over uw debuut, over uw eerste tentoonstellingen en de reakties van de kritiek op uw werk.
A. - In 1908 exposeerde ik in de Aula der Hogeschool te Gent, in 1912 in de Cercle Artistique, en in 1913 te Brussel in het Driejaarlijks Salon. De kritiek was niets dan lach en spot. Jan Delvin, Fierens-Gevaert, Eugène Laermans waren evenwel voor mijn werk gewonnen en hebben mij van 't eerste uur af gesteund en verdedigd. V. - U hebt het daareven reeds over uw Kruisweg gehad. Algemeen wordt deze als typisch beschouwd voor uw werk en uw kunstopvattingen. Wilt u ons hierover wat meer vertellen? Welke plaats geeft u aan vorm, lijn en kleur?
A. - Ik geloof te mogen zeggen, zonder mij daarin te vergissen, dat de getekende Kruisweg in mijn loopbaan de zege geweest is van de geest op de materie. In één adem is dit werk als 't ware door de geest gehamerd en gesmeed geworden. Aan estetiek of dekoratie werd in dit werk niet de minste aandacht geschonken. Door niets liet ik er mij in afleiden, maar ging vrij en zuiver tot het uiterste der uitersten, in de absoluut geestelijke zin. Het moèst zo. - Ik denk aan dit werk terug, laat het mij terloops zeggen, met ongemene innerlijke vreugde. Ik ben er fier op. Alleen heb ik spijt dat het over onze grenzen verhuisd is. De onzen hebben er schuld aan. Dit werk werd als op de vlucht gedreven, door Rome veroordeeld, door velen gelasterd, door sommigen uitgescholden als zijnde het werk van Satan (Abbé Crooy in de Libre Belgique). Jaren lang woedde er om en rond dit werk, in alle landen te gelijk, een verwoed, bijna fanatisch gevecht, dat de mensen in twee kampen verdeelde. Alleen zij die bewust of onbewust dit werk ook ‘in de geest’ hebben kunnen bekijken en benaderen, hebben het begrepen, aanvaard en innig bemind.
V. - Welke gedachte hebt u in uw Marialeven willen uitwerken? Hoe is dit werk ontstaan en gegroeid?
A. - Zelf Karmeliet zijnde, derde-ordeling in de orde ook genoemd ‘de Onze Lieve Vrouw-broêrs’, verpest en vervolgd, heb ik mij als uit de wereld van onzin teruggetrokken, en mij geschonken met geest en werk aan onze Heilige Moeder, en als Haar kind een Marialeven opgesteld en geschilderd. Dertien jaar lang heb ik er mijn beste krachten aan besteed. - Dit werk dan is geheel opgevat in Karmelietijnse geest, al moet ik ook veel danken aan het werk La Vraie Dévotion à la Sainte Vierge van Grignon de Montfort. - Is dit werk nu àf en voltooid? Ik zeg niet ja, ik wil wachten en dan rustig oordelen. Ik meende te mogen vooropzetten, dat dit werk ten minste zou worden begrepen en aanvaard door eenieder, maar toen ik het te 's Hertogenbos ten toon stelde, bleek het mij dat het nog moeilijker zou begrepen worden dan de twee Kruiswegen. Toch schaarden er zich weer degenen rond, die kunnen kijken en begrijpen, niet enkel met en door de ogen des vleses, maar met de ogen der ziel. Paul Claudel kwam het hier tot vier maal toe bekijken, zwijgzaam, uren lang. En ergens schreef hij: ‘Je n'ai jamais vu un poète aussi profond, doublé d'un peintre aussi puissant’. En in een schrijven liet hij er zich als volgt over uit (Servaes toonde ons de tekst): ‘L'art ne pourra être renouvelé, aussi bien en peinture qu'en poésie, que par cette puissante dilatation de la lumière intérieure, dont une foi énergique est la source. C'est le sujet de notre superbe série: les humbles visages et circonstances, éclairés, illuminés non plus par le soleil profane, mais par cette lumière sacrée qui illumine tout homme venant au monde. Depuis le moment de la naissance où elle apparaît, jusqu'à celui de la mort et vie triomphale, où elle transfigure. Quant à la lumière du
monde, elle est en sommeil et c'est le ciel innombrable, tout seul en la lune, “ce témoin fidèle”, que l'on voit briller autour de la Sagesse incarnée’. - Het werk is pas los gelaten en ik verlang er liever nog zwijgend bij te staan. Later zal ik er u met genoegen, en speciaal voor u, komen over onderhouden.
V. - Hebt u nieuwe plannen op dit ogenblik, mijnheer Servaes?
A. - Op deze vraag kan ik u weinig of niets antwoorden. In Orval, op muur, schilder ik een Kruisweg. In Amersfoort, Holland, maak ik voor de kapel der Zusters van Onze Lieve Vrouw drie glasramen. Maar met de dag voel ik in mij de drang stijgen naar de zee en de velden. Ik voel mij meer en meer buiten de wereld en in het werk. Dit geeft mij ongemene vreugde en kracht.
V. - En om te besluiten, mijnheer Servaes, hoe ziet u de ‘moderne kunst’ in Vlaanderen?
A. - Dit hoeft u mij niet te vragen. Ik ben zelf een paard in de molen, en vergenoeg mij, God zij dank, hem te doen draaien in vlaggen, in wimpels en muziek, d.w.z. bewust en met geestdrift. Daarbij, er zijn mensen, professoren, als Leo Van Puyvelde en Vermeylen. Deze laatste kan het u zeggen... hij deed het nog laatst zo moedig ter gelegenheid van de tentoonstelling van Permeke: ‘Permeke, de God de Vader der schilderkunst’. Zo zei Vermeylen en... ik denk er niet aan er mij als een hond in een kegelspel te komen tussen werpen. Ik heb mijn eigen oordeel, én over de ‘modernen’, waaronder Permeke, De Smet, Van den Berghe e.a., én over het zogenaamd ‘expressionisme’. Wat dit laatste betreft zeg ik enkel, dat het reeds bestond bij de oude Egyptenaren - zie de ‘Scribent’, bij Grünewald, Goya, El Greco, Rembrandt - om maar enkel die te noemen. Er is niets nieuws onder de zon. De Geest blaast waar hij wil. Deo gratias...
*