[Nieuw en heruitgegeven werk van Fred Germonprez, vervolg]
paar afsplitsingen van zijn karakter mede in de zon staan (Karel in ‘Iseland’, Coeberger en Boudewijn in ‘Moerduivels’).
En daar verschijnt het lichte meisje ten tonele. Ze had even goed een heilige kunnen worden. Nu de held de ware liefde van deze Madeleen, Marjanne of Anna versmaadt, wordt ze eerst recht een lichtekooi. En ze tracht zich, met medeplichtigheid van een verliefde verrader - een douane-brigadier, dijkgraver Putifar, kapitein Dekeyzer - op de legendarische sterke held te wreken, door hem in handen te spelen van de vijand (J.B.) of van de geslepen ambtenaar (Is. en Moerd.) die ook nooit op het appèl ontbreekt, al is hij een eerste maal douane-inspecteur, een tweede maal baljuw, de derde maal intendant van koning Lodewijk XIV en in deze laatste hoedanigheid in tweevoud voorhanden. Maar in het Hass-Liebe complex dat de temperamentvolle gevallen vrouw naar de held van het verhaal toedrijft, weegt tenslotte de liefde het zwaarst door. Het meisje zal de man niet ten verderve leiden; ze wordt weer een eerbare vrouw, of, in J.B. althans, de redster des volks.
De hoofdfiguur heeft het intussen te druk met de opbouw, op de stormigste plaatsen van het stormige leven, van de mythe rond zijn persoon (Is.) of van zijn carrière (Moerd.) of, als hij Jan Bart heet, van deze beide samen. Jawel, deze Jan Bart wordt enorm bevoordeeld! Reeds in ‘Iseland, Iseland...’ was zijn naam gevallen (p. 100); het kon niet anders of hij moest, jaren na ‘Iseland’, zijn beurt krijgen! Maar nu hij dan echt aan de beurt is wordt hem ook nog de frele edele en zachte vrouw toebedeeld - en wel tweemaal na elkaar - met wie in de andere romans alleen de afsplitsingen van de hoofdpersoon gelukkig mogen zijn. Maar de hevig levende personages van Germonprez' romans hebben een moderator nodig. Hij dient zich aan onder de gedaante van de priester die het ruwe volk liefheeft en zijn eigen ruige taal spreekt en die ook de held eens durft aanpakken. Zeker komt hij er in ‘Kaper Jan Bart’ weinig aan te pas maar toch komt hij ook daar in de persoon van Niklaas Bart om de hoek kijken.
Nu worden nog telkens nevenfiguren opgeroepen zoals de vrouw, wier man op zee omgekomen is, de geldwolf voor wie ideaal en naastenliefde lege begrippen zijn, de gewetenloze geldmagnaat die de verrader (meestal) bezoldigt, het onervaren maar heldhaftige kind of de even heldhaftige dorpsdwaas...
In de loop van bovenstaande opsomming der dramatis personae - zijn zij niet veeleer types dan karakters? - die de romans uit de ‘Omnibus van de zee’ bevolken, hebben we ook reeds enig licht geworpen op de structuur van de werken. Dieper kunnen we daarop nu niet ingaan. Alleen nog dit: bij het begin van zijn romans moet Germonprez, als steken bij een breiwerk karakters opzetten, naar het einde toe moet hij, onvermijdelijk, ‘minderen’. En daarbij laat hij nogal eens een steek vallen. Waar die heengaat weet niemand, maar kwijt is hij hem! Dit komt ongetwijfeld op de debetzijde van Germonprez' rekening, dit en een zekere mate van slordigheid in taal en stijl. Toegegeven dat deze slordigheid wel te wijten zal zijn aan de enorme vaart die er in de romans zit!... Maar voor de gemiddelde lezer heeft Fred Germonprez een opvoedingstaak op zich genomen; en die wordt door dit gebrek aan verzorging in haar waarde bedreigd.
Mij lijkt uit de drie romans uit de ‘Omnibus van de zee’, ‘Iseland, Iseland...’, de meest frisse; ‘Kaper Jan Bart’ is zeker de best geconstrueerde en de stevigst rond één hoofdfiguur geconcentreerde. En het is een waar genot te kunnen vaststellen dat Fred Germonprez te veel temperament bezit en genoeg in eigen tijd leeft om het in zijn historisch werk niet bij degelijk verantwoorde maar vlakke historische evocaties te laten.
Huib Thomassen