[Dichter Willy Spillebeen bekroond, vervolg]
het werk van Teilhard de Chardin. Ook dit gedicht is, zoals trouwens het meeste werk van Spillebeen, kosmisch van allure. Zijn gepijnigd zoeken naar de wortels van dit bestaan gebeurt in een klassiek noch experimenteel te noemen vorm. Wel heeft het poëtisch experiment een bevruchtende invloed op zijn werk gehad. Maar Spillebeen heeft de veel te extreem uitgesproken inzichten van de ruitentikkers persoonlijk weten te verwerken, wat voor gelukkig gevolg heeft dat zijn poëzie niet door het beeld wordt overwoekerd; al maakt zijn beeldende taal er een krachtig aspekt van uit. De mens blijft in zijn poëzie primordiaal en hij komt er aan het woord als een verscheurde zoeker die zich sterk verbonden voelt met de aardse elementen en die de ongeneeslijke ziekte van het heimwee naar een betere wereld in zich meedraagt.
In tegenstelling met veel van waar talent verstoken dichters, zoekt Spillebeen zich niet te affirmeren via allerhande buitenissigheden en via kringetjes die niets met de poëzie als dusdanig hebben uit te staan, maar alleen aandacht willen trekken. Spillebeen is er van overtuigd dat het werk voor zichzelf moet spreken; een gezonde norm trouwens die uiteindelijk steeds de beslissende faktor blijft. Vijf jaar na zijn debuut als dichter vestigt deze bekroning eens nadrukkelijk de aandacht op de oorspronkelijkheid van zijn dichterschap. Hij is een dichter waarvan wij, ook wat andere genres betreft, nog heel wat kunnen verwachten. Deze bekroning stemt ons daarom gelukkig. De dichter moet de gelukwensen van zijn vrienden aannemen voor wat ze zijn: een blijk van hun bewondering voor zijn poëzie en van hun vriendschap voor hemzelf.
Jozef Deleu