West-Vlaanderen. Jaargang 11
(1962)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
poëtisch bericht
Ballade voor wie zullen vallen
Hoeveel van ons er zullen vallen
In het uur dat komen zal?
Weet ik veel! Maar bid voor allen
Die sterven gaan, zo een zo al.
Bid voor de wachters op de wallen
In Kolwezi en Oost-Berlijn,
waar straks weer schoten moeten vallen,
Die nu nog niet gevallen zijn.
Bid voor wie dalen in de mijnen
- Glückauf ten groet - van Bloemfontein
Tot Charleroi en die in pijnen
Nog altijd niet bedolven zijn.
Vergeet, vergeet ook niet de kleinen,
Hun ogen vol van zwart chagrijn,
Vol groot verwijt, vol hongerlijnen,
Maar die nog niet verhongerd zijn.
Bid voor de vrouwen en de venten!
- U ziet ze seffens op de plei-
nen tuimelen in incidenten
die nog niet ‘voorgevallen’ zijn -.
Gevangenen die moeizaam slikken
- Sin-sin, Loebjanka, Algerijn -
Het laatste brood om dan te stikken
Maar nog niet doodgenepen zijn.
De oudjes die geduldig dopen
Hun avondspijs in roden schijn,
En nog eens naar de morgen hopen:
Een morgen die er nooit zal zijn!
En alwie langs de wegen grijpen,
Met grage hand, het stuur, de wijn,
Maar langs de weg tot doden rijpen
Schoon zij nog niet vermorzeld zijn.
En zij die, daar muziek gaat pijpen,
De dood niet horen op 't festijn,
In winden die de grassen grijpen
Waarin zij straks begraven zijn,
En soms, rond Kerstdag, eens gaan kijken
Of op de sneeuw geen ster zou zijn.
Maar op een Kerstdag zijn zij lijken:
D'atoomster zal gevallen zijn!
Prins Jezus, prins van Bloemfontein
Tot Charleroi, prins van de mijn,
Mijn hongerprins, van Oost-Berlijn
De prinse, en van al de klei-
nen Kleine Prins, prins van het plein
En prinse van wat ooit zal zijn:
Wij bidden voor wie zullen vallen
In het uur dat komen zal,
Rond uw ster en rond uw stal en
Sterven gaan, zo een zo al.
ROGER VERKARRE
* |
|