kregen. Evenzeer misschien als de veilige afstand die de esthetische houding tussen zichzelf en de alledaagse banaliteit wilde scheppen.
In verschillende domeinen zien we protest ontstaan tegen deze mistiek van de vormgeving.
In de interieur-vormgeving moesten strakheid en naaktheid tot nog garant zijn van distinctie en sobere levenshouding. De invloed van bv. het Japans interieur en mobilair op het onze is tekenend hiervoor, omdat het de uitdrukking is van een hiëratisch levenspatroon, dat wil dat ieder gebaar van de bewoner op dezelfde perfekte wijze beheerst en afgewogen wordt als de gestalte van het interieur zelf. Zo werd vormgeving de tegenpool van de ongedwongenheid en de zin voor de beweeglijkheid, eigen aan ons leven. Het is daartegen dat de jonge ontwerpers zoals bv. Mourgue met hun vlotte vormen in opstand komen. Hun houding komt neer op een ‘ontwijding’ van de vormgeving, omdat de vorm voor hen in eerste instantie uitdrukking is van het welbehagen en komfort dat een stoel of zetel werkelijk bieden en van de meer levenslustige geaardheid, eigen aan onze jaren. Omdat deze vormgeving zich sterk gebonden voelt aan de korte periode waarin zij werken, wordt sterk afbreuk gedaan aan het tijdloos karakter dat het eigene van een ‘verantwoorde’ vorm heette te zijn.
Ook de pop-art is hiervan een duidelijk voorbeeld. Deze strekking maakt waar dat de werkelijke natuur, of levensachtergrond van de mens uit de zestiger jaren meer geraakt wordt door lichtreklame, publiciteit, gadgets, enz. dan door de koetjes en zonsopgangen van de negentiend'eeuwse impressionisten, en dat een uitdrukking van onze tijd ook uit deze werkelijkheid moet vertrekken, zonder een poging te doen om ze te sublimeren. Dit gebeurt weliswaar op een uitdagende wijze, maar toch brengt het ons terug bij het nogal banale besef, dat het kontakt met de werkelijkheid van leven en dingen in uitdrukking en vormgeving voorrang moet krijgen op het nastreven van vormelijke perfekties.
Eigenlijk kan nu geleidelijk aan bij de mensen van het vak zelf een gezonder begrip doorbreken van de betrekkelijke waarde, die esthetische of vormelijke normen bieden bij het realiseren van hun opdracht. Eigenlijk komt het hierop neer, dat er een beetje meer vormen ontworpen moeten worden voor mensen die er zijn en wat minder voor de mensen zoals men meent dat ze moeten zijn.
Dit kon wel eens gezegd worden, omdat het zo is dat men vanuit de hoek van vormgevers en estheten de publiciteit altijd bekeken heeft als een lustoord van bonte wansmaak en vulgariteit waarin dringend orde en netheid dienen ingevoerd. In de praktijk komt deze houding er meestal op neer, dat men poogt de bestaande zaken te snoeien en ‘stijl’ te geven zonder veel nieuwe ideeën en impulsen bij te brengen.
Tijdschriften zoals bv. Graphis tonen tamelijk goed in welke stijlvolle levensloosheid en stagnatie het reklametekenen langs deze weg kan terecht komen.
Als het waar is dat schoolmeesterachtige betweterij niet veel uithaalt in het levend en steeds wijzigend reklamevak, dan kan men zich toch nog de vraag stellen hoe het komt dat de publiciteit zo weinig nut schijnt te halen uit sommige nevenstromingen van de artistieke uitdrukking, die haar misschien beter liggen dan het gebied waarin ze nu voorkomen.
De pop-art, op-art, kinetische kunst en dgl. meer schijnen juist op het niveau van het direkt opvallende, enorme mogelijkheden te bieden. De publiciteitswereld schijnt ten aanzien van deze kansen erg traag te reageren. Op dit ogenblik zien we hiervan nog niet veel meer dan de mobiles bij de kruidenier.
Ook voor de voorbije periode kan men het jammer vinden dat een publicitair genie zoals Dali (misschien niet zozeer in zijn grafisch werk, dan toch zeker als stuntman) nooit in het reklamebedrijf aan zijn trekken is kunnen komen en opgesloten gebleven in het domein van het zuivere schilderen waarin hij al bij al toch maar het zwakke broertje is geweest.
De reklame heeft er bv. veel toe bijgedragen om de dolzinnig jeugdige mode van nu en de ermee samenhangende levenssfeer te propageren en zelf mogelijk te maken. Maar in de affiche en winkeldekoratie zelf schijnen we meestal terug te keren naar de krullen van het jaar 1900.
Als we al deze gemiste kansen betreuren, moeten we toch terug vaststellen dat reklametekenen eerst iets te maken heeft met handel en dan met vormgeving. Een gelukkiger verbinding van deze twee gegevens zal wellicht maar kunnen groeien wanneer ook de mensen van de bedrijfs- en handelswereld in hun vak zelf de menselijke factor zullen erkennen naast de onmiddellijke nutsfaktor. Dat lijkt nog toekomstmuziek.
J. Verbouwe