[vakliteratuur, vervolg ]
voorafgaan, zou hij de leesbaarheid van zijn monumentaal werk zeker hebben verhoogd. Vooral in de laatste hoofdstukken leren we een Rodenbach kennen die nogal fel afwijkt van de tot symbool geworden Blauwvoetdichter. Reeds geruime tijd was het vrijwel zeker dat, bij een onbevangen kritisch onderzoek, de letterkundige nalatenschap van de te vroeg gestorven dichter veel van de vroegere waardering zou inboeten. Prof. Baur heeft er zelfs op gewezen dat vooral de Noord-Nederlandse critici Rodenbachs dichtkunst onverantwoordelijk streng veroordeeld hebben (blz. 398). Maar wie herinnert zich niet dat ook in Vlaanderen de overschatting van deze poëzie tot een verbeten en langdurige pennetwist aanleiding heeft gegeven. Het gematigd oordeel van de Gentse hoogleraar over Rodenbachs nagelaten geschriften, die slechts zelden een gaaf geheel uitmaken, maar waarvan alles, ook de geringste krabbel, de hoge kwaliteit van zijn talenten verraadt (blz. 404) heeft dan ook maar geringe reactie uitgelokt in het kamp van de Verschaevianen.
Als het boek van Prof. Baur met een legende heeft afgebroken dan is het ongetwijfeld met die van De Ideale Jongeling, maar ook deze afbraak kwam niet helemaal onvoorzien. O.m. de uitgave van Rodenbachs briefwisseling in 1942 bracht de legende een gevoelige deuk toe. In de bewust gewilde autobiografische werken, in de chaotische nota's van Wahrheit und Dichtung en in de bewaarde brieven volgde prof. Baur de ontwikkelingsgang van dit rijk en boeiend jongelingsleven totdat, na de breuk met de Mont, de ontreddering tijdens de grote crisis zijn naam in opspraak bracht, zijn studiegeest verlamde en de ijver voor de Vlaamse kamp verkoelde. Deze nieuwe voorstelling heeft sommige gevoeligheden gekwetst en een enkele maal heeft men er op gewezen dat La fée verte, door de Mont vermeld en die volgens prof. Baur vermoedelijk te identificeren is met de Esther uit de werkelijkheid, in studentikoze middens wel eens chartreuse of absint beduid heeft (C. Swinkels). De werkelijke Rodenbach verschijnt er niet langer meer als de Germaanse held die valt in een ongelijke strijd tegen vijandige machten, zoals hij werd uitgebeeld in De laatste Storm en in Sneyssens, maar wel als de grote held uit de Griekse tragedie die door een noodlottige drift ten onder wordt gebracht maar voor zijn afsterven zijn verblinding belijdt. In het werk van Prof. Baur klinkt herhaaldelijk de bekommernis door voor een schone maar bedreigde jeugd. We horen er soms de opvoeder aan het woord die door zijn jarenlang contact met zijn studenten de verwoestingen kent die een ongecontroleerde lectuur in de gewetens en in het zedelijk besef van jonge mensen aanricht en die eens de wonderknape in totale ontreddering heeft gebracht. Zijn waarschuwing tegen de onbeheerste jeugdopstandigheid aan het einde van het boek doet onwillekeurig denken aan Gezelles bekende rede
tegen de Ruitenbrekers, waaraan bij veel Rodenbachvereerders onaangename herinneringen verbonden blijven.
De monumentale Eeuwfeestuitgave en de gevolgde reacties hebben ongetwijfeld een vernieuwde belangstelling weten te wekken voor een betere kennis van een boeiende persoonlijkheid, die een groot aandeel heeft gehad in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en een eigen plaats heeft veroverd in onze nationale letteren.
J. de Mûelenaere