Het absolutisme is voor de ziel van Christine D'haen kenmerkend. Gevangen in de tegenstellingen tussen transcendentiedrang en wanhoop, voelt de dichteres alles rond zich als mysterie. Zij leeft in een wereld van volkomen irrationaliteit, met heel haar wezen gezogen naar een adogmatische kennis- en geluksmystiek, die zij echter onbereikbaar voelt.
5. Een belangrijk gedicht, waarin de dichteres zich ten volle overgeeft aan de cultus van het irrationele levensmysterie is De Alchemist. Het zou enkele bladzijden vergen dit gedicht woord na woord te verklaren omdat Christine D'haen blijkbaar de alchemie zeer goed kent en het gedicht opgepropt is met elementen aan de alchemie ontleend. Wellicht werd de alchemie als dichterlijke verbeeldingswereld haar door Novalis geopenbaard. In elk geval is ook voor haar in dit gedicht de kerngedachte van de alchemie: het bevrijden van het goddelijke in de natuur, het ‘sittlich machen der Natur’:
Ik schep de godheid duizendvoud uit slijk,
red hem die overal naar zijn wezen tast.
Het gaat hier dus niet om een louter verbeeldingsspel. Het gedicht is eens te meer getuige van een adogmatisch mystieke kennisdrift die ditmaal experimenteert in een vrije sfeer van de geest waar, zoals in de alchemie, de tegenstelling van versiteit en perversiteit is opgeheven. Zoals in elke andere geestessfeer is de inzet van de dichteres hier compleet, en voelt zij haar leven zweven tussen volstrektheid en vernietiging. Tevens is dit gedicht typerend voor de drang naar verlossing, die de dichteres in deze periode bezielt en vaak tormenteert. C.G. Jung heeft in geniale geschriften het verband gelegd tussen alchemie en dieptepsychologie, en de gedachte geformuleerd dat de kernwil van de alchemie t.w. de verlossing van het goddelijke in de natuur, een projectie zou zijn van de wil van de mens om zijn eigen innerlijkheid te verlossen en ze zin en verband te geven in een grootser leven. Vooral in het slot van De Alchemist herleidt Christine D'haen het alchemisch proces tot een bevrijding, zelfs een goddelijke uitverkiezing van het ik. Het zou mij niet verbazen, mocht Christine D'haen, die een voor haar leeftijd buitengewone literaire en algemene cultuur bezit, ook C.G. Jung hebben gelezen en zijn inzichten in dit originele gedicht hebben verwerkt.
6. Na dit gedicht keert de dichteres zich af van elke poging tot daadwerkelijk engagement en orienteert zich steeds vollediger naar introvert leven, luisterend en kijkend naar haar innerlijk bewustzijn - gevoelens en dromen - dat mysterieus in haar verglijdt. Geen werkelijke binding met de evenmens of wortelvaste gebondenheid aan een zekerheid spreekt voorlopig nog uit haar werk. Helemaal op zich zelf teruggeplooid, voelt ze zich vervreemd tegenover de wereld waarin ze zich ingeschakeld weet, en roerloos volgt zij de onbegrijpelijke wisseling van licht en duister in het mysterieuze heelal als een voortschuivende droom. Gedichten als Dag, En dat wij..., Nacht bezingen de wisseling in de tijd, dag, nacht, licht, duister, sterren, die symbolisch zijn voor de geheimzinnige inschakeling van de mens in een eeuwige wentelgang die hij in angstige ongeborgenheid volgt, vaak
klam van zijn angsten, eindeloos vermoeid,
onder een berg van dromen...
Uit restloze overgave aan innerlijke zelfobservatie zijn gedichten gegroeid als Zoals het loof, De Nacht, Het Bed, De Slaap. Hier domineren de thema's van ‘slaap’ en ‘droom’, die een drang verraden naar volkomen, roerloze verzonkenheid in zich zelf, in bewusteloosheid gelijkend op het leven der vrucht in de moederschoot. Ook hier primeert de irrationele kennisdrift: de dichteres wil zich in het onbewuste leven van slaap en droom verdiepen, de droomziel is haar een duistere zee waarboven zij voortdurend gebogen ligt, met wellust of angst, nu en dan iets merkend of vermoedend zonder het te fixeren voor het weer in de onbewuste verdwijnt. Bovendien - en dit is een psychologisch aspect - biedt deze volkomen interiorisering in irrationele droomgebieden de dichteres een gelegenheid om aan de wereld, aan daad en angst te ontkomen in een veilige passiviteit.
7. In diezelfde jaren schrijft Christine D'haen een reeks gedichten die in een zeer bijzondere, beeldend hermetische vorm de vereenzaming van de mens en zijn vervreemding tegenover de wereld uitspreken. Tot deze reeks behoren gedichten als Vermenigvuldigt u, De Mol, De Building, De Internationale Trein, Novgorod, Horologio mio. Dit zijn van alle gedichten uit deze bundel de meest modernistische; zij zijn opgebouwd uit een reeks van beelden die hun betekenis niet rechtstreeks avoueren en, zij het door hun ongewone aard of door hun eigenaardige mengeling, een vervreemdingseffect beogen. Zo zijn deze gedichten als een gesloten wereld opgebouwd. Wie ze tracht te doorpeilen ontdekt echter, zoals in de meeste gedichten van Christine D'haen, een dieper wijsgerige zin. De meeste zijn in de geest verwant met de gesloten en wanhopige wereld die in onze tijd b.v. door Kafka of door Achterberg werd uitgebeeld. Deze verwantschap wil niet op een tekort aan oorspronkelijkheid wijzen. Christine D'haen suggereert op zeer eigen wijze een gesloten wereld waarin de eenzame mens, vragend en kijkend, staat, soms te midden van feeërieke verrukkelijkheden maar meestal van onbegrijpelijke beweging en een metaphysisch raadsel.