zullen er behoefte aan hebben, om de vorm, die zij wensen weer te geven, zelf in de werkelijkheid te gaan bekijken. Wanneer wij dan ook een zo ruime vrijheid laten bij de keuze van de techniek voor de uitdrukking en niet zweren bij de alleen-zaligmakende-kleurpotloden-om-deswille-van-de-netheid, wanneer wij waterverf en plakkaatverf, houtskool en pastel, inkten en tekenkrijt, tekenpapier, verschillend van vorm en kleur, ter beschikking van het zich uitdrukkende kind stellen, dan komen wij, op het einde van de lagere schooltijd tot de bespreking en het opzettelijk nastreven van de esthetische eisen als daar zijn eenheid, afwisseling, harmonie, kontrast en wat al meer.
Wij lezen in het rijksleerplan voor de lagere scholen op pag. 105: De tekeningen van de onderwijzer en van de meer begaafde leerlingen wijzen dikwijls de weg aan beginnelingen en minder handigen. Ze worden bekeken, besproken, vergeleken, beoordeeld en ten slotte tentoongesteld. De kinderen kunnen vooral van elkander leren. De overwinning van bepaalde grafische moeilijkheden komt voor het begaafde kind altijd vlugger dan voor de anderen. Dat het tekenonderwijs op de lagere school een voorname rol te spelen heeft bij de esthetische opvoeding hoeft geen verder betoog. Wij willen echter nog de aandacht vragen voor wat het katholiek leerplan werkelijkheidsonderricht noemt en in het rijksleerplan uitbating van het milieu heet. Het is wel spijtig dat die werkelijkheid of dit milieu zo dikwijls wordt herleid tot het huis, de school en de winkeliers uit de straat. Want het milieu dat is ook de natuur. Wanneer wij het kind niet leren de schoonheid in de natuur te ontdekken, dan is er naar mijn mening weinig kans om het tot genieten van de schoonheid van de kunstwerken te leiden. Zeker, er wordt gedaan aan studie van bloemen en vruchten en wat nog meer. Maar waarom blijft de studie van de planten zo vaak beperkt tot het tellen van kroonblaadjes en meeldraden? Waarom, naast de
noodzakelijke kennis van het verstand, niet de liefde, de kennis van het hart, voor de schoonheid van het geringste plantje of het kleinste insekt?
Er is hierover heel wat meer te zeggen en het is zó belangrijk, dat dit alleen voldoende is om de speciale leermeester als opvoeder tot schoonheid uit de lagere school te weren. Want het is niet de taak van een lesgever maar van een opvoeder, die de gehele dag met de kinderen leeft, om deze kinderen in te wijden in de wereld van de schoonheid. De zeer moeilijke taak van de opvoeder eist ook een degelijke voorbereiding op de normaalschool.
Ik beweer niet dat ik gelijk heb, maar ik ben de mening toegedaan dat het een spijtig iets is als de normaalschool tot àlles voorbereidt, ook tot onderwijzer als er niets anders gelukt. Wij zijn nog niet zover gekomen, maar wij zijn aardig op weg. De normaalschool zou, volgens mijn overtuiging, een instituut moeten zijn waar men jonge mensen vormt tot onderwijzer en waar men bij die vorming uitsluitend de taak van de onderwijzer tot richtsnoer neemt. De normaalschool moet de jonge mens vormen tot een diepvoelend, door en door kunstzinnige volwassene, met stijl in taal, houding en optreden, die voor de kinderen, die hem zullen worden toevertrouwd, een atmosfeer van schoonheid kan scheppen, die de kinderlijke expressiedrang en -durf kan aanmoedigen, leiden en bevorderen, die zijn praktijk weet te doordringen van een geest, die schoonheidsontroeringen opwekt, die de kinderen ontvankelijk maakt voor het aanvoelen en genieten van innerlijke en uiterlijke schoonheid. Dit alles werd reeds geschreven, ruim twintig jaar geleden... Wat is er van in de praktijk terecht gekomen? Hoe kan de leraar tekenen, met de zeer nauw toegemeten tijd, aan zijn studenten de plastische taal leren door praktische oefeningen, gekombineerd met technische en psychologische ontleding der kunstwerken? Er werd ooit een voorstel gedaan om in elk leerjaar van de normaalschool te komen tot 3 uur tekenen en 2 uur handwerk. Dit is ruim tien jaar geleden!
Het is, naast andere, de taak van de normaalschool de toekomstige onderwijzers te leren een kunstwerk plastisch te genieten. Maar om in het rijk der vormen, kleuren, lijnen en harmonieën binnen te treden, moet de leerling een dubbele inwijding ondergaan. Ten eerste, het uitroeien van de vooroordelen, eigen aan de zgn. historische traditie, die de begrippen vervalst en veelal litteratuur verkoopt in de plaats van esthetische beschouwing. Ten tweede, moet de leerling vertrouwd worden gemaakt met de taal van de kunst. Er zullen lessen handelen over de technieken, waar de leerling, aan de hand van praktische ervaring, zal geconfronteerd worden met de eigen mogelijkheden en moeilijkheden van elke techniek, die later aan bod zal komen in de lagere school, maar ook van de meeste der technieken, die door de levende kunstenaars worden gebruikt. Er zullen lessen zijn met de bedoeling de leerlingen vertrouwd te maken met de geheimen der compositie, met ritme, ruimteverdeling, licht en massa, evenwicht, kleurwaarde en diepte, telkens aan de hand van eigen experimenten. De esthetische vraagstukken zullen, uitgaande van de werken der normalisten, aan bod komen: de rol van het onderwerp, de genres, de inhoud, gevoel en gevoelerigheid... We zullen komen tot overzichtelijke studies over de vormveranderingen, het licht, de beweging...
Wij zouden daar allemaal kunnen toe komen, indien het programma van de normaalschool aan de esthetische vorming van de toekomstige onderwijzer evenveel tijd en waarde toekende als aan de vorming van zijn verstand.
Het is in de bewaarschool en de lagere school dat de basis wordt gelegd voor de vorming tot, laat ons een groot woord gebruiken, schoonmenselijkheid. Het is de taak van de normaalschool jonge mensen op te voeden die hun taak als opvoeder aankunnen.
Gerard Breine, Inspecteur L.O.