[‘De helle Dageraad’ door Lucien Dendooven, vervolg]
stelletje studenten uit de ontwikkelingsgebieden, van een paar jonge Fransen en van Evelyne, een charmante Francaise. Rond de persoon onder wiens naam het hoofdstuk staat, wordt telkens een stadium van Adams ontwikkelingsgang geconcentreerd. Boven een drietal hoofdstukken vindt men echter titels van een andere soort: ‘Het licht’, ‘Pastorale’, en ‘De schaduw’. ‘Het licht’ zou, minder poëtisch, ‘Evelyne I’ kunnen heten, in ‘De Schaduw’ strijkt inderdaad reeds een schaduw, met name die van Mogoforov, de titelfiguur van het daaropvolgende hoofdstuk, over Evelyne neer. In ‘Pastorale’ is het dan wel anders; Adam komt hier, op het land, in een wereld terecht die, door haar ongereptheid, meer op zijn heimat gelijkt, maar toch ook in de wrede greep van de buitenissigheden der beschaving zit.
Adams evolutie wordt dus a.h.w. op opeenvolgende panelen uitgebeeld. Zo gezien lijkt de structuur van het boek vrij schematisch. Toch wordt de continuïteit van de roman voldoende verzekerd, niet alleen door de figuur van Adam - dat zou te gemakkelijk en overigens niet toereikend zijn - maar ook door andere bindingsfactoren waaronder Evelyne wel de voornaamste is (het is echt de eerste maal dat wij een meisje als ‘factor’ beschouwen). De andere personages bieden Adam elk een facet van de negatieve of van de bedreigde aspecten van de westerse cultuur, maar Evelyne is in zekere zin een symbolische voorstelling van het totale beeld van deze cultuur, zoals het door Dendooven getekend wordt. Zij is intelligent, knap, lief en ze kent caritas en liefde, want haar gemoed is rijk, maar het is ook oud: met de beste bedoelingen van de wereld schenkt zij haar liefde aan elk van de vrienden (Adam uitgezonderd, maar zeker houdt zij van hem) en prostitueert zij zich geestelijk met hun respectievelijke idealen. De achtergrond daarvan is niet lichtzinnigheid, maar gemis aan geloof in zichzelf.
Zeker wordt Dendooven geboeid door de Westeuropese cultuursituatie. Zeker ook werd hij eens geboeid door de stromingen in het geestesleven van de Franse hoofdstad. Dat alles blijkt duidelijk uit ‘De helle dageraad’. Dendooven heeft een grondig overwogen idee uitgedrukt en hij deed dit met zorg, toewijding en vaardigheid. De nevenkanten van het grootstadsleven baat hij niet uit, bij voorbeeld in goedkoop realistische alkoofscenes. Hij blijft op hoger plan realistisch en wenst tegenover het complexe cultuurgebeuren een verantwoorde houding aan te nemen. Daarbij wordt hij dan wel wat te cerebraal. Het narratieve element van zijn roman lijdt onder de drang voor het beschouwelijke van de auteur en graag hadden we Dendooven aan zijn ideeën meer concrete gestalte zien geven. Nu wordt er in zijn boek al te veel geredeneerd en blijven we te dikwijls op het abstracte plan. Dat is in een ideeënroman altijd een imminent gevaar. Natuurlijk hoeft een roman, om modern te zijn, geen staalkaart van de meest buitenissige capriolen te wezen. Integendeel, iets van wat we in Lucien Dendoovens boek het meest hebben geapprecieerd, is de rustige toon waarin hij schrijft, een uiting van bezinning. In deze rustige toon echter ligt ook de hartstochtelijkheid bezonken, waarmee de auteur zich aan de uitdieping van zijn probleem heeft gewijd. In laatste instantie zijn het deze hartstochtelijkheid en die bezinning, die ‘De helle dageraad’ tot een degelijk boek hebben gemaakt.
Huib Thomassen