[De nationale liederen van enkele europese landen, vervolg]
schreef een nieuwe Italiaanse tekst, waarvan iedereen vast en zeker de beginregel kent: Roma immortale, di Martiri e di Santi, Onsterfelijk Rome van de martelaren en de heiligen. Van toen af bleef de melodie het officiële lied van de Paus en de Pauselijke Staat.
Tjechoslovakije. Na het verval van de Donau-monarchie in 1918, ontstond de republiek Tjechoslovakije. Van toen dateert haar nationaal lied, samengesteld uit een Tjechisch en een Slowaaks deel.
De Tjechische strofe van het lied is uit de opera ‘Fidlovacka’ (1834) genomen, op tekst van Josef Katejàn Tyl (1808-1856) en muziek van Frantisek Jan Skroup (1801-1862). De Slowaakse nationalist Janko Matuska (1821-1877) schreef op de wijze van een volkslied zijn gedicht ‘Nad Tatrou sa blyska’ (Op de Tatra bliksemt het), dat de tweede strofe van de Tjechoslovaakse hymne vormt.
Ik geef hier het nationaal lied in zijn geheel. De eerste strofe is Tjechisch:
Waar is mijn land, mijn vaderland?
Waar door weiden beken bruisen,
Waar op rotsen wouden suizen,
Waar een eden ons betovert,
Als de lente de velden smukt.
Dit land, zo schoon voor allen,
Bohemen is mijn vaderland.
De tweede strofe is Slowaaks:
Op de Tatra bliksemt het, dreunt het kraken van de donder!
Op de Tatra bliksemt het, dreunt het kraken van de donder!
De stormen zullen dra vergaan
maar de Slovaken zullen blijven leven.