De regelen van de perspectief bij de Vlaamse Meesters van de XVde eeuw
Wanneer men nagaat of de Vlaamse Meesters van de XVde eeuw een correcte perspectief hebben toegepast, stelt men vast dat, vanaf een bepaalde tijd, deze meesters inderdaad hun taferelen ruimtelijk opbouwen overeenkomstig zekere stelregels. Het Laatste Avondmaal bv. van Dirk Bouts, dat in 1464-67 werd geschilderd, vertoont een bewuste toepassing van de perspectief. Het tafereel stelt een zaal voor. Alle horizontale lijnen van de zijwanden, de bevloering en het plafon zijn op één punt gericht, het verdwijn- of vluchtpunt in de horizonlijn (afb. 1). Dit is de eenvoudige centrale perspectief. Bovendien stelt men vast dat Dirk Bouts op dat ogenblik ook de regelen van de diagonaalmethode schijnt te kennen.
Om de diagonaalmethode op eenvoudige wijze te verklaren, zal het hier volstaan eraan te herinneren dat elk vierkant in het grondvlak, evenwijdig aan de grondlijn (d.i. de benedenlijn van het tafereel, ook evenwijdig aan de horizon), diagonalen bepaalt die de horizonlijn in één punt, op dezelfde afstand links en rechts van het tafereel snijden (afb. 2). De afstand tussen het oog- of vluchtpunt (V) en deze distantiepunten (D en D') is gelijk aan de afstand tussen het oog (van de schilder) en het oogpunt in het tafereelvlak. Men begrijpt dat deze methode toelaat de correctheid van de perspectief te controleren en tevens de dieptepunten bepaalt, bv. van de vloertegels, die in perspectief kleiner worden naarmate zij dieper liggen d.w.z. meer verwijderd zijn. Dirk Bouts heeft dit in zijn Laatste Avondmaal schijnbaar ook toegepast.
Het zijn de Italianen van de Vroeg-Renaissance en hoogstwaarschijnlijk Filippo Brunelleschi, Leon Battista Alberti, Tommaso Masaccio e.a. die de regelen van de perspectief hebben vastgelegd. Alberti beschreef ze in zijn werk Della Pitture, dat in 1435 verscheen.
Indien men kon aantonen dat Jan van Eyck de beginselen van de perspectief vóór 1435 niet correct toepaste en dit na 1435 wel deed, dus wanneer de Italiaanse theorieën te Brugge bekend konden zijn, dan zou men beschikken over een argument om te wijzen op de invloed, die Jan van Eyck vanuit Italië zou hebben ondergaan. Vanzelfsprekend bewegen wij ons hier op het vlak van loutere veronderstellingen, want het publiceren van een boek in 1435, is wel één element, doch er moet ook gedacht worden aan de betrekkingen, die de Brugse meester lang voordien reeds met Italiaanse persoonlijkheden had. Overigens, zelfs Alberti reisde tussen 1428 en 1432 door Vlaanderen.
Evenwel is het probleem niet zonder belang, want de Brugse meester heeft op gebied van compositie in de schilderkunst en ruimtelijke opbouw van de taferelen, een niet geringe betekenis. Of Jan van Eyck heelwat aan de Italianen te danken heeft of omgekeerd kan ons onverschillig laten. Doch de studie van de ruimtelijke opbouw van de vroege meesterwerken is, op zichzelf, niet onbelangrijk.
afb. 1: In ‘Het Laatste Avondmaal’ van Dirk Bouts lopen de horizontalen van zijwanden, bevloering en plafond naar één verdwijnpunt.
Dit onderzoek dwingt tot een meer nauwkeurige analyse die teruggaat tot de eerste conceptie van een bepaald tafereel. Het kan gegevens opleveren om het werk te belichten en nader te dateren. Overigens, in de moderne kunstnavorsing is de studie van de ruimte-uitbeelding een voorname plaats toebedeeld. Vooral A. Schmarsow bewoog zich kundig op dit vlak in zijn studiën over van de Italiaanse schilderkunst.
Het probleem van de ruimte-uitbeelding bij van Eyck heeft een Duitse geleerde uit Aken, Guido Joseph Kern, in het begin van deze eeuw, grondig bestudeerd. Zijn conclusies verschenen o.m. in ‘Die Grundzüge der linearperspektivischen Darstellung in der Kunst der Gebrüder van Eyck und ihrer Schule’ (Leipzig, 1904). Kern onderzocht de perspectivische opbouw van een twaalftal taferelen van van Eyck en Petrus Christus. In dergelijk betoog komen
afb. 2