kunst en geest
2 Aantekeningen bij enkele schilderijen uit de verzameling ‘Eigen kunstbezit van de Provincie West-Vlaanderen.’
De beeldende kunstenaars hebben van oudsher een onuitputtelijke voorraad aangelegd van gevoelsgeladen kryptogrammen welke zelfs een ongeletterde begrijpt omdat zij zicht- en tastbaar uitdrukken wat van vader op zoon, in alle landen ter wereld, voortsmeult onder de as der menselijke ervaringen.
Een jonge kunstenaar uit Praag, op doorreis te Brugge, toonde mij van hemzelf en van zijn vrienden grafisch werk, naar hij zei niet gewaardeerd door de oekazen in zijn land wegens het opstandig individualisme en dus niet dienstig voor de officiële illustratie van het volksrepublikeins regime. In die gevoelige Praagse werkstukken moet men niet noodzakelijk voorbeelden willen zien van wat men in het Westen - omdat die term ergens zijn ijdelheid streelt - geestelijke weerstand pleegt te noemen. Die weerstand ontstaat veelal slechts na de afwijzing.
Het is opvallend dat die Praagse groep haar abstrakte uitdrukkingen voedt met elementen die bijvoorbeeld te maken hebben met middeleeuwse op de Bijbel teruggaande symboliek, zoals deze van de gesloten deur uit het Boek Ezechiël, de gesloten poort in het huis des Heren als zinnebeeld van de Maagd, - of nog met hermetisch dichte, polychrome maar ruw en korrelig gehouden kleurenvlakken waaruit de flonker van oud Byzantijns goud oplicht onder roden en bruinen als van gestold bloed.
Niet altijd verbinden de abstrakten zich zo uitdrukkelijk met het ver verleden. Niet altijd verschaffen zij aan lyrisch aangelegde pleitbezorgers het argument dat primitieve volkstammen, nomaden, Arabieren, Kelten of Vikingers hun leermeesters zijn geweest in het fatsoeneren van zuiver geometrische combinaties, hun speelmakkers in de ongebondenheid van kleuren, lijnen en onleesbare vormen. Wie hun werk beschouwt en hun geschiedenis leest, botst zelfs op veto's waarmede zij zich formeel daarvan afkeren.
Naast het abstrakt expressionisme van de gevoelsmensen - dat van een Karel Appel, onder de experimentelen van de vroegere Cobra-groep een bijzonder boeiend figuur, - ontmoet men inderdaad de koele minnaars van het constructivisme, de meetkundigen, de bouwmeesters in de schilderkunst die Apollo de Deliër, god van de wijsheid en van het licht, verkiezen boven zijn dubieuze stiefbroeder Dionysos, personage uit de wijngaarden dat met saters en bacchanten de wereld rondtrekt en met dood of krankzinnigheid straft al wie zijn persoon of eredienst bespot.
Het onderscheid lost nochtans niet alles op. Men moet de twee categorieën opnieuw dichter bij elkaar brengen en zelfs ten dele verzoenen om naar de diepere zin te kunnen vragen van een werk als ‘Pigalle’ van Luc Peire.
Onder de werken binnen ons bereik is voorzeker met ‘Jaak de wurger’ geen sprekender kontrast denkbaar dan dit één jaar jonger olieverfschilderij.
Zuiver technisch hebben zij onmiskenbaar kwaliteiten gemeen: beide zijn coloristisch beperkt tot zwart en wit met medeplichtigheid van uiterst gevoelige grijzen; beide, beheerst ook in de uitvoering, getuigen van een voorbeeldig metier: Landuyt analyserend. Peire bouwend, beiden strevend naar een synthese.
De Brugse kunstenaar - men herinnert het zich nog vagelijk -, is in de leer geweest bij Permeke, doch ten overstaan van zijn ‘Pigalle’ moet men de schilderijen van twintig en meer jaren geleden hebben gezien om het zo maar te kunnen geloven. En dan is er, aan de vrienden die op de opening van de grote Slabbinck-tentoonstelling. bij hem, de studie- en strijdgenoot, informeren naar zijn retrospectie, dit verrukkelijk antwoord: ‘Ik blijf twintig jaar oud’!
Dit veto tegenover het verleden is bij Peire de levensknoop van zijn ontwikkeling.
‘Pigalle’ lijdt enigszins onder de last van de benaming. Lieden met ervaring glimlachen naar het suggestief doorschijnend zwart. Zijn wij dan met dit schilderij terecht gekomen in het impressionisme? Zijn de schimmen van Renoir en Lautrec met onze schilder op zwier geweest? Als men vele kleurige transparanten op elkaar stapelt, eindigt men met niets dan zwart. Ook ‘Pigalle’ heeft ergens te maken met de som van allerlei indrukken op een naar kleur en licht uiterst nieuwsgierig netvlies, en met de ordening van souvenirs die aanlokken en terugwijkend zich versluieren.
Andere Peire's uit de jaren na zijn ‘Voorjaarslicht’ zijn picturaal misschien directer van uitdrukking of duidelijker gekoppeld aan hun thematisch uitgangspunt, zoals ‘Marcinelle’ en ‘Brasilea’ maar ook zij gehoorzamen aan de meetkundige gestrengheid welke men van ‘Pigalle’ kan aflezen. Toch betekent de constructieve gebondenheid van deze doeken geen dode cijfertaal noch de exacte toepassing van een of andere geometrische stelling. Het gulden getal achter ‘Pigalle’ is niet berekenbaar. De opstaande zwarte waarde links voor de toeschouwer bereikt net niet de middelloodlijn van de rechthoek, de linkergrens ervan net niet het vierde van zijn totale breedte. Binnen de nauwkeurigheid van Peire's schilderkunstige architectuur trillen nauwelijks merkbaar de leidraden van zijn scheppend lyrisme. Even iets verder of dieper, en dit soort schilderkunst zou uitsterven in een wit vlak... In het laatste nummer van het tijdschrift ‘Diagram’ hanteert Jan Van der Hoeven volgende maatstaf om de waarachtigheid van een dichter te onderkennen: ‘Een dichter is in die mate authentiek als hij in zijn kreatief opgevatte levensvervulling een persoonlijke verhouding heeft tot de taal waarmee hij dicht’. Hij vervolgt: (ik citeer de hoofdgedachte) ‘De taal (is) ...niet langer een soort megafoon om zijn ...inhouden en koncepties duidelijker hoorbaar te maken; de taal wordt een... struktuurmogelijkheid waarin hij zijn essentie van ‘homo scribens’ kan realiseren. Dichten wordt dus niet schrijven over iets, het wordt zichzelf schrijven’.
Ik kan niet weerstaan aan de verleiding de stralenbundel van deze definitie ook te laten vallen op een persoonlijkheid als Luc Peire.
De authenticiteit van deze schilder wordt niet bewezen door het feit dat hij een bepaalde stijl aanhangt, maar hierdoor dat hij, tegenover de stijl van zijn voorkeur een persoonlijke verhouding heeft aangenomen. Wie zijn werk, een kwarteeuw lang, van schilderij tot schilderij ziet groeien herkent een logika zonder hiaten, zonder grillen. De ene