Frans Boon
orgelist, componist
Zoon van wijlen Jan Boon, secretaris van ‘Het Vlaamse volkstoneel’, hoofdredacteur van ‘De Standaard’ en administrateur- directeur-generaal van de B.R.T. - en van Maria Ceulemans, destijds aktief bij het ontstaan van de ‘Vlaamse-meisjesbeweging’ - uit een gezin dat 8 kinderen telde.
Vader en moeder hielden beiden van muziek en kunst; van moeder ontving hij de eerste pianolessen, waarna Mevr. Linden-Thauvoye zijn verdere opleiding in de gemeentelijke muziekschool te Jette op zich nam; tegen het einde van de Latijns-Griekse humaniorastudies wijdde Jean Collot hem in het orgelspel in. Dan trad hij bij de Jezuïetenorde te Drongen in, om het noviciaat en vervolgens klassieke filologie te doen met staatsexamen; gedurende de wijsbegeerte te Leuven volgde hij verder orgelleiding bij Jan Van Bouwel. Vervolgens deed hij pedagogische ervaring op in de colleges te Brussel, te Gent en tenslotte 4 jaar te Bukavu (Kivumeer, Oost-Congo). Zoals hij gedurende zijn humaniora bij de PP. Redemptoristen de liturgie en geestelijke muziek van de Byzantijnse ritus leerde kennen, tevens ook bij de PP. Benediktijnen te Chevetogne, zo kwam hij hier in Kongo in contact met de inlandse Congolese en Ruanda-Urundische muzikale tradities, later ontmoette hij o.m. Joseph Kiwele uit Katanga, bekend om zijn verschillende missen in Congolese stijl. Inlandse instrumenten en dansen, vooral de ‘koninklijke’ dansers uit Ruanda, trokken zijn grote belangstelling; op het college aldaar was ook gelegenheid te over om met de studenten allerlei muziek te ‘plegen’, vooral in samenwerking met dhr. en mevr. Van der Vorst, muziekleraren.
In 1955 naar Leuven teruggekeerd, ving hij de theologiestudies aan en werd in 1958 priester gewijd; bij zijn Eremis voerden de leden van het radiokoor olv. Jan Van Bouwel de Missa ‘Mysterium fidei’ van Arthur Meulemans uit. Aan de Leuvense universiteit woonde hij de cursus in muziekgeschiedenis bij van Prof. R. Lenaerts en Prof. V. Denis, tevens harmonielessen bij JB. Van der Heyden aan het stedelijk muziekconservatorium te Leuven, onder directeur L. Weemaels.
In 1959 werd hij, na het ingangsexamen, tot de cursussen aan het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent toegelaten, onder directeur L. Torck. Volgden dan mekaar op: notenleer bij J. Mestdagh, geschreven harmonie bij J. Vignery, praktische harmonie bij Mevr. Minne, muziekgeschiedenis (met studie over Purcells invloed op Händel) bij M. Boereboom, orgel bij G. Verschraegen en contrapunt bij Pr. Van Eechaute. Bovendien volgde hij aan de Rijksuniversiteit te Gent ook musicologie o.l.v. Prof. P. Nuten, en bestudeerde daar bijzonder de polyfonie in de Nederlanden, problemen van dubbelkorigheid, de Goldbergvariaties van J.S. Bach. Er was af en toe gelegenheid tot orgelrecitals en verzorging van liturgische diensten te Gent en te Brussel of omgeving; was ook 4 jaar leider van het Knapenkoor op het Ste.-Barbaracollege te Gent, dat, meestal in het internationaal verband van de ‘Pueri Cantores’-activiteiten, te Rome ging zingen (o.m. Radio Vaticana, Radio Italiana, de TV-Nieuwjaarsmis 1966 met Paus Johannes XXIII), ook te Barcelona en Madrid, verder te Rijsel, Arras, Douai, Kamerijk, tenslotte ook voor de radio te Gent en te Brussel, en voor ‘Kerstmis in de Stad’ op verschillende plaatsen. Hoofdrepertorium was de polyfonie, evenals hedendaagse koormuziek; ook eigen werk werd gecomponeerd en uitgevoerd, vooral voor de liturgische diensten, zoals bv. een koraalwerk op ‘Ick wil mi gaen vertroosten’, een ‘faux-bourdon voor een geloftenmis’, orgelbegeleidingen voor kerkliederen, enz. alsook een zangspel en een paar werkjes voor koperensemble, alles gelegenheidsmuziek.
Tussenin was er gelegenheid Innsbruck te bezoeken en Oostenrijkse orgels te zien en te bespelen; verdere contacten met orgelbouwers en persoonlijke opzoekingen, o.m. met de zeer gewaardeerde raad en hulp van Dom Jozef Kreps OSB. van Keizersberg, brachten ervaring en kennis bij betreffende de orgelbouw. Tijdens het laatste jaar geestelijke vorming in Noord-Wales, Engeland, kwam deze ervaring te pas om een versleten pneumatisch orgel weer tot ‘aktieve dienst’ te brengen. Op het einde van dit verblijf in Engeland kon hij op Balliolcollege te Oxford twee bijzondere cursussen volgen, nl. betreffende ‘de ontwikkeling van de mis in de muziekgeschiedenis’ (D. Gow) en ‘de 1ste simfonie en het pianokwintet van J. Brahms’ (J. Rooper); er werd dan ook een orgelrecital belegd in de kapel van ‘Balliolcollege’, met werken van Bach, Fl. Peeters en J. Langlais. Meerdere bezoeken bij de bekende orgelbouwer Rushworth te Liverpool brachten meer gespecialiseerde kennis van intonatie- en stemproblemen van orgelpijpen mee.
De bedoeling van al deze muzikale studies was het toekomstige werk in Japan, waartoe een inleidende taalstudie o.l.v. D. Ellegiers te Gent de laatste voorbereiding vormde. In augustus 1965 reisde hij af en na een kort verblijf in Calcutta (India) om daar kennis te maken met de Indische inlandse muziekinstrumenten, speelwijze en muziek, verbleef hij twee jaar te Kamakura (Japan) om de taal grondig te bestuderen. Tussenin nodigde de Vlaamse stichter van het Palestrina-instituut, P. Robert Vliegen, hem tweemaal uit om zijn medewerking te verlenen bij religieuze koncerten te Osaka met een orgelrecital op het nieuwe Verschueren-orgel (Tongeren) aldaar; het nationaal radiokoor stond onder zijn leiding. Ook te Kamakura was er gelegenheid tot kooruitvoeringen, waarbij bv. een eigen werk: ‘Variaties op het Engelse kerstlied “God rest you merry gentlemen”’ uitgevoerd werd; daarbuiten componeerde hij op Japanse liturgische teksten bijzondere melodieën voor de Goede-