Commandeur in de pauselijke orde van St.-Gregorius de Grote met plaque, medailles van de Belgische gewapende en burgerlijke weerstand en van de résistance française, Ridder van de franse Légion d'Honneur.
Tot daar de indrukwekkende reeks zakelijke gegevens, die men over oud-minister De Man kan aantreffen in talrijke naslagwerken zoals het Vlaamse Wie is dat en het uiterst exclusieve Amerikaanse Who's who in the United Nations. Zij wijzen op een uiterst schitterende loopbaan in dienst van gemeente, stad en land, in dienst ook van de gewone volksmens en niet het minst in dienst van godsdienst, kunst en kultuur. Dit alles in een kort huldeartikel tot zijn recht brengen ware onmogelijk; het zou het onderwerp moeten vormen van een uitvoerig biografisch essay, waarvan wij de wens uiten dat het eens moge verschijnen, omdat het zeker gewettigd zou zijn wegens de veelzijdigheid en het belang der activiteiten van deze geboren Oost-Vlaming, die door zijn meer dan dertig jarig verblijf in en zijn uitnemende verdienste voor onze gouw een waarachtig Westvlaming mag heten.
Als men aan onze Ere-voorzitter, die in een zo druk leven zich op zovele gebieden bewogen heeft en nog beweegt zou vragen wat hem persoonlijk het meest belang inboezemt, dan zou hij zonder aarzeling antwoorden: de kunst, en in de eerste plaats de letterkunde en de schilderkunst. En moest men hem vragen welke periode uit zijn leven voor hem de rijkste, de meest belangwekkende geweest is, dan zou zijn antwoord zijn: de jaren van mijn auteurschap in De Tijd-Het Volk.
Reeds aan de normaalschool was hij vast besloten niet in het onderwijs te gaan maar zich met woord en pen in de grote strijd te werpen voor de materiële en kulturele heropstanding van wat P. Stracke toen op zo ontroerende wijze ‘Arm Vlaanderen’ had geheten; het is uit idealisme, uit liefde voor het Vlaamse volk dat hij aan letterkunde is gaan doen, in de lijn van de besten uit onze herwordende cultuur in de negentiende en in het begin der twintigste eeuw. De nijpende nood van dat Vlaamse volk is er oorzaak van dat hij een vorm van literatuur, die door de grootste schrijvers van heden is beoefend geworden, heeft verkozen, namelijk de journalistiek. In 1920 was Filip De Pillecijn hoofdredacteur van De Tijd, het nationaal blad der Vlaamse christen democratie; samen met R.D. Deman waren hij en een paar anderen er bij het begin ook de enige opstellers van. Onmiddellijk werd deze laatste belast met de parlementaire berichtgeving; zij bracht hem op de beruchte perstribune van de Kamers, die meerdere journalisten eens hebben verlaten om als Van Cauwelaert en Huysmans op de banken beneden te gaan plaats nemen; dit lot zou R.D. Deman en zijn medeverslaggever Arthur Wauters enkele jaren later ook te beurt vallen. Weldra verliet Filip De Pillecijn het journalisme; zijn vriend R.D. De Man, aan wie het te danken is dat het eerste van De Pillecijns lange reeks boeken in die dagen verscheen, volgde hem op als hoofdredacteur van De Tijd, die intussen versmolten werd met Het Volk. Ook was hij de Brusselse correspondent geworden van talrijke bladen uit het buitenland zoals de Spaanse A.B.C. en Informaciones, de Duitse Aachener Volksfreund en Die Brücke en de Oostenrijkse Wiener Reichspost; in alle deze bladen achtte hij het zich tot plicht de Vlaamse kunstenaars, onder wie vooral Timmermans en Streuvels bekend
te maken.
Als journalist wist R.D. De Man in zijn blad een grote plaats te geven aan de kunst; talrijke studiën, verslagen van kunstmanifestaties en interviews met levende kunstenaars verschenen van zijn hand en dit niet alleen in zijn dagblad maar ook in tijdschriften als Hoger Leven, Kultuurleven, e.a. Vele artiesten hebben mede aan hem hun doorbraak te danken. Een beweging die hij van zeer nabij gevolgd heeft en tot wier bekendheid hij veel bijgedragen heeft is de kunstenaarsgroep De Pelgrim, waarvan de toenmalige deelnemers heden nog altijd de nostalgie behouden hebben; die echt idealistische groep waarvan een Eug. Yoors, een P. Reypens, een F. Timmermans, een H. Deckers, een D. Van Sina, een A. Servaes, een Fl. de Reeth, een C. Verschaeve, een Br. Groenendaal, een S. De Vriendt, een Tony Van Os, een J. Hammenecker, een F. Peeters, een E. Vander Hallen, een André Demedts, een G. Walschap, een R. Veremans en talrijke anderen met zoveel enthousiasme hebben deel uitgemaakt. Een der voornaamste artikels van het speciaal nummer dat L'artisan Liturgique aan De Pelgrim wijdde is door R.D. De Man geschreven geworden.
Hij was ook de eerste om in een Vlaams blad dagelijks korte, snedige, humoristische, sarkastische, en toch gevoelige schetsen te plaatsen, die door de actualiteit zijn geïnspireerd; hij tekende ze met de kwajongensachtige schuilnaam Robbedoes en liet er later een groot deel van in boekvorm verschijnen onder de titelt Schetsen. Aldus zette hij bij ons een genre in dat enkele andere Westvlaamse letterkundigen als Lods (L. Ryckeboer), Jan De Spot, Gaston Durnez en in een zeker zin ook Paster De Witte later eveneens met veel talent hebben beoefend, aldus aansluitend bij de Westvlaamse humoristische traditie van het Manneke uit de Mane van vroeger.
Ook het toneelwerk van senator De Man stond in dienst van het volk. Zijn toneelstuk Brosi kende ettelijke opvoeringen en zijn religieus massaspel ter ere van Sint Amandus in 1931 was een groot sukses, in een tijd toen dit genre nog volkomen nieuw was.
Senator De Man is als jurist een self-made-man, maar hij is een der grootste competenties geworden van ons land op het gebied van het sociaal en administratief recht. Zijn publicaties o.m. in De Gids op maatschap-