Woord en beeld trillen van zenuwen, ze zijn fris van jeugd.’ (Hubert Van Herreweghen, B.R.T.)
Nu blijkt ook duidelijk dat Vermeille afstand doet van ‘het mooie vers’. Haast met verbetenheid weigert hij iedere versiering, bij zoverre dat men in de kritiek gewag heeft gemaakt van ‘verzen in ruwbouw’. Inderdaad lijkt het er soms op dat versregels steengeworden gedachten zijn. Het mag goeddeels daaraan toegeschreven worden dat waar de vrouw het middelpunt wordt, het enigszins rauwaandoende gedicht als met schokken voortschrijdt. ‘Deze erotische gedichten, die helemaal geen liefdegedichten zijn, zijn geladen met een atmosfeer van onheil, zoals die heerst in een wereld waar man en vrouw tegenover mekaar staan als de twee sterkste elementen van het primitieve leven’ (Piet Vandeloo).
Bij het verschijnen van deze bundel is de ‘Ars Poetica’ van Vermeille in zoverre geëvolueerd dat hij thans volledig afstand doet van de vormschoonheid, de musicaliteit van het woord, het spel van de klanken. Woorden mag men niet verkwisten. Elk gebruik van zoiets kostbaars moet goed overwogen zijn. Voor zichzelf meent de dichter thans deze zekerheid te hebben: de poëzie wortelt niet in de taal!
De bundel waarmede hij de Prijs voor Poëzie van de provincie West-Vlaanderen verwierf, draagt tot titel: ‘Poëzie en Gedicht’. De juryleden waren: Raymond Brulez, Johan Daisne, Jos De Haes, Hubert van Herreweghen en Anton van Wilderode. De uitspraak bij de bekroning was gemotiveerd door ‘het fijn taalgevoel van de dichter en zijn fris beeldend vermogen waarvan men het resultaat bijwijlen met pastelkleuren kan vergelijken. Er zijn invloeden merkbaar, doch niet in zulke mate dat de persoonlijkheid van de dichter geen eigen accent laat horen. Zijn vers neemt soms de toon aan van een bedachtzaam zeggen, terwijl ook zijn verbeelding de lezer aanspreekt. Soms treft een meer gebalde verwoording die op sterke artistieke begaafdheid wijst...’
Het is duidelijk dat Gust. Vermeille in de Vlaamse dichtkunst thans veel meer dan een belofte is geworden.
Willy Spillebeen
Paul Vanderschaeghe
Jan Van Damme
Aansluitend bij deze bekroning werden drie dichtbundels met een premie onderscheiden. In de bundel ‘Groei-pijn’ van Willy Spillebeen wil de dichter zich bezinnen over het poëtisch instrument. Het tragische levensgevoel dat eruit ademt