Kunst en geest
De kunstfilosofie van het Marxisme
Wie sedert jaren van op afstand het kunstverschijnsel en de daarmee verbonden reflexie in het marxistische kamp heeft kunnen volgen, kan moeilijk ontkomen aan een zekere malaise. Dit ongemak wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het feit dat de orthodoxie, de oordelen en veroordelingen en bovendien ook de betekenis van bepaalde definities niet alleen aan voortdurende wisselingen onderhevig zijn, maar zelfs in diametrale tegenstellingen kunnen omslaan.
In het marxisme van vóór de revolutie en in de eerste jaren van het marxisme-leninisme werd de uitdrukking ‘decandente bourgeois-kunst’ gebezigd om het traditionele academisme af te wijzen, terwijl in de ogen van menig kunstcriticus en -observator ieder partijganger van de experimentele kunst als een verdacht ‘revolutionair’ en als een ‘links’ element moest voorkomen. Meer in het bijzonder was, naast het futurisme, het constructivisme, het suprematisme, enz., ook het surrealisme uitdrukkelijk uitgegaan van een freudiaans-marxistische geloofsbelijdenis. In de periode van het Stalinisme integendeel werd de titel ‘decadente bourgeois-kunst’ uitsluitend voorbehouden om in zogenaamd authentieke marxistische geest alle vormen van experimentele en ook abstracte kunst als ‘formalistisch’ te veroordelen. Het meest sprekende voorbeeld is wellicht het levensavontuur van Wassily Kandinsky, die, op basis van zijn baanbrekend revolutionair standpunt, in de eerste periode van de revolutie officieel belast werd met de herinrichting van de academie voor schone kunsten en van al de scholen voor kunstonderwijs en al de musea van het nieuwe Rusland, maar die door het Stalinisme werd verketterd en verbannen.
Ondertussen ontstond er in Rusland onder het impuls van de officiële richtlijnen en onder het motto van ‘socialistisch realisme’ een nieuwe kunststroming die men, wat de stijl betreft - en voornamelijk dan in de schilderkunst hoewel niet uitsluitend op dat gebied - houden moet voor een laatgeboren tweelingbroertje (si fieri potest) van het romantisch-geïdealiseerde ‘realisme’ van onze westerse academies bij het einde van de vorige en bij het begin van deze eeuw.
Hoe bevreemdend dergelijke ‘Umwertung aller Werte’ voor de traditionele waarheidsopvatting en logica ook moge schijnen, toch kunnen we ze van orthodox marxistisch standpunt uit niet zomaar a priori veroordelen. Het zou hier inderdaad kunnen gaan om een typisch ‘dialectische’ vooruitgang van de geschiedenis. Iedere dialectiek gaat inderdaad met ‘thesis’ en ‘antithesis’ vooruit, en beide momenten zijn onmisbaar voor de waarheid. Een dialectische opvatting van de geschiedenis moet dus steeds met dergelijke radicale waardeomzettingen rekening houden. Het gaat dus niet op de marxistische kunstfilosofen te veroordelen omwille van een z.g. gebrek aan logica, vermits ze precies een dergelijke logica niet erkennen. Het enige terrein waarop de ontmoeting en de discussie moet plaatsgrijpen is het terrein van de esthetica zelf; een onderzoek van hun definitie van de kunst. Bij het bepalen van de kunst in de perspectief van een integraal marxistische filosofie zal men steeds de eigenschappen verbonden met stijl en vorm als bijkomstige eigenschappen, als ‘epiphenomenen’, gaan beschouwen. Het eigenlijke kunstfenomeen is een economisch-sociaal verschijnsel. Achter het masker van de stijl schuilt de wezenlijke aanwezigheid van de determinerende sociaal-economische factoren. Het is het wezen van de kunst een dergelijke bedekte, dikwijls totaal onbewuste, manifestatie te zijn van het heersende sociale stelsel.
Deze uitsluitend economisch-sociale interpretatie van de kunst en van de beschavingsverschijnselen in het algemeen is misschien wel meer bewerkt door de invloed van iemand als G.V. Plekhanov (1873-1918) die als filosoof van de beschaving meer extreme posities innam dan Marx of Engels het ooit hadden gedaan. Bij Marx zelf is er veelmeer, zoals bij H. Taine, een pluralisme der determinerende factoren. Zo vertelt men dat Marx bij het einde van zijn leven meermalen betreffende het overdreven en extremistische klassestrijd-marxisme dat vanaf de zeventiger jaren was opgekomen zou gezegd hebben: ‘Ik begrijp het wel niet goed, doch ik begrijp wel dat ik geen orthodox marxist ben’. Wat hier ook van zij, het is een feit dat het overwicht van het extremisme de kunstfilosofie in Rusland heeft bepaald.
Waar men de kunst alleen bepaalt als een onbewuste weerspiegeling van de klassespanningen, daar is het zeer goed mogelijk dat eenzelfde stijl, ja dat zelfs eenzelfde werk, een totaal andere betekenis zou hebben naargelang de sociale kontekst waarin het is ontstaan en waarvan het wezensnoodzakelijk de weerspiegeling is.
Laten we een voorbeeld nemen. Wat betekent een geïdealiseerd-romantische en academische voorstelling van een anonieme moeder die gelukzalig glimlachend haar kind op de arm draagt? Indien dat werk dateert van 1900, dan gaat het er om een gevaarlijke en misleidende voorstelling van een irreëel geluk in een grondig verdorven en door klassestrijd gealiëneerde maatschappij. De verdrukkende klasse heeft inderdaad steeds de bedriegelijke fata morgana van ersatzparadijzen gebruikt om deze als opium toe te dienen aan het volk. Het bewustzijn van een schijngeluk zal het vechten voor de bevrijding in de weg staan en de werkelijk gelukkige maatschappij onmogelijk maken.
Wanneer nu echter ditzelfde werk een produkt zou zijn van het socialistisch realisme, dan zou het natuurlijk een totaal andere betekenis krijgen. De voorstelling zou een sympathieke hymne worden aan het regiem dat een dergelijke ongeremde belevenis van het menselijk geluk heeft mogelijk gemaakt, een loflied voor de bevrijding van de mens.
We weten nu wel dat deze voorstelling van de feiten een beetje karikaturaal is, doch een karikatuur is soms het beste middel om een of andere fout duidelijk voor te stellen. Iedere marxistische interpretatie van een kunstwerk moet alvast die richting uitgaan. Immers, zoals we hierboven hebben gezegd, moet steeds de essentie van de kunst gezocht worden in de betekenis die het werk ontvangt uit zijn konkrete gebondenheid aan de sociale achtergrond.