West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 404]
| |
ikonografie van de waanzinGa naar voetnoot*Het was Tardieu die in 1872 voor de eerste maal de aandacht vestigde op de ikonografie van de waanzin: de eerste psychiatrische verzamelingen dateren van het einde der 19de eeuw. Zij werd kritisch behandeld in het prachtig werk van Hans Prinzhorn sedert 1922. Op dit ogenblik bestaan er grote verzamelingen. Ons Departement van psycho-pathologische kunst, in de dienst van onze meester Jean Delay, bevat een uitgebreid en belangrijk archief. Vanaf de eerste jaren groeide deze ikonografie aan en werd grondig omgewerkt. Bij de spontane werken van de psychopaten voegden zich de laboratoriumwerken, de overdrachtelijke werken. De belangstelling breidde zich uit tot kategorieën van zieken die meer en meet talrijk werden (akute psychosen, zenuwziekten enz.). Het invoeren in de psychiatrie van therapieën die aanvankelijk biologisch, psychologisch, dan chemiotherapeutisch waren, bracht eveneens een nieuwe omwenteling in deze ikonografie. De belangstelling was in den beginne louter nieuwsgierigheid. Zij werd echter beschrijvend, dan dynamisch en operatief. Bij deze beelden voegden zich tenslotte de proefondervindelijke werken, verkregen onder inwerking van zinsbegoochelende (hallucinogenische) of droomverwekkende (onirogenische) middelen. (J. Delay). De theorieën en de methodes strekken er naar zich uit te werken op een prospektiegebied dat zeer uit gebreid blijft. In de loop van deze laatste tien jaren hebben wij meer dan 350 tekeningen en schilderijen uitgegeven, geput uit onze verzamelingen of onze fototheek, namelijk in onze werken: l'Art Psychopathologique (P.U.F. 1956), Expressions plastique de la Folie (Médecine de France, 1956), Art et Psychopathologie (Vie Médicale, Noël 1956), La schizophrénie par l'image (Chavannes - Echanges, 1958) en in onze bijdrage: Art et Psychiatrie (Psychiatrie der Gegenwart, Band III: Heidelberg, Springer Verlag 1960). De grenzen van dit gebied zijn zeer wisselvallig en de verschillende dokumenten, uiteenlopend en zelfs strijdig met elkaar, zijn ongelijkwaardig. Vandaar dat men aan deze kunst alle werkelijkheidszin heeft kunnen ontzeggen. Dubuffet schreef niet zonder humor: Er bestaat niet méér kunst van gekken dan dat er een kunst bestaat van mensen die aan een knieziekte lijden. Er is niet méér psychopathologische kunst dan een Japanse, neger-, antieke, renaissance, hedendaagse, volkse, ruwe kunst enz. Niet méér, maar ook niet minder. Op dit na, dat de geschiedenis en de aardrijkskunde van de geest niet gemakkelijk te begrenzen zijn. Wanneer wij een naam gegeven hebben aan ons studie-objekt, dan was dit om het reeds van bij de aanvang te kunnen bepalen. Dit twisten over termen zou akademisch kunnen lijken, indien daaronder niet verschillende problemen schuil gingen: 1) Krankzinnigen of degenen die als dusdanig doorgaan, zijn zij bekwaam om kunst voort te brengen? Aangezien er werken zijn, welke esthetische waarde mag er aan toegekend worden? Wij bevinden ons op het plan van de esthetische beoordeling van de kunstmoraal. 2) Bestaat er een betrekking tussen het genie en de waanzin? En welk is deze betrekking? Hier stelt zich de vraag over de mysterieuze oorsprong van de kunst, over haar psychologische of psychopathologische drijfveer. Wij bevinden ons op het plan van de aetiologie (oorzakelijkheid), van de genesis der kunst. Wij zullen ons inspannen om op deze beide vragen te antwoorden en vervolgens de richtingen aantonen van de vorsing, zoals deze er op dit ogenblik uitziet.
Velen beweren dat het niet gewettigd is het plastisch werk van onze zieken kunst te noemen, omdat zij er alle esthetische waarde aan ontzeggen. Het is waar dat de meesterwerken zeldzaam zijn. Zoals tenslotte overal, misschien hier méér dan overal. Maar dit gebied heeft nog nauwelijks de inlossing van zijn waarden toegelaten. Hun vestiging is moeilijk op dit terrein, waar esthetische, morele en pathologische drijfveren op elkaar inwerken. Een onbewuste tegenzin bij de toeschouwer kan beslissend zijn voor de aanvaarding of de verwerping van het esthetisch objekt. Het zich verzetten tegen de angst speelt meestal een rol in de wijze waarop men dit objekt verwerpt. Maar volgens ons mag de kunst zich niet tot dit oordeel beperken. Het zijn of het niet zijn van de kunst kan niet afhangen van het eenzijdig criterium der schoonheid of van het welslagen. De kunst beantwoordt aan gevoelige en intellektuele, bewuste en onbewuste motiveringen die, hoewel samengesteld, toch van bijzondere aard zijn. Bijvoorbeeld: in een zekere zin kan de kunst beschouwd worden als het zich overtreffen van een individu in een plastisch zich uitleven, of een poging om zich te overtreffen, een voornemen. Wanneer wij ons op het strikt psychologisch plan plaatsen, noemen wij kunst, en wij erkennen ze als dusdanig, de produkties van onze zieken, hetzij dat ze al of niet geslaagd zijn. Wij zetten aldus voorop dat de studie van de kunst der | |
[pagina 405]
| |
Onbekend: ‘Faune et flore fantastiques’. Verzameling Dr. Eugène Minkowski (Parijs). Paranoïde Schizophrénie (cfr. F. Minkowska: De Van Gogh et Seurat au dessin d'enfants (1949) en Expressions plastiques de la folie - cas 9).
Boris: ‘Poissons’. Verzameling Département d'Art Psychopathologique. Paranoïde Schizophrénie. Een studie is gewijd geworden aan deze patiënt door J. Bobon (Vie Médicale, Noël, 1956).
Adolf Wölfli: ‘L'horloge magique’. - Privé verzameling. Prof. Volmat. Chronische Schizophrénie. Werken van deze zieke maken deel uit van de verzameling van de Waldau, van Heidelberg, van Art Brut, van André Breton. - W. Morgenthaler wijdde er zijn beroemde monografie aan: ‘Ein Geisteskranker als Künstler’. (Bern 1921).
| |
[pagina 406]
| |
geesteszieken, als uitgangspunt kan dienen tot het uitwerken van een psychopathologie van de kunst, welke door haar techniek te verfijnen, tot een psychologisch begrip kan leiden. De psychopathologische kunst is een van de talrijke gebieden van waaruit men een psychologische kennis van het kunstwerk kan verwerven. De aktuele getuigenissen hiervan vormen een bevoorrecht navorsingsgebied. Deze getuigenissen zijn: de moderne schilderkunst, de kunst van de hedendaagse primitieve beschavingen, de schilderkunst van kinderen, de kunst van de geesteszieken. Dààr kunnen wij de betrekking vatten die ontstaat tussen de mens en zijn werk, tussen het werk en de andere mensen. Het probleem van de geestesgezondheid van de kunstenaar werd reeds gesteld vanaf het romantisme. Weliswaar werd de artiest reeds voordien beschouwd als een gek, doch zonder dat dit een verwijzing naar een wetenschappelijk systeem in zich sloot. Met Lombroso en Nordau werd het genie gerangschikt onder het teken van de waanzin en de ontaarding. Vervolgens verving de zenuwzieke de waanzin als eerste voorwaarde tot scheppingsmogelijkheden. Reeds van bij de aanvang dacht men dat de psycho-analytische methode de nodige ophelderingen moest brengen over de kunst en de kunstenaar. Freud zelf schreef dat de kunstenaar zoals de zenuwzieke, zich van de werkelijkheid verwijderd hield, door het onderschuiven van als het ware een andere persoonlijkheid. Tijdens de viering van zijn 70ste verjaardig, verklaarde hij, dat wij de ontdekking van het onbewuste in de eerste plaats aan de kunstenaars verschuldigd waren. De school van Freud heeft nochtans nooit de kunst willen herleiden tot een eenvoudige pathologische formulering en heeft altijd haar grote eerbied betoond voor de waarde van het kunstwerk. Zelfs dan, wanneer de werkelijke zenuwziekte van een artist een rol gespeeld heeft in zijn werk, mag dit niet als zuiver nevrotisch en dus ook niet als dusdanig behandeld worden. In dit geval zijn de scheppingskracht en de zenuwziekte innig met elkaar verbonden en komen in een betrekking te staan die al of niet dialektisch mag heten. Het is zeker dat de totale overgave aan iets wat men onderneemt, zoals bijvoorbeeld de kunst, het verzaken aan andere mogelijkheden noodzakelijk maakt en zelfs aan een deel van zijn eigen wezen. Maar de psycho-analytische ondervinding, alsook de werkelijke zin van de gaven en van het genie, verzetten zich tegen het feit in de nevrose iedere bron van kennis en iedere scheppingsmogelijkheid te zien. De nevrosetoestand kan gepaard gaan met een intellektueel sukses of met mediocriteit en mislukking. Deze bevinding belet een vereenzelviging vast te stellen tussen het genie en de nevrose. Het gevoelsleven van de artist is niet het equivalent van zijn vermogen om het uit te drukken. Het verwijzen naar de nevrosetoestand van een kunstenaar zal ons zeker iets zeggen over het materiaal waarop hij zijn gaven uitoefent en over de drijfveren die deze gaven in werking brachten, maar zal ons onwetend laten over de oorsprong er van. Men zou zelfs kunnen beweren dat de zenuwlijder de kunstenaar overal volgt, behalve in het welslagen van zijn kunst. De artist heeft het vermogen een vorm te geven aan zijn werk. Hij beheerst zijn materiaal en geeft er iets bestendigs aan. De zenuwzieke kunstenaar blijft een alleenstaand voorwerp ten opzichte van de nevrose. Hij slaagt en stelt deze goede uitslag objektief voor door hem een vorm te geven en door deze toegankelijk te maken voor anderen. De betrekkingen tussen de gave en datgene wat Freud het libido genoemd heeft, blijven te ramen. Naar onze opvatting zijn de wederwaardigheden van het libido bronnen van nevrose of psychose, de gave integendeel een bron van werken. Het werk is voor de kunstenaar wat het symptoom is voor de zieke. Natuurlijk zijn alle tussengevallen en alle verwarring brengende gevallen dynamisch mogelijk. Dit perspektief komt overeen met wat wij tevoren beweerden en opent de deur tot de kunstvorsing door psychopathologische methodes, zelfs dan, zoals wij menen, wanneer de oorsprong van de kunst niet in de ziekte kan ontdekt worden. Zeker is het psychologisch benaderen slechts een der toe te passen methodes op esthetisch gebied, daar het er zich niet zou kunnen aan onderwerpen. Deze psychologische methode stelt zich niet in de plaats van de andere beter gevestigde methodes of oudere zoals: de kritiek, de geschiedenis, de kunstwetenschap. Wij ontzien niet te beweren dat het wezenlijk benaderen van de kunst vóór alles esthetisch moet blijven. Nochtans schreef J.P. Weber onlangs: De kunstpsychologie is gelegen in de verlenging van een ganse reeks theorieën en praktijken die verband houden met het kunstwerk: zij is in zekere zin de draaischijf waar de totaliteit van de lijnen die het domein van de Schone Kunsten kruisen, naartoe convergeren. De objecten van de kunstpsychologie zijn terzelfdertijd de dialektiek van het beschouwen en het scheppen, maar ook de psychologie van het werk op zich zelf en in zijn betrekkingen tot ons. Haar methodes gaan van de introspektie en de Einfühlung naar de proefondervindelijke psychologie, naar de leer der verschijnselen (phenomenologie) en naar de psycho-analyse. Wat ons betreft, indien de phenomenologie de esthetische ervaringen en het werk kan vatten binnen het domein van het doorleefde, laat integendeel de psycho-analyse alleen een begrip van het esthetische feit in de diepte toe, door op haar hoogtepeil de instinktieve drijfveren, de sexualiteit en de jeugdherinneringen in te lassen. Na de esthetische produkten van onze zieken als kunst erkend te hebben en na de betrekkingen ontleed te hebben die tussen de kunst en de ziekte kunnen bestaan, na de plaats aangetoond te hebben die de psychologie kan innemen naast de kritiek, de geschiedenis en | |
[pagina 407]
| |
F.: ‘Monstres’. - Verzameling Département d'Art Psychopathologique. Jeugdige Schizophrénie. (cfr. Express. plast. Folie, cas 8).
Séraphine, gezegd de Senlis: ‘L'Arbre’. Huisvrouw, paranoïde psychose. Musée d'Art Moderne, Paris (cfr. Monographie van H.G. Gallot).
Louis G.B.: ‘Déménagement’. - Verzameling Dr. M. Jourdan. Chronische hallucinatorische psychose. Cfr. Express. plast. Folie, cas 6).
| |
[pagina 408]
| |
de kunstwetenschap, zullen wij, vertrekkend van de huidige opzoekingen, drie navorsingsgebieden naar voren brengen die over een eigen objekt, instrumenten en methodes beschikken. Deze afbakening behoudt een willekeurig karakter, daar er zeer veel kan in geknipt worden. De klinische navorsingen betreffen zieken die esthetisch werk voortbrengen: het is de klinische studie van de spontane of induktieve psychopathologische kunst. Zij behoort tot het onderwerp zelf van onze specialisering. Zij is ons eigen. Het is de waarneming en de beschrijving van de gedragingen en de kunst-produktie van onze zieken, gedragingen en produktie die ons aangaan, zoals om het even welke andere van hun gedragingen, uitingen, gevoelsuitdrukkingen of aktiviteiten. Het opzet van de ziektebeschrijving is nog in een gunstige ontwikkeling en de opzoekingen laten zich als zeer vruchtbaar kennen. Wij kunnen aldus de kunst onderscheiden in de nevrosen, in de loop van krankzinnig-neerdrukkende zielsziekten, van schizofrenie, van systemen van ijlende waanzin, van gezamenlijke organische symptomen (vallende ziekte, alcoholisme, oligofrenie, zinneloosheid, hersenstoringen die aanleiding geven tot verminkingen enz.), en van delinquentie. Op dit klinisch plan ligt eveneens het uitgebreid gebied van de kinderpsychiatrie en van kindertekeningen. Er schijnt een vrij typische stijl van zwakzinnigheid te bestaan, gemakkelijk te bepalen ten overstaan van het klassiek ideaal, maar waarvan de grenzen minder goed getrokken worden van het ogenblik dat men een parallel trekt met de niet-klassieke kunsten. De stijl van de waanzin is niet gelijkluidend voor alle vormen er van. Hij veruitwendigt zich het gemakkelijkst in de werken van chronische schizofrenen. Maar talrijke andere stijlen komen overeen met de geestesstruktuur, die de vele menselijke en pathologische aspekten karakteriseren welke men in de psychiatrische kliniek heeft ontmoet. De proefondervindelijke studie plaatst zich op een terrein die ook in de geneeskunde de onze is: de proefneming. Ons beroep verplicht ons tot waarneming en tot klinische beschrijving, tot therapeutische handeling, maar ook tot proefnemingen in het laboratorium. De esthetika van haar kant, sedert Fechner op het einde van de 19de eeuw, heeft zich aan de proefondervindelijke tucht onderworpen. De voornaamste hedendaagse techniek wordt uitgemaakt door middel van testtekeningen, de ontleding van werken voortgebracht ‘in het laboratorium’, in de ateliers voor gezamenlijke schilderkunst, die in zekere psychiatrische diensten bestaan en tenslotte de proeven gedaan met behulp van zogenaamde hallucinogenische geneesmiddelen. De toegepaste studie betreft de waarnemingen en de interpretaties die wij doen op het domein dat niet een klassiek voorwerp is van onze studiën: het domein van de kunst. De kennis van het kunstgebied, hoe vreemd die ons ook moge zijn, kan nochtans winstgevend zijn in de uitoefening van ons beroep. Deze toegepaste opzoekingen bevatten sommige bevoorrechte gebieden: de klassieke, primitieve, moderne, fantastische kunst en de psycho-biografische studie (J. Delay) van de kunstenaars die karakteristieke psychopathologische stoornissen vertoond hebben en waarvan het werk de stempel van de ziekte draagt. De meeste van deze richtlijnen leiden tot een esthetika van de waanzin, tot een proefondervindelijke esthetika, tot een psychologie van de kunst. Deze stromingen vermengen zich en snijden elkaar. Hun verbindingspunten zijn talrijk, onzeker en vooral veranderlijk. Het centrum van deze opzoekingen verplaatst zich bestendig, evenals hun grenzen. De veelvuldigheid van de navorsingen en van hun instrumenten loopt niet uit op een enige oplossing of op een vereenvoudiging, maar op een verwikkeling van de verschijnselen. Deze karaktertrek van de wetenschappelijke navorsing vindt men terug op het peil van de geledingen der psychiatrische en esthetische tucht.
DR. R. VOLMAT Geaggregeerd professor aan de Ecole de Médecine, te Parijs. | |
[pagina t.o. 408]
| |
Kleurplaat hiernaast: Damspel.
|
|