koloniaal wanbeheer wist Eduard Jacobs duidelijk stelling te kiezen. Van 1911 dateert deze passage uit het lied ‘Koloniaal!’, over een jongen die in de Oost dienstplicht vervulde en bij een treffen met opstandelingen gewond werd:
‘Toch heeft men mij daar ginds weer opgelapt.
Wijl 'k nu verminkt ben voor geheel m'n leven,
Heeft men mij 't kruis voor Moed, Beleid, gegeven;
Dat kreeg ik voor mijn trouw tot in den dood,
Maar wie geeft mij nu weer een heelen poot!!!’
Minder militant, maar meer begenadigd dan Jacobs, was Koos Speenhoff (1869-1945), veertig jaar lang een ‘vedette’ in Nederland, maar nu ‘vergeten’, omdat hij tijdens de tweede wereldoorlog zijn antipathie voor Engeland en de Engelsen niet wegstak. Toch komt er weer een tijd dat Vlaamse en Nederlandse troubadours van faam meerdere chansons van Speenhoff op hun repertoire nemen, als kwaliteitsmerk.
Van 1930 tot 1960 vallen er bij mijn weten weinig protestklanken op te vangen in het Nederlandse chanson, of wat daar voor doorging. Louis Davids was te vriendelijk en goedmoedig om in oppositie te gaan en hetzelfde moet eigenlijk worden gezegd van Jules de Corte. In feite is de Corte bittere filosoof, maar aangezien de radio zijn broodheer is, schrijft Jules zijn zwarte chansons achter zware gordijnen en begraaft hij ze in een lade...
Sinds 1960 heeft het Nederlandse chanson in Vlaanderen en nog veel meer in Nederland een nieuwe vlucht genomen en, zoals wij uit Amerika kauwgom en koelkasten overnemen, is van daar ook de protest-song naar de lage landen komen overwaaien. Protest-poëzie wordt een hobby, beoefend door ongekamde meisjes en jongens, die daarmee hun à la plage-zijn willen demonstreren. Half West-Europa ziet plots graten in alles en iedereen en in de Vietnamese oorlog vooral, dè kluif bij uitstek. Nooit vergeet ik de bedremmelde theorie van Johnny Halliday die, toen hij van de meest inhoudsloze liedjes overschakelde naar ‘protest-song’ en men hem daar uitleg over vroeg, antwoordde: ‘Vroeger had ik ook protestliedjes, maar toen was het nog geen mode’...
Bijna wraakroepend is het geval van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh. In 1966 schrijven zij het lied ‘Welterusten, meneer de president’ een humane uitval tegen de Amerikaanse president Johnson, waarin hem rekenschap wordt gevraagd voor zijn strijdbeleid in Vietnam. Het jaar 1966 is een goed protestjaar, het lied wordt een hit. Begin 1967 verklaren de jongens dat zij niet meer achter het lied staan, dat zij nu genuanceerder over de ‘zaak’ denken. Maar Boudewijn bewaart ‘Welterusten, meneer de president’ wel op zijn repertoire, omdat het lied nog altijd aanslaat. Hier benadert de Groot de commerciële
Liesbeth List.
Foto Jean van der Haegen.
gewetenloosheid van een Johny Hoes, wiens liedjes óók teren op de gevoelerigheid van het publiek. Maar met het onderwerp voor ogen mag men in het geval van de Groot van cynisme spreken.
De Vietnamese oorlog is een vreselijke wrat op het gezicht van de beschaafde wereld, dat hoef ik niemand te vertellen. Daarom is mijn respect en bewondering zeer groot voor een Bob Dylan, Joan Baez, Tom Lehrer en andere Amerikaanse troubadours, die talent en moed opbrengen om in deze aangelegenheid stelling te kiezen, een standpunt dat vaak dwars ingaat tegen de overtuiging van miljoenen landgenoten. En nu is Vietnam een probleem dat ons allen raakt maar Europese liedjeszangers die Vietnam ‘exploiteren’ zijn naar mijn gevoel waardeloze ele-