West-Vlaanderen. Jaargang 14
(1965)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
De architectuur van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te BruggeOnderstaande bijdrage is een ongewijzigde herdruk (blz. 188-201) uit de studie van L. Devliegher ‘De opkomst van de kerkelijke gotische bouwkunst in West-Vlaanderen gedurende de XIIIe eeuw’ (eerste deel), verschenen in het Bulletin van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, 5 (1954), blz. 177-345. Het S. Maartenskapittel van Utrecht bezat het patronaat over Sijsele; in het gebied van de parochie Sijsele ontstond in de tweede helft van de IXe eeuw een ‘capella’, die stilaan belangrijker werd dan de moederkerk zelfGa naar eind1. Rond 1070 ontstonden betwistingen nopens het patronaat van het S. Maartenskapittel; Willem, bisschop van Utrecht diende een klacht in tegen Radbodus, bisschop van Doornik-Noyon, die zich had meester gemaakt van de kerk. In 1091 oorkondde de bisschop Radbodus, dat hij O.L.V. vrijmaakte om er een kapittel in te richtenGa naar eind2. De moeilijkheden tussen het kapittel van S. Maarten en O.L.V. bleven duren tot in 1116, toen het Utrechts kapittel besliste dat de O.L.V. kerk onafhankelijk werd van de kerk van Sijsele en dat het kapittel van S. Maarten het recht had de proost van O.L.V. te benoemenGa naar eind3. In 1258 verkreeg O.L.V. de tienden in de parochies O.L.V. en S. Gillis in Brugge en deze te Sijsele, Oedelem en Koolkerke, die Jan van Praet in leen hield van 't S. MaartenskapittelGa naar eind4. Zodoende versterkte O.L.V. nog haar onafhankelijkheid tegenover Utrecht. Alhoewel de kronieken enkele data vermelden in verband met de romaanse kerk, die het huidige gebouw voorafging, is er toch niets met zekerheid daarover geweten. Tijdens de bouw van de benedenkerk in het tweede kwart der XIIIe eeuw was het romaanse koor nog in gebruik; eerst in de tweede helft der XIIIe eeuw begon men met de bouw van het koor en van de toren. De bul van Nikolaas IV (15 Maart 1289) toont aan dat de nieuwe bouw nog ver van voltooid wasGa naar eind5. Ook de stad geeft subsidies voor de bouwGa naar eind6 en toch schoot het werk niet op. Nog in 1328 geeft de bisschop van Doornik 40 dagen aflaat aan hen die aan de bouw meehelpenGa naar eind7. In dit zelfde jaar verklaren vicarissengeneraal van het bisdom dat ze vernomen hebben dat er wegens de ouderdom dringende herstellingen aan de kerk moeten gebeuren en dat er reeds grote werken werden ondernomen die echter door geldnood niet werden voltooidGa naar eind8. In 1329 beveelt de aartsbisschop van Reims de gezant aan van de O.L.V. kerk, als hij eenmaal 's jaars aalmoezen zal inzamelen voor de voltooiing van het gebouw ‘tam sumptuose jampridem inceptum’Ga naar eind9. In 1335 schrijft de bisschop van Doornik dat proost en kapittel van O.L.V. hem de toestand van de O.L.V. kerk lieten kennen: ‘ecclesiam suam, propter vetustatem et apparentem ruinam, magna et sumptuosa reparacione indigere’ en verder nog ‘et quod, licet in eadem ecclesia sumptuosum opus et laudabile ad reparacionem et decorem ipsius ecclesie dudum inceptum fuerit, adhuc tamen... non extitit consummatum...’Ga naar eind10. Voorzeker doelen enkele van die gegevens wel op de bouw van de toren, die volgens vorm en materiaal in het begin der XIVe eeuw tot de daken der zijbeuken reikte. Het koor en de omgang zullen toen reeds in gebruik zijn genomen, zoals we uit enkele gegevens menen te kunnen opmaken. Er is er o.m. spraak van altaren en gravenGa naar eind11. Rond het midden der XIVe eeuw werden de steunen en de bogen van de doorgangen tussen de beuken omgebouwd. Samen met die omwerking werden heel waarschijnlijk ook de gewelven en de luchtbogen van de middenbeuk aangebracht. De noordbeuk dateert uit het einde der XIVe eeuw; de zuidbeuk werd rond het midden van de volgende eeuw voltrokken. Het Paradijsportaal stamt ook uit die tijdGa naar eind12. In de tweede helft der XVe eeuw werden de kapellen van Van Overtvelt, van Lanchals en van S. Margriete alsmede de H. Kruiskapel gebouwdGa naar eind13. In 1519 werd de torenspits wegens haar bouwvalligheid geslooptGa naar eind14, en nadien terug opgebouwd. In 1762 werden de huidige gewelven van koor en middenbeuk gebouwd; de triforia van koor en benedenkerk werden uitgebroken, door eenvoudiger vervangen en geheel bepleisterdGa naar eind15. In 1759 werden de hoektorentjes van de toren geslooptGa naar eind16; in 1818 verlaagde men van 50 voet de spits die architekt Rudd in 1853-58 herbouwde vanaf het eerste gewelf. De vier hoektorentjes en de borstwering werden in 1871 door architekt Delacenserie terug geplaatstGa naar eind17. De torenbekroning is slecht uitgevoerd en heeft dit kloek uitzicht niet meer dat de Nederlandse Primitieven in hun taferelen vereeuwigd hebben. Op het einde der XIXe eeuw begon men de herstelling der kerk. Deze restauratie duurde tot in de eerste jaren van onze eeuw. Bouwmeester De Wulf herplaatste het triforium en restaureerde de bovenlichten; Delacenserie herbouwde de westgevel van de benedenkerk.
De benedenkerk bestaat uit een middenbeuk en twee zijbeuken; de bundelpijlers en bogen tussen de beuken dateren van omstreeks 1350. Tegen de westelijke gevelmuur staan nog twee nagenoeg oorspronkelijke halfzuilen van Doornikse kalksteen; de achtzijdige sokkel draagt een basis van twee rolstaven en een insnoering; het kapiteel heeft twee rijen haken. De kernzuil van de vieringspijlers behoort voorzeker nog tot de bouw van de benedenkerk (2e kwart der 13e eeuw). De zijbeukmuren waren oorspronkelijk in ieder travee | |
[pagina 239]
| |
‘De rijzigste toren van Brugge’... gezien vanuit Gruuthuse. Copyright A.C.L. Brussel.
voorzien van een drielichtvenster van Doornikse steen. Twee ervan zijn bewaard in de noordmuur nl. in de travee ten westen en ten oosten van de viering. Het drielicht is langs buiten en binnen voorzien van driekwartzuiltjes; de afdekkende spitsbogen rusten op vierzijdige haakkapiteeltjes. Bij het drielicht in het zijkoor hebben de kapitelen een bladversiering. Op de andere plaatsen zijn de zijbeukmuren weggebroken om verbinding te geven tot de later aangebouwde beuken; gedeelten van de flankeerzuiltjes van de vroegere drielichten zijn ter plaatse geblevenGa naar eind18. Ook in de westgevel van de twee zijbeuken is een zelfde drielicht aangebracht, dat echter in 't begin van onze eeuw gans werd hernieuwd. De zijbeukmuren waren onderaan oorspronkelijk versierd met driekwartzuiltjes die schouderbogen droegen. Deze bogen zijn bewaard in de noordbeuk, onder het nog bestaand drielicht; tegen de westgevel gaan de nu gerestaureerde bogen terug op resten die er tijdens herstellingen in de vorige eeuw werden ontdektGa naar eind19. In de hoofdgevel is het huidig ingangsportaal nieuw gebouwd toen men de gevel hermaakteGa naar eind20. Twee torentjes flankeren de gevel van de middenbeuk; tijdens de herstelling van de gevel in 1899 werden ze, wegens hun bouwvalligheid, volledig afgebroken en nadien opnieuw gebouwd. Onderaan was er tufsteen gebruikt geworden; hoger was een torentje met baksteen hersteld; de halfzuiltjes, horizontale lijsten en de boogfriezen waren van Doornikse steenGa naar eind21. Oorspronkelijk nochtans waren die torentjes volledig van Doornikse steen; alleen onderaan kon men wellicht tufsteen hebben gebruikt. Toen in 1900 architekt De Wulf het toenmalig triforium onderzocht, met het oog op het herstellen der bovenlichtenGa naar eind22, werden fragmenten van het XIIIe eeuws triforium aangetroffenGa naar eind23. Toen heeft men het triforium van de XVIIIe eeuw, uit gele baksteen, afgebroken en de vroegere toestand hersteldGa naar eind24. Het triforium in de middenbeuk heeft in elke travee vijf openingen met een rondboog afgedekt waarin een rolstaaf is gekapt. Het middenste boogje rust op twee gekoppelde zuiltjes, die de druk van de twee monelen van het bovenlichtvenster opvangen. De andere boogjes rusten op een vrijstaand en een aanleunend zuiltje. Ze steunen op een vierkante sokkel met een basis en zijn voorzien van een haakkapiteeltje. Van de twee halfzuiltjes, die tegen de scheidingsmuur van elke travee staan, werden tijdens de herstelling der kapitelen, sokkels en basissen op hun oorspronkelijke plaats in 't metselwerk teruggevondenGa naar eind25. Elke travee wordt door een halfronde dienst bepaald die op een kapiteel van een beukspijler steunt en door een haakkapiteeltje, waarop de gewelfribben neerkomen, bekroond wordt. De dienst was in het XVIIIe eeuws metselwerk bewaard gebleven, maar de haken van het kapiteel, de ringlijst en 't vorenste deel van abakus waren afgesla- | |
[pagina 240]
| |
genGa naar eind26. Deze diensten zullen in den beginne een moerbalk hebben gedragen, bij de overwelving de ribben. In de westmuur, aan weerszijden van het gevelvenster, vond De Wulf in 1902-1903 een aanzet van een rondbogige doorgang die de voortzetting van het triforium was, en dus een binnendoorgang voor het gevelvenster had gevormd (afb. 13). Er onder bevonden zich nog de aanzetten van een rij spitsboogjes eveneens van Doornikse steenGa naar eind27. Hoe het oorspronkelijke westvenster er uitzag is niet meer na te gaan; in de loop der tijden werd het vervangen door een laatgotisch venster. De vorm van het drielichtvenster, die men voor de herstelling heeft verkozen, gaat terug tot de vormgeving van de Scheldegotiek en is o.i. te verkiezen boven de oplossing die men in de Gentse S. Niklaaskerk heeft aangewend. De muur achter het triforium bestaat uit Doornikse kalksteen; de muur tussen de bovenlichten, langs binnen, uit baksteen en langs buiten terug uit Doornikse steen. De drielichten in de beuksmuren zijn nieuwGa naar eind28; de buitendoorgang, die vóór de vensters is opengewerkt, is nu tussen de vensters toegemetseld geworden. Elke opening vóór de bovenlichten wordt afgelijnd door twee driekwartzuiltjes die rusten op een vierzijdige sokkel en een basis bestaande uit twee rolstaven en een insnoering; op de haakkapiteeltjes rust de gedrukte rondboog, versierd met een rolstaaf en een waterlijstGa naar eind29. Te oordelen naar de vorm van de vieringspijlers schijnt men oorspronkelijk weinig nadruk op een transept te hebben gelegd. Boven de tegenwoordige noordelijke en zuidelijke ‘vieringsbogen’ treft men aanzetten aan van andere bogen die, even breed als de muur, afwisselend met witte en Doornikse steen waren gemaakt. Deze boog kraagde waarschijnlijk over een kleinere uit. De hoogte van deze bogen wijst er op dat er op deze plaats geen triforium was. De twee drielichten die in de vroeger noordelijke zijmuren nog bestaan, zitten niet in de as van de travee. Heeft men aldus niet de nodige ruimte gelaten voor de oost- en westmuur van een noordelijke transeptarm?Ga naar eind30 Zoals reeds eerder vermeld, heeft de meest westelijke travee van de noordelijke kooromgang een drielicht van het Doornikse type bewaard. Dit venster, en de muur waarin het steekt, wijzen er op dat bij de beuken in Scheldegotiek ook een koor was voorzien. Heel zeker staan we hier voor een gedeelte dat door het oprichten van de toren, bewaard bleef. De muur achter het triforium is, in de drie meest westelijke traveeën van de noordelijke koormuur eveneens van Doornikse steen. Korte tijd na de bouw van de benedenkerk, werden de werken aan de toren aangevangen. De zware steunen uit moefen werden, langs één kant, tegen de bestaande muren aangebracht; ter verankering van de hoeken werd Doornikse steen aangewend. Tot op de hoogte van de bovenlichten van de kerk bestaat het materiaal hoofdzakelijkHendrik Minderhout: Interieur van de O.-L.-Vrouwekerk, 17de eeuw, doek, 101 × 120 cm. - Copyright A.C.L. Brussel.
uit baksteen van 0,30 m lengte. Hoger is kleinere baksteen aangewend (1e helft der XIVe eeuw). In de tweede helft van de XIIIe eeuw begonnen dan de werken voor de bouw van het koor. Toen werden ook de vieringspijlers verbouwd die de nieuwe bogen moesten dragen. Rond de oude zuil werden flankeerzuiltjes bijgebouwd. Bij de doorgang van de noordbeuk naar de torenvoet bracht men twee pijlers aan. De halfzuiltjes, die er tegen aanleunen, dragen een spitsboog die uit drie geledingen bestaat, elk voorzien van twee rolstaven. Tussen de doorgang en de noordelijke vieringsboog werd een gewelf geslagen, waarvan de ribben een rolstaaf vertonen. De zijmuren van de kooromgang waren versierd met blindnissen die bestonden uit driekwartzuiltjes op wier blad- | |
[pagina 241]
| |
O-L.-Vrouwekerk Brugge: binnenzicht beuk. Copyright A.C.L. Brussel
kapitelen spitsbogen steunden, voorzien van een drielobbige indelingGa naar eind31. De monelen van de vensters zijn nieuw. Alle lichten hebben een drieledige indeling en flankeerzuiltjes tegen de rechtstanden, uitgezonderd in de absiskapel, waar elk venster maar één moneel heeft. Het koor dat vijf traveeën telt en door een driezijdige absis wordt afgesloten, is omgeven door een deambulatorium. Oorspronkelijk stonden afwisselend bundelpijlers en zuilen tussen het middenkoor en zijn omgang. Op de zuidkant is een zuil door een pijler vervangen geworden. De sokkels zijn veelzijdig, de basis heeft twee rolstaven met een insnoering. De zuilen en pijlers hebben kapitelen met bladversiering. Bij de pijlers, die gevormd zijn uit een middenkern en vier flankeerzuiltjes, horen diensten die van op sokkels vertrekken en opgaan tot aan de horizontale lijst van de triforiumgeleding. Bij de zuilen zetten de diensten, die bestaan uit drie bundelpijlertjes, aan boven de kapitelen. Op de zuidkant werden de twee meest westelijke steunen spoedig vervangen. De oostelijke daarvan zal oorspronkelijk een zuil geweest zijn zoals het plan van de steunwissel het aanduidt; de dienst werd toen ook tot beneden doorgetrokken. De andere pijler werd verbouwd en verstevigd; langs de kant van het middenkoor bevinden zich nog twee oorspronkelijke flankeerzuiltjes die in de muur waren gemetseld. Ook in de abakussen is een licht verschil merkbaar. De bogen van de tweede travee en de halve boog van de aanliggende traveeën werden ook hernomen, zoals duidelijk te merken is door de nog gedeelte- | |
[pagina 242]
| |
O.-L.-Vrouwekerk Brugge: binnenzicht beuk. Copyright A.C.L. Brussel.
O.-L.-Vrouwekerk Brugge: buitenzicht van het koor. Copyright A.C.L. Brussel. Cliché Dienst Toerisme Brugge.
| |
[pagina 243]
| |
O.-L.-Vrouwekerk Brugge: binnenzicht van het koor. Copyright A.C.L. Brussel
lijk bestaande oude bogen. De bogen die de doorgangen tussen koor en omgang afdekken bestaan uit twee geledingen elk met twee rolstaven versierd; de binnenste boog rust op twee halfzuilen die de doorgang begrenzen; de grotere boog die er over uitkraagt rust op vier kleinere zuiltjes die de andere flankeren. Het triforium is, evenals dat van de S. Salvatorskerk, geinspireerd op de Franse klassieke gotiek. Het is afgesloten door slanke pijlertjes, bestaande uit een halfzuiltje tegen een pilaster, waarop een kleine spitsboog met drielob rust. In de absis zijn er vijf openingen; in de andere koortraveeën zes. Het grootste gedeelte van dit triforium is nieuw, maar de teruggevonden stukken lieten toe het geheel te rekonstrueren. Langs binnen en buiten zijn de zijkanten van de bovenlichten geflankeerd door zuiltjes met een spitsboog. Het maaswerk van de vensters is gans vernieuwd geworden; een doorgang ontbreekt hier. Zoals de vorm van deze vensters bewijst moet de opbouw van het koor langzaam gebeurd zijn. In de kooromgang kregen de vier westelijke traveeën - op één uitzondering na: de meest westelijke op de zuidkant - kruisribbengewelven met een rolstaaf, terwijl de gewelfribben in de traveeën van de ronding een rolstaaf met een bies hebben. In de eerste vier traveeën hebben de vijf bundelpijlertjes tegen de buitenwand een kapiteel met twee rijen haken en ronde sokkels (± 1300). In de ronding hebben ze maar één rij haken en de sokkels zijn rond en | |
[pagina 244]
| |
veelzijdig; in de gewelven bevinden zich gewelfsleutels (1e kwart XIVe eeuw). Ook de abakussen zijn verschillend. De twee absiszuilen hebben fijn bewerkte loofwerkkapitelen; de profilering van de bogen in de ronding is ook ingewikkelder. De steunberen van de luchtbogen zijn uit latere tijd of hebben nadien verbouwingen gekend: de waterlijsten komen niet overeen met de andere; de kroonlijst met palmetten, die de muur van de kooromgang bekroont, wordt door de steunberen onderbroken, verschillende steunberen zijn van baksteen van 0,22 m lang en 0,06 m dik. De luchtbogen aan het koor dateren van omstreeks 1325 of later. Luc Devliegher |
|