been er van meetaf niet om te doen geweest zich door vormexperimenten te doen opmerken. In een overigens zeer opmerkenswaardig essay over de dichter Jos de Haes heeft hij betoogd dat een dichter nog autentiek is in zover als hij erin slaagt een onbetwistbaar persoonlijke wereld uit te beelden. In zijn debuut ‘De Spiraal’ onderneemt hij een eerste, schuchtere poging om een autentieke wereld op te bouwen. De natuur speelt er een zeer essentiële rol in - het feit dat hij uit een boerenfamilie stamt zal daar wel niet vreemd aan zijn. Ook een enigszins sociale gerichtheid, die in zijn later werk volkomen op de achtergrond geraakt, valt er in te onderkennen. Maar de als het ware lichamelijk beleefde eenzaamheid, die in zijn tweede bundel ‘Naar Dieper Water’ (1962) de tragische onderstroom vormt, kan ook al in ‘ De Spiraal’ worden geregistreerd.
In ‘Naar Dieper Water’ heeft hij zich reeds als een autentiek dichter doen kennen. Zijn wereld is er een van getormenteerde menselijkheid waarin de aarde en de vrouw als de grote basiselementen moeten worden beschouwd. Het eerste, vitalistische element waarin de dichter zijn geloof belijdt voert tot de ontstellende bekentenis:
‘Het vlees doet pijn’ (blz. 52).
en ‘Pijn kneedt mijn spieren
tot die meest menselijke plooi.’ (blz. 43).
Het existentieel gemis dat hij aldus ervaart loopt onvermijdelijk uit op innerlijke vereenzaming:
‘onaanraakbaar alleen’ (blz. 39).
Het tweede element, de vrouw, de vruchtbaarheid, biedt ondanks de weldadigheid van het leven, uiteindelijk ook weer ontgoocheling, want:
‘Haar bloed is schreeuwende honger’ (blz. 12)
en het klinkt nog schrijnender verder:
‘Wij, ongeneeslijk alleen.’ (blz. 12).
Deze fundamenten waarop Spillebeens dichterlijke wereld is gebouwd blijken als het ware niet bestand tegen het leven dat hij in zich voert. Dat geeft hem een gevoel van overbodigheid:
‘en niemand die mij ziet...’ (blz. 35).
Hij wordt er ook moe van:
‘Man zijn maakt moe en oud.’ (blz. 11).
Er blijft de dichter niets anders over dan een poging om deze ontgoocheling te trotseren, ondanks zichzelf:
‘Wij zoeken 't verleden als grote vogels
wanneer de winter keert.’ (blz. 17).
Een nieuwe wereld bouwen betekent bijna altijd een oude verloochenen. Bij Spillebeen gaat de moeizame konstruktie van een voor hem bewoonbare dichterlijke wereld niet gepaard met de verloochening van de oude elementen de aarde en de vrouw. Hij ziet reeds de andere wereld, de nieuwe wereld waarvan hij droomt:
‘Deze wereld achter mijn wereld
tuimelt weg waar ik niet kan komen.’ (blz. 8).
Er is ironie en moeizaam verwoorde wijsheid als grondtoon wanneer hij schrijft:
‘Ik zal weer mezelf bedriegen
met vuur, vrouw, brood en woord.’ (blz. 43).
De poëzie krijgt nu een taak in zijn leven, namelijk dit zelfbedrog voor de dichter aanvaardbaar te maken, want hij is uiteindelijk alleen:
‘Volkomenheid wordt nog bereikt
in 't hunkrend blad dat ongeschreven
inkt-witte woorden zuiverheid
opjaagt, zo onbeschrijflijk teder.’ (blz. 14).
Spillebeens tocht ‘Naar Dieper Water’ eindigt aan de uiterste grens waar de mens reeds de weerkaatsing ziet van de andere, betere wereld.
Moet Spillebeens poëzie in ‘De Spiraal’ en vooral in ‘Naar Dieper Water’ als voornamelijk subjektieve lyriek worden gezien, zij evolueert steeds meer naar een meer objektieve lyriek, waarin de dichter meer afstand neemt van zichzelf, zonder daarom de innerlijke bewogenheid prijs te geven.
Het drieluik ‘De Oude Mens’ waarmee hij met de ‘Prijs der Vlaamse Poëziedagen’ werd bekroond wijst in die richting. Het is duidelijk geïnspireerd aan