenis van Joris Minne in de herleving van de burijngravure), van Roger Avermaete (de rol van Joris Minne in de groep van de vijf houtsnijders, verbonden aan het blad ‘Lumière’, ca. 1920), van Hubert Lampo (Joris Minne als tekenaar en boekillustrator) en van Joz Noreille (over J. Minne als leraar aan het Instituut ter Kameren). De tentoonstelling zelf bevatte 178 nummers (beeldhouwwerken, houtsneden, burijnen, droge naalden, tekeningen, gelegenheidsgrafiek, illustraties en reeksen). Verder biedt de cataloog nog vijf prachtige mappen, waarin reprodukties of afdrukken voorkomen van een dertigtal zeer mooie werken van de kunstenaar.
| |
Gaston J. Wallaert
Acht dagen na de sluiting van de Minneretrospectieve, kwam de Provinciale Cultuurdienst klaar met een nieuwe belangrijke expositie, ditmaal voor de in 1954 overleden Limburgse kunstschilder Gaston J. Wallaert, aan wiens werk eveneens een indrukwekkende cataloog werd gewijd. De cataloog biedt, naast inleidingen van Z. Exc. Gouverneur Roppe en letterkundige Hendrik Prijs, een aantal getuigenissen over de schilder (o.m. L. Nagels, Jozef Muls, Henk Peeters, Prof. Scharpé, Dr. M. Rutten, Jan Melis, Dr. Luc Indestege, Dr. Jan Dessers en Jozef Droogmans). Vijfentwintig van de honderdzestig werken, die op de tentoonstelling te aanschouwen waren, staan in de cataloog gereproduceerd, waarvan één in vierkleuren druk.
Bevreemdend zijn de lotgevallen van deze schilder. Uit Meulebeekse ouders geboren, die naar Brussel uitweken, waar de vader aan ‘Het Laatste Nieuws’ was verbonden; loopt academie o.a. bij Montald, maar leeft er gedurende de oorlog '14-18 na zijn vaders dood als een soort bohémien. Na de oorlog ontfermt zich Juffr. Belpaire over hem; zij loodst hem naar Limburg, naar Pastoorke Cuppens en dichter Jef Leynen. Daar vindt hij zijn evenwicht en ontwikkelt zich tot een persoonlijke schilder; hij huwt er Mej. M. Brauns en wordt definitief Limburger, vooral wanneer het Limburgse landschap hem meer en meer gaat boeien, het land van de stilte, waarin deze dweper en rebel, deze getormenteerde gevoelsmens sereniteit putte voor zijn werk.
| |
Research group
Op 17 december werden de poorten van het Hasselts Begijnhof geopend voor de bezoekers van een nieuwe tentoonstelling, wederom zeven dagen na de sluiting van de vorige. Thans was de luidruchtige naoorlogse schildersbent aan het woord, die bezig is met van het traditionele stille Limburg een souvenir te maken ter bewaring voor Bokrijk. Het was onmogelijk voor de Provinciale Dienst de volledige smala in eenmaal te inviteren; er komen overigens nog gelegenheden in de toekomst. Dan maar beperkt tot een groep die in min of meer los verband samenzoekt op de wegen van het hedendaags experimenteren.
De cataloog van deze zeventig nummers en zes artiesten tellende expositie bevat een beknopte voorstelling met foto's van de deelnemers, plus een zestal afdrukken van hun werk, met persoonlijke handtekening. Niet alleen de presentatie van de cataloog, maar ook de werken bewijzen dat Limburg wel degelijk opgenomen is in de vaart der volkeren, voor wie er nog mocht aan twijfelen. De researchgroep bestaat uit Heléne Keil (Tongeren), Hugo Duchateau (St.-Truiden), Jos Jans (Hasselt), Vincent van den Meersch (Hasselt), André Sprankenis (Hasselt) en Jan Withofs (Hasselt). Interessant initiatief!
| |
Paul Joostens-retrospectieve
Deze zet in op 13 januari en eindigt op 4 februari. De cataloog voor de retrospectieve Joostens, die een keuze biedt van tachtig werken gaande van 1913 tot 1959, bevat een voorstelling van de kunstenaar door Mr. Jozef Heinz; deze verzamelt een volledige documentatie over Joostens en verwacht inzending van alle gegevens en herinneringen op zijn adres Mertens en Torfsstraat 21, Antwerpen. Zowel de inleiding als de mooie reeks van reproducties tonen aan dat Joostens als schilder en graficus zich steeds op de mens en de dood heeft geconcentreerd, vanaf het begin tot zijn overlijden in 1960.
| |
Tijdschriften
Art d'Eglise, St.-Andriesabdij, Brugge 3, Red. Dom Debuyst; leesgeld 250 fr., p.r. 5543.60. 1967, nr. 141: Theorie over het feest (Dom Debuyst maakt beschouwingen naar aanleiding van: P. van der Kerken, De feestvierende mens, in Dux, juni '55; fenomenologie en theologie van het feest) - De Keulse beeldhouwer Elmar Hildebrand (o.a. Dom, S. Alban en S. Pantaleon te Keulen) - De keramieker Bernard Leach - Kristus-Koningcollege der Redemptoristen te Ottignies (arch. Gaulier en Lepère).
Biekorf, Westvlaams Archief. Red. en beheer: A. Viaene, Annunciatenstr., 82, Brugge; leesgeld 150 fr., p.r. 2335.37.
1967, 5-6, Bloei- en zomermaand: o.m. Gedicht van de rederijker Ingelbrecht Cockuyt, Brugge, 1656 (A. Viaene) - De weg terug XIII-XIV (André Demedts o.a. over Kapelaan Joz. Pyson; de kinderjaren van Gabrielle Demedts) - Zangmeester Hellinck, Rederijkersfeest van Gent, 1539 (A. Viaene) - Taalaantekeningen, P (K. Debusschere) - Boekwinkel Gimblet, Gent 1789 - J.J.M. Westenbroek. Van het leven naar het boek, G.G. Gezangen en Gebeden (José de Muê- | |
| |
lenaere geeft randnotities met enkele rectificaties).
7-8, Hooi- en koornmaand: o.a. Pieter-Jan Gezelle, Napoleonist (V. Arickx) - Willem Tell in kunst- en schuttersleven, Roeselare 1820-1914 (M. De Bruyne) - Westvlaamse spreuken (M. Vermeulen) - Engelendale door (Guido en) Cesar Gezelle.
9-10, Herfst- en zaaimaand: o.a. Executies met den viere te Kortrijk, 1603-1609 (G. Pottie) - Registers van Rond den Heerd van D. Callewaert (H. Stalpaert) - Frankisch, Merovingisch en Karolingisch (R. Willemyns over Vlaamse dialectologie) - Zomerkermis op Ter Doest, 1709 (A. Viaene).
11, Slachtmaand: o.a. Dood van Fil. de Goede in Prinsenhof, Brugge 1467 (A. Viaene) - Idem, Kortrijk 1467 (J. De Cuyper) - Westvlaamse spreuken II-III (Marcel Vermeulen) - Gezelle en Mgr. Waffelaert, 1895 (J. Geldhof) - Moderne romans in 1796 bij boekhandel Gimblet te Gent (B.) - St.-Willibrord in de Gravenkapel te Kortrijk (A. Viaene over studie van J. De Cuyper) - J.-P. Sosson, Les primitifs flamands de Bruges, 1816-1907 (over de zorg voor de werken).
V.W.S.-Cahiers, Bibliotheek van de Westvlaamse letteren, driemaandelijks, abonnement: 100 fr., redactie en beheer: Raf Seys, ‘De Rumberg’, Ringlaan, Koekelare, giro: 5167.79.
Sedert onze jongstverschenen ‘Tijdschriftenkroniek’, hebben wij niet minder dan vijf nieuwe V.W.S.-Cahiers ontvangen (nrs. 6 tot 10). Ze werden respectievelijk gewijd aan Marcel van de Velde, Jan Moritoen, dr. Karel de Gheldere, Hervé Stalpaert en Daan Inghelram.
Nr. 6 bevat een inleiding door mr. Alain de Caluwe plus ‘Ontmoetingen met Christus’, de laatste Bethelse schets van van de Velde, en, zoals gebruikelijk, een fac simile van het handschrift van de schrijver, alsmede een bondige bibliografie en literatuuropgave. Prof. dr. K. Heeroma schreef voor nr. 7 een uitstekend inleidend woord, dat gevolgd wordt door een keuze uit de gedichten van Jan Moritoen en een bondige literatuuropgave. Deze aflevering is bijzonder waardevol op documentair plan. Aan Karel de Gheldere, die met Hugo Verriest en Eugeen van Oye tot de meest begaafde leerlingen van Gezelle behoorde, werd het achtste nummer gewijd. Raf Seys vertelt op zijn eigen heldere en gedocumenteerde wijze over leven en werk van de Gheldere en publiceerde daarbij een bladzijde handschrift uit ‘De windstorm’, alsmede 9 mooie gedichten.
In nummer 9 wordt door Walter Giraldo een studie gewijd aan Hervé Stalpaert, die op zijn beurt een bijdrage publiceert over de Brugse volkskundigen De Wolf en nummer 10 staat in het teken van letterkundige Daan Inghelram: een inleiding door Jack Verstappen en een fragment uit de roman van Inghelrams ‘Angélique’.
Wij bevelen V.W.S.-Cahiers tenzeerste aan en hopen dat zij, ook buiten West-Vlaanderen, een nog ruimere verspreiding mogen kennen. O.i. zijn ze onmisbaar vanaf het middelbaar onderwijs.
Ons Erfdeel, algemeen-Nederlands driemaandelijks cultureel tijdschrift, abt. 150 fr., giro 5893.45 t.n.v. Jozef Deleu, Rekkem (W.-Vl.)
‘Ons Erfdeel’ heeft zijn elfde jaargang prima ingeluid met een kanjer van een nummer (zijn wij intussen al gewoon geworden: men went zeer vlug aan grote luxe...): 208 pagina's, een nieuwe en zeer mooie omslag van Luk Mestdagh en een uitstekende layout van Jeanine Behaeghel, dat alles in de mooie, schreefloze Helvetica-letter en verlucht met tientallen foto's, kleurreprodukties en handschriften.
Dat wat betreft het uitzicht van het ‘boekdeel’.
Wat de inhoud aangaat, stelt de redactie ons voor problemen: die (inhoud) is namelijke zo rijk en zo verscheiden, dat wij ons eenvoudig moeten beperken tot het aanstippen van enkele titels van belangrijke bijdragen. De aflevering opent met drie artikels over prof. dr. P. Geyl (respectievelijk door mr. L. Craeybeckx, prof. dr. A.J.P. Taylor en Dr. A.W. Willemsen). Dr. M. van Haegendoren is andermaal op post met zijn ‘Vlaamse Beweging nù’ (ditmaal over de taalhomogeniteit). Verder stippen wij aan: bijdragen over ballet in Nederland, over de Sorben en over Irma Stern. Wij hebben nog nét een paar regeltjes om te vertellen, dat meer dan vijftig pagina's ‘Kulturele Kroniek’ en allerlei verslagen en boekbesprekingen wachten achteraan - en dan gedrukt op anderskleurig papier (uitstekend idee!) - en dat degenen, die nog niet geabonneerd zijn op ‘Ons Erfdeel’, écht niet weten wat zij driemaandelijks moeten missen.
Sinds het schrijven van deze korte recensie, verscheen inmiddels ook het tweede nummer van de 11de jg. van ‘Ons Erfdeel’. Steeds even degelijk, op alle gebied. Voorname bijdragen worden gewijd aan Simon Carmiggelt, aan het ‘Derde colloquium neerlandicum’, aan kunstschilder Maurice Schelck, Nederlandse poëzie in Hongarije en ballet in Vlaanderen.
Kreatief, 2de jg., nr. 2, dec. 1967, driemaandelijks, abt. 100 fr., p.r. 137.83 Kredietbank, Wevelgem voor rek. 6685/12616, redactie: Lionel Deflo en Thierry Deleu.
Dit ‘onafhankelijk kritisch en informatief kultureel tijdschrift’ kwijt zich voortreffelijk van zijn taak. Er zijn uiterst lezenswaardige rubrieken over theater, literatuur, plastische kunsten, film, muziek, plus dan, om te sluiten, een kaleidoskoop kunst en kultuur.
De redactie en de medewerkers verdienen een hartelijke gelukwens. Zij verdedigen hun standpunten zeer gedegen, gedocumenteerd en intelligent en bezitten stuk voor stuk voldoende ‘jeugd’ om van ‘Kreatief’ een weerbaar periodiek te maken.
|
|