| |
| |
| |
De geschiedenis van de oorlog 1914-1918 in West-Vlaanderen
Na de inval van de Duitse troepen op 4 augustus 1914, moest het Belgisch leger zich, na twee weken, terugtrekken op de vesting Antwerpen. De vijand bezette op 20 augustus de stad Brussel en zijn troepen trokken verder naar Frankrijk. Het eerste Duitse leger, dat de rechtervleugel vormde van deze strijdmacht, kwam bij ons niet verder dan de Schelde. Om echter gedekt te zijn tegen mogelijke aanvallen uit West-Vlaanderen, was op 19 augustus het tweede Duitse kavaleriekorps op de rechtervleugel van dit leger gestationeerd, met hoofdkwartier te Ath. Dit korps zond patrouilles uit naar West-Vlaanderen, die in het midden van onze provincie het spoorwegverkeer onderbraken en waarvan een sterke afdeling op 24 augustus door de gendarmerie teruggeslagen werd aan de brug van Snaaskerke, op 7 km van Oostende.
| |
De Slag aan de IJzer (oktober 1914).
De vesting Antwerpen bleek onverdedigbaar en begin oktober zakte het Belgisch leger, samen met talrijke scharen vluchtelingen, naar de kust af. De vijand bevond zich reeds in de omgeving van Rijsel en een Duitse divisie trok op 7 oktober door Ieper naar Duinkerke. Zij werd te Cassel achteruitgedreven door Franse territoriale troepen. Veel te laat, op 6-7 oktober, was de 7e Britse infanteriedivisie ontscheept te Zeebrugge. Ze trok op naar het zuiden.
Koning Albert voorzag dat de inval slechts kon opgehouden worden op de lijn IJzer-Iepervaart. Daarom liet hij de bruggen van de IJzer bezetten door drie van de zes Belgische legerafdelingen. Diksmuide werd bezet door een brigade Franse mariniers. Op 16 oktober betrok het Belgisch leger een front van 40 km tussen Lombartsijde en Zuidschote. De Belgische kavaleriedivisie lag aan de oostkant van het Houthulstbos. Het Franse kavaleriekorps de Mitry ging vooruit in de richtingen Kortemark, Roeselare, Moorslede. Ook de Engelse ruiterij viel aan, maar geraakte niet verder dan Langemark en Passendale.
Ten zuiden van het Belgisch leger werd het front gevormd door de 87e en 89e Franse territoriale divisies tussen Boezinge en Zonnebeke, ernaast, tot Zillebeke, de 7e Engelse divisie, die aansloot bij het tweede Engelse legerkorps.
Om de geallieerde legers langs de kust te overvleugelen hadden de Duitsers, ten zuiden van Gent, een nieuw 4e leger ingezet met elf divisies, dat op 18 oktober het IJzerfront aanviel. De eerste dag had dit leger tot opdracht de lijn Koksijde, Veurne, Oeren te bereiken.
De Belgische voorposten lagen op de lijn Westende, St.-Pieterskapelle, Vladslo. De 18e oktober werd aldaar geweldig gestreden. Keiem en Mannekensvere gingen verloren en op 19 oktober Beerst en Vladslo. De 20e kwam de vijand tot vóór de IJzer. De Duitse optocht langs de kust naar Nieuwpoort werd gestoord van uit zee door het geschut van een Engels eskader. De 22e oktober, in de vroege morgenuren, werd een kompagnie Belgische genietroepen in de bocht van Tervate door de vijand overrompeld, die aldaar een brug sloeg over de IJzer, waarlangs stilaan een geheel Duits regiment de stroom overtrok en zich nestelde in de huizen van de wijk Tervate. Al de Belgische tegenaanvallen aldaar werden afgeslagen. Het dorp Stuivekenskerke werd op 24 oktober door de vijand bezet. Twee dagen later was het Belgisch leger teruggedreven op de spoorwegdam Nieuwpoort-Diksmuide, die op 28 oktober te Ramskapelle door de vijand overschreden werd en terug heroverd.
De toestand van het Belgisch leger was hopeloos, daarom werd vanaf 28 oktober zeewater in het land binnengelaten. Op 31 oktober stond geheel de streek vóór de spoorwegdijk onder water.
De oorlog ging echter verder buiten het overstroomde gebied. Op 4 november poogde het 7e linie vruchteloos Lombartsijde te heroveren, om de vijand verder af te houden van de sluizen van Nieuwpoort. Op 10 november konden de Duitsers eindelijk Diksmuide innemen en dezelfde dag zetten zij ook een nieuw offensief in met zeven divisies, ten noorden en ten zuiden van Ieper, dat geen grote vooruitgang mocht boeken.
Na 15 november gaf de Duitse legerleiding voorlopig de grootse pogingen op om in onze provincie de doorbraak naar de Franse Kanaalkust te verwezenlijken.
| |
De eerste Duitse aanval met Stikgassen (april 1915).
Sedert einde november 1914 vormde de frontlijn een boog rond Ieper vanaf Steenstrate (Zuidschote), ten noorden van de kerk van Langemark, ten oosten van Broodseinde (Zonnebeke), ten westen van Geluveld, ten oosten van St.-Elooi (Voormezele), ten westen van Wijtschate naar Ploegsteert en Armentières toe.
Midden april 1915 bezette het Belgisch leger de vaart IJzer-Ieper tot aan Steenstrate, ernevens lag de 87e Franse territoriale divisie tot Kortekeer (Bikschote), dan de 45e Franse divie tot aan Kerselare (steenweg Ieper-Poelkapelle), vervolgens de Kanadese divisie tot Broodseinde (Zonnebeke).
Op 22 april 1915, bij noordoostwind, stegen om 17 uur grauwe wolken uit de Duitse eerste lijn tussen Bikschote en Langemark. Zij bleven hangen tegen de grond en werden door de wind gedreven naar de Belgische-Franse lijn bij Steenstrate en naar de Kanadese lijn ten zuiden van Langemark. Van zohaast deze wolken, die chloorgas bevatten, de geallieerde loopgrachten bereikten, hadden de soldaten een gevoel van verstikking. Enkele verloren het bewustzijn. Ondertussen beschoot de Duitse artillerie met vol geweld de Franse stellingen, terwijl het Duitse voetvolk,
| |
| |
Langemark, augustus 1917: een verre granaat slaat in. Cliché Uitg. A. & G. Claus, Brugge/Bonheiden.
voorzien van een primitief masker, de gaswolken volgde. De Fransen trokken achteruit in de richting van Boezinge en de Kanadezen in de richting van St.-Julien. De Duitsers overmeesterden de bruggen van Boezinge en Steenstrate. De Belgen en Fransen werden achteruitgedreven tot in het dorp Zuidschote. Na hevige gevechten konden de Duitsers op 4 mei teruggedreven worden over de Iepervaart.
De vooruitgang van de Duitse troepen tot over de Iepervaart dwong de Engelsen hun stellingen ten oosten van de aanvalszone op te geven en enkele kilometers achteruit te trekken in de richting Ieper, zodat de frontlijn aldaar nu liep van Boezinge, ten noorden van Wieltje (St.-Jan) en ten oosten van het Hoge (steenweg Ieper-Menen).
| |
De Duitse Marine op de Vlaamse Kust.
Bij de bezetting van onze kust werden oudere Duitse mariniers alhier ingezet als voetvolk en als artilleristen. Deze vormden weldra het ‘Marinekorps Flandern’, dat het IJzerfront bezette tussen de zee en Schoorbakke en dat ook de kuststrook vanaf Lombartsijde tot aan de Nederlandse grens versterkte tegen een mogelijke landing van de Engelsen. Overal werden verdedigingswerken gebouwd, o.m. talrijke zware batterijen, waarvan de voornaamste respektievelijk bewapend waren met vier stukken van 280 mm (Oostende) - deze vier kanonnen waren besteld en betaald door de Belgische regering bij Krupp, voor de forten van Antwerpen, maar nog niet geleverd in 1914 - vier stukken van 305 mm (Knokke) en vier stukken van 380 mm (Klemskerke). Met deze stukken konden de Duitsers ieder punt in zee onder vuur nemen tot op 27 km van onze kust. De Engelsen beschoten nu en dan Oostende en Zeebrugge van uit zee. Slechts op 9 juni 1918 kon een granaat de zeesluis te Zeebrugge voor enkele weken buiten gebruik stellen. De verbinding met de zee geschiedde ondertussen langs het kanaal Brugge-Oostende.
Deze beschietingen waren het gevolg van het offensief optreden van de Duitse marine van uit de havens van Oostende en Zeebrugge. Van april 1915 af kwamen alhier Duitse duikboten toe die opereerden in het zuiden van de Noordzee, in het Kanaal, rond Engeland en op de Franse kust van de Atlantische oceaan. Daarbij kwamen nog kleine en grote torpedoboten voor de voorpostendienst van de Duitse kustverdediging.
De dertig duikboten van het Marinekorps Flandern be-
| |
| |
Ieper, 29 oktober 1917: Château Wood.
Cliché Uitg. A. & G. Claus, Brugge/Bonheiden.
rokkenden veel kwaad aan de geallieerde handelsscheepvaart. Gedurende de jaren 1915-1918 hebben zij voor 3.342.000 ton scheepsruimte in de grond geboord, d.i. 23% van de door de Duitse onderzeeërs vernielde tonnage. Maar van de Duitse duikboten van de Vlaamse kust zijn drieëntachtig ten honderd niet naar hun bases teruggekeerd.
| |
Het groot Engels Offensief van uit Ieper (juni-november 1917).
De Britse regering wilde te allen koste een einde stellen aan de aanzienlijke verliezen aan scheepsruimte veroorzaakt door de onderzeeërs van Zeebrugge. Daartoe zou een groot offensief ondernomen worden in West-Vlaanderen dat de Belgische kust zou veroveren of ten minste dicht genoeg zou naderen bij Oostende en Zeebrugge om beide havens door het zwaar geschut te kunnen vernielen. Het offensief zou gebeuren rond Ieper, tussen Deulemont en Boezinge, in samenwerking met het Franse leger. Eerst zou de hoogtelijn Mesen (65 m) - Wijtschate (85 m) ten zuiden van Ieper veroverd worden en daarna de hoogten ten oosten en ten noorden van deze stad: Broodseinde (57 m), Passendale (55 m), Westrozebeke (50 m) en Klerken (35 m), waarna ook uitvallen voorzien waren van uit Diksmuide en Nieuwpoort.
Dit groot offensief, gepland voor het voorjaar 1917, werd verschoven naar het najaar, ten gevolge van het groot Frans offensief aan de Aisne, dat begon op 16 april 1917 en volledig mislukte, waarop in 54 Franse divisies muiterijen uitbraken.
De voorbereidingen van het Brits offensief in West-Vlaanderen waren niet onopgemerkt gebleven door de Duitsers. Deze versterkten hun front met zware betonnen bunkers, van waaruit mitrailleurs het voorveld konden onder vuur nemen. Zij legden ook nieuwe reservestellingen aan tot achter de te veroveren hoogtelijn.
Eerst trokken de Engelsen het zuidelijk deel van de frontboog rond Ieper recht. Na een beschieting van tien dagen op de Duitse stellingen zette de aanval in op 7 juni 's morgens, tegen het front Mesen-Wijtschate, met de ontploffing, onder de eerste Duitse lijn, van negentien ondergrondse mijnen, met een gezamenlijke lading van anderhalf miljoen pond amonal. 's Avonds was het front aldaar rechtgetrokken tussen Zwarteleen (Zillebeke-zuid) en Saint-Yvon (Waasten-zuidwest). De Britten lagen vóór Holle- | |
| |
beke en hadden de hoogtelijn Mesen-Wijtschate stevig in hun bezit.
Met de voortzetting van het offensief werd gewacht tot midden juli, wanneer het regenseizoen weldra zou inzetten. Na een trommelvuur van zestien dagen op de Duitse stellingen, begon de grote aanval op 31 juli, tussen het Hoge (steenweg Ieper-Menen) en Boezinge. 's Namiddags, na een vooruitgang van twee kilometers, was de Steenbeke bereikt, waar de eerste Duitse reservestelling lag. Daar zetten hevige Duitse tegenaanvallen in. De volgende dagen vielen hevige stortregens. De waterafvoer was volledig gestoord door de zware beschieting, die de waterlopen vernield had en geheel de streek in een moerassig trechterveld herschapen had. De volgende aanval kon eerst op 16 augustus gebeuren en maakte weinig vooruitgang. Nieuwe aanvallen volgden op 19 en 22 augustus, 20 en 26 september en brachten, ten gevolge van de moerassige toestand van de grond, slechts een gezamenlijke vooruitgang van twee kilometers. Poelkapeile werd eerst op 9 oktober veroverd. En op 26 oktober vielen de Fransen aan over de Iepervaart en konden Merkem innemen. Eindelijk, op 10 november, veroverden de Kanadezen de puinen van Passendale, waarmede het offensief voor goed stilviel. De frontlijn liep nu van de Kippe (Merkem-oost), ten zuiden van het Houthulstbos, langs Schaapsbalie (Poelkapelle-noord), ten oosten van de kerk van Passendale, ten westen van Geluveld, en ten oosten van Hollebeke. Het noordelijk deel van de Westvlaamse hoogterug bleef in Duitse handen.
Wanneer de Duitsers gewaar werden dat de Engelsen voorbereidingen troffen om ook vanuit Nieuwpoort aan te vallen in de richting van Oostende, hadden ze op 10 juli 1917 bij Nieuwpoort, de Britten teruggedreven tot tegen de IJzer.
Het Engels offensief vanuit Ieper in het najaar van 1917 was zeker een van de gruwelijkste bloedbaden uit de militaire geschiedenis. De Britse vooruitgang bedroeg zeven kilometers en kostte alleen aan doden: 250.000 Engelsen en 150.000 Duitsers.
| |
De Engelse Ontscheping te Zeebrugge (22-23 april 1918).
Om de Duitse duikbootbases op de Vlaamse kust onschadelijk te maken, namen de Engelsen in 1918 hun toevlucht tot een zeer vermetele militaire onderneming.
In de nacht van 22 op 23 april 1918 kwam een grote vloot Engelse schepen, onder bescherming van kunstmatige mist, de haven van Zeebrugge beschieten en ontscheepte een afdeling soldaten op de havenmuur, om aldaar het garnizoen onschadelijk te maken. Ondertussen stoomden drie oude kruisers, gevuld met cement, de havengeul binnen, waar zij tot zinken gebracht werden. Zij
In het overstroomde IJzergebied.
Rechts boven de poort van de Grote Hemme te Ramskapelle, 1916.
Uit
‘An Flanderns Küste’. Tekening van Fr. Eichhorst.
| |
| |
Engelse brancardiers in het moeras.
Pilkem, 1 aug. 1917.
Uit: L. Wolff
‘In Flanders Fields’, New York, 1959.
versperden slechts ten dele de havengeul, zodat de duikboten, evenals de torpedoboten, de haven verder konden gebruiken bij hoogwater.
Tot tweemaal toe werd ook vruchteloos gepoogd de haven van Oostende te versperren.
| |
Het Duits Offensief ten zuiden van Ieper (april 1918).
Ten gevolge van de Russische revolutie was de oorlog op het Russisch front virtueel afgelopen in 1917. Nu kon bijna geheel het Duitse leger verzameld worden op het west-front voor de eindoverwinning, vooraleer de Amerikaanse troepen in groten getale in Frankrijk zouden kunnen optreden.
Het Duitse leger viel achtereenvolgens aan op 21 maart 1918 tussen Cambrai en La Fère, waar een aanzienlijke vooruitgang werd verwezenlijkt en daarna op 9 april rond Armentières, met het doel de Westvlaamse bergen, van de Kemmelberg tot de Casselberg te veroveren, als eerste stap voor de bezetting van de Franse Kanaalkust. De volgende dag, 10 april 1918, werd de aanval naar het noorden uitgebreid, waar Le Bizet en Mesen veroverd werden. Op 15 april vielen Wulvergem en Westnieuwkerke in Duitse handen en de volgende dag Wijtschate.
Onder de druk van de vijand en om troepen uit te sparen, verkortten de Engelsen op 16 april hun front vóór Ieper. De Belgen moesten volgen. De nieuwe frontlijn liep nu ten Oosten van Bikschote, ten westen van Langemark, ten noorden van Zonnebeke, over het Hoge (steenweg Ieper-Menen) naar Zillebeke.
De Duitsers vielen ook aan ten noorden van Ieper, waar zij op 17 april vruchteloos poogden het Belgisch front tussen de Kippe (Merkem) en het station van Langemark in te deuken.
Het groot offensief ten zuiden van Ieper kende zijn hoogtepunt op 25 april, wanneer Dranouter en de Kemmelberg veroverd werden, na een heldhaftige tegenstand van het Frans voetvolk. Bij gebrek aan frisse troepen konden de Duitsers de Scherpenberg en de Rodenberg niet meer bereiken. Zij kwamen niet verder dan het gesticht van Loker. Hun verliezen waren te hoog. Op 29 april konden zij nog Voormezele innemen. Daarmede viel hun offensief in Vlaanderen stil.
De Duitsers hernamen hun aanvallen op 27 mei bij de Chemin des Dames (Z. van Laon). Zij drongen 40 km vooruit tot Soissons en bereikten Château-Thierry, op 68 km van Parijs. Op 15 juli werd het offensief voortgezet tegen de Marne. Een vijfde offensief, dat gepland was in Vlaanderen, over Hazebroek en Cassel naar de Franse Kanaalkust, kwam niet meer tot uitvoering.
| |
| |
| |
Het Belgisch Bevrijdingsoffensief (september-november 1918)
Op 18 juli 1918 immers ondernamen de Fransen een tegenaanval aan de Marne, waar zij de Duitsers achteruitdreven. Hetzelfde gebeurde op 8 augustus rond Villers-Cotterets (zuiden van Soissons). Voor Duitsland was dit ‘de zwarte dag’, het begin van het einde. En om aan de vijand geen rust te laten werd op 15 augustus opnieuw aangevallen, nu door de Engelsen tussen Albert en Arras, en daarna door de Fransen tussen Aisne en Oise. Op 31 augustus was het Duitse leger teruggeworpen op de stellingen waaruit het op 21 maart vertrokken was om de vrede te veroveren. Om troepen te sparen ontruimden de Duitsers, einde augustus, de vooruitspringende boog rond Belle en verlieten daarbij op 1 september de Kemmelberg.
De geallieerden zetten zonder onderbreking hun aanvallen voort, die zich weldra over geheel het westfront uitstrekten, ook tot onze provincie, waar, op 28 september, het bevrijdingsoffensief begon door een Engels-Frans-Belgisch leger, onder het bevel van koning Albert. Na twee dagen was men vijftien kilometers vooruitgekomen. De aanval moest stilgelegd worden omdat de ravitaillering en het zwaar geschut niet konden volgen door het trechterveld van de oude frontlijn rond Ieper. De Duitsers hielden stand op de ‘Flandern I Stellung’, in 1917 aangelegd tussen Handzame, Hooglede, Roeselare en Ledegem.
Het Engels-Frans-Belgisch offensief hernam op 14 oktober, en bereikte dezelfde dag nog Kortemark, Hooglede, Roeselare, Izegem en Gullegem. De 16e oktober verlieten de Duitsers de IJzer en de Belgische kust, waar al de kustbatterijen opgeblazen werden.
Op 19 oktober hielden zij stand op de Schipdonkvaart van Maldegem tot Deinze en verder op de Leie. Het duurde nog
De ruïnes van Ieper, 1919. De Sint-Maartenskathedraal.
Cliché Uitg. A. & G. Claus, Brugge/Bonheiden.
De kerk van Langemark in april 1915. Uit ‘An Flanderns Küste’. Tekening van Fr. Elchhorst.
tot 31 oktober, vooraleer het deel van onze provincie, gelegen tussen Schelde en Leie, door het tweede Engelse leger bevrijd werd. Sommige dorpen aldaar werden door de vijand beschoten met gasgranaten, die talrijke slachtoffers maakten onder de burgerbevolking.
De wapenstilstand van 11 november 1918 werd gesloten op de lijn Zelzate, Gent, Geraardsbergen, Ath, Mons.
West-Vlaanderen was verschrikkelijk geteisterd door de oorlog. 59 gemeenten waren volledig en 32 ten grote dele vernield. Een brede strook landbouwgrond langs beide zijden van de IJzer en rond Ieper was volledig onbruikbaar geworden.
Dr. Jos. De Smet
|
|