| |
| |
| |
Provinciale prijs voor schilderkunst 1960
Zoals men weet houdt de provincie West-Vlaanderen telken jare een prijskamp voor een verschillend kunst-genre. Dit jaar kwam de schilderkunst aan de beurt. In volgende bewoordingen werd door de bladen de uitslag van deze prijskamp bekend gemaakt:
‘De Bestendige Deputatie van de Provincie West-Vlaanderen heeft haar goedkeuring gehecht aan de uitspraak van de jury voor de provinciale prijskamp voor schilderkunst die om de vier jaar wordt uitgeschreven in het kader van de Provinciale Cultuurdagen. De ‘Prijs voor Schilderkunst van de Provincie West-Vlaanderen’, ten bedrage van 25.000 F werd toegekend aan de heer Roger Bonduel uit Sint-Andries. De eerste premie van 5.000 F werd verleend aan de heer Fernand Decock uit Sint-Kruis. Vijf tweede premies van 2.000 F elk gaan naar mevr. Alberte Mary uit Sint-Andries en de heren Jacky De Maeyer uit Oostende, Willem Deneckere uit Kortrijk, Pol Patoor uit Kortrijk en Roger Wittevrongel uit Blankenberge.
De jury was samengesteld uit de heren M. Duchateau, K.N. Elno, Dr. Walter Vanbeselare, Prof. G. Hermans en Z.E.H. Dr. Achiel Stubbe. Het voorzitterschap werd van ambtswege uitgeoefend door de heer J. Storme, lid van de Bestendige Deputatie, het secretariaat door de h. G. Gyselen, beiden zonder stemrecht.
Drieënzestig deelnemers hadden samen 168 werken ingediend. Ieder schilder mocht drie werken laten voorstellen’.
De jury, die uitsluitend uit buiten West-Vlaanderen verblijvende kunstexperten bestond en die behalve de toekenning van prijs en premies ook de selectie deed der werken welke tot de tentoonstelling zouden toegelaten worden, is ongetwijfeld vooruitstrevend en streng geweest, vermits hij niet veel meer dan een vierde der ingezonden schilderijen in de tentoonstelling opnam. Wij hopen dat in ons volgend nummer van de hand van een der juryleden zelf een kritische bespreking der bekroonde en geprimeerde werken zal kunnen verschijnen. Dit artikel bedoelt enkel een nadere kennismaking met de kunstenaars, die werden onderscheiden.
| |
Roger Bonduel voor de tweede maal prijswinnaar
In 1953 verwierf een jong beeldhouwer-kunstsmid uit Pittem de provinciale prijs voor beeldhouwkunst met een werkje dat hij eigenlijk ingezonden had als ‘klein beeldhouwwerk dienend voor de huiskamer’. Het bekroonde gesmede kruisbeeld van Roger Bonduel verwierf hem onmiddellijk een algemene bekendheid en waardering, die met de jaren steeds groter zou worden en weldra de grenzen van ons land overschreed. In 1954 kreeg hij een vermelding vanwege de stichting Jeune Sculpture en het jaar daarop de eerste premie voor schilderkunst der provincie West-Vlaanderen; dat jaar was Swimberghe prijswinnaar. Het tentoonstellingsjaar van 1958 bracht verscheidene vererende opdrachten; het was ook het jaar waarin hij samen met glazenier Michel Martens werkte voor het klooster der Arme Klaren, dat Prof. Ir. Arch. Paul Felix te Oostende oprichtte en dat ook in het buitenland een grote weerklank vond. Sedert verzorgde hij o.a. het beeldhouwwerk voor het Instituut van het H. Hart te Turnhout en voor de kapel der Albert I-kliniek te Elsene.
De originaliteit en kunstwaarde van zijn beeldhouw-werk werden ook dit jaar nogmaals in het volle licht gebracht te München, waar zijn Onze Lieve Vrouw en zijn S. Franciscus uit de Arme Klarenkerk van Oostende geëxposeerd werden op de twaalfde Deutsche Hand-werksmesse; hij ontving er voor deze gebeeldhouwde tinplaten de Staatspreis der Bayerischen Staatsregierung in Form einer Goldmedaille für hervorragende hand-wirkliche Leistungen (aldus luidt de indrukwekkende oorkonde, die hem werd overhandigd door de minister). Van München zijn de platen naar Canada gereisd, waar zij op dit ogenblik prijken in een internationale tentoonstelling voor gewijde kunst te Montréal, samen met een paar andere zijner werken.
Toen we Roger Bonduel gingen gelukwensen om de provinciale prijs voor schilderkunst, vonden we hem in de nieuwe woonst, die hij in de bossen van S. Andries vlak bij het atelier van Michel Martens bouwde naar de plannen van Prof. Felix. Het is een typische een-verdiepwoning, streng functioneel gebouwd en waarin de bakstenen wanden en het beton der plafonnering en der warmte- en luchtkokers zowel buitenals binnenshuis volledig onbedekt bleven overeenkomstig het beginsel van Le Corbusier. Het wondere is dat dit geenszins aan de intieme stemming der plaatsen schaadt. Roger Bonduel leeft aldus in een kader van soberheid en eerlijkheid, die volkomen in de lijn liggen van zijn werk.
Het blijkt aldra dat deze woning eigenlijk veel te maken heeft met zijn prijs in schilderkunst; het is immers om versiering aan te brengen op de brede baksteen-wanden, dat hij zich wederom aan het schilderen heeft gezet en wel volgens een bijna volledig originele techniek. Voor het aanbrengen van zijn grondkleur op de te beschilderen platen maakte hij gebruik van meerdere lagen synthetische en cellulose-lakken, die dooreen ge- | |
| |
werkt zijn; juist onder de laatste laag lak brengt hij de lineaire en picturale elementen aan van zijn eigenlijke schilderij; dit moet met een volstrekte zekerheid en vastheid gebeuren, want corrigeren is omzeggens niet mogelijk; daarboven komt dan de laatste laag grondkleurlak, die echter zeer net afgeponst en glad gemaakt wordt zodat het schilderij weer te voorschijn treedt. Het voordeel dezer techniek is dat men, eenmaal alles droog is, volstrekt weerstandbiedende en onoplosbare kleuren en tekeningen bekomt. Het zal wel niemand verwonderen dat Bonduel hier een schildertechniek aanwendt, die bij de beschildering van metaal - bv. in de auto-industrie - in zwang is. Het is een techniek, die toelaat uiterst net te werken, en Bonduel is ervan overtuigd dat zij onbegrensde mogelijkheden biedt, die nog totaal onbekend zijn. Natuurlijk vraagt deze werkwijze veel tijd en een groot meesterschap. Roger Bonduel, die vooraleer hij zich op het ijzer en het tin is gaan toeleggen eigenlijk als schilder begonnen is, heeft altijd een zeer grote bewondering gehad voor de delikate en subtiele schilder en tekenaar, die Paul Klee is; het is dezelfde geest, die men gedeeltelijk althans terugvindt in Bonduels schilderijen, het sterkst misschien in zijn Architektuur; de schilder is hier uitgegaan van een soort vizioen: een volstrekt nieuwe moderne opene stad in het licht van de rijzende zon. Zijn Witte herinnering is een ordening, een aaneenreiging van schijnbaar toevallige en abstrakt-aandoende vormen en
lijnen, die echter bij nader toezien blijken uit de natuur gegrepen: takjes, spinrag, enz. zich donker aftekenend tegen een witte achtergrond. Donkere impressie kwam het laatst tot stand en is een omzetting in contrastkleuren van Architektuur, waarbij het donkere van het eerste werk helder wordt en omgekeerd, zodat een totaal tegenovergestelde sfeer geschapen wordt. Met deze drie werken die ongetwijfeld én naar de gebruikte techniek én naar de motieven zeer oorspronkelijk aandoen, bekwam Bonduel zijn provinciale prijs.
Roger Bonduel
Het is onloochenbaar dat Bonduels jarenlange omgang met ijzer en tin een diepe invloed uitoefende op zijn schilderwerk en dat in dit schilderwerk het lineaire de bovenhand heeft op het picturale en de vorm op de kleur. Het resultaat is echter buitengewoon belangwekkend en reveleert ons totaal nieuwe aspecten in de ontwikkeling van de uiterst rijke kunstenaarsnatuur, die Roger Bonduel is.
West-Vlaanderen wenst hem van harte geluk en volgt met diepe waardering en sympathie zijn aanhoudende opgang. Deze jonge kunstenaar (o 22-2-1930) is een reden tot fierheid, voor de S. Lukasschool van Gent waar hij gevormd werd en voor de Westvlaamse kunstwereld.
(Zeeweg 3 C, Sin-Andries).
Roger Bonduel: Architektuur.
| |
| |
| |
Premies voor twee figuratieven uit het Brugse
Fernand De Cock, die de eerste premie bekwam in de provinciale prijskamp 1960, is in december 1932 te Brugge geboren. Hij is de zoon van de gegeerde kunstschilder en ondernemer van schilderwerken Dolf De Cock uit Sint Kruis. Na een viertal jaar wetenschappelijke humaniora te Brugge, die hij om gezondheidsredenen moest afbreken, besloot hij zich helemaal aan de schilderkunst te wijden. De omstandigheden brachten mede dat hij geen academiestudiën deed maar in de teken- en schildertechniek werd ingewijd door zijn vader, die als schilder door dik en dun aan het impressionisme wil trouw blijven. Dolf De Cock wenste echter niet dat zijn zoon te eenzijdig zou worden en wees
Fernand De Cock: Zelfportret.
hem daarom de weg naar het atelier van uitmuntende schilders die tot zijn intieme vriendenkring behoorden: eerst Constant Permeke en later Rik Slabbinck en Luc Peire, die op dat ogenblik nog niet de weg der koude abstractie was ingeslagen. Deze artiesten hebben Fernand De Cock in zijn opgang geleid; betere leermeesters zou hij ongetwijfeld moeilijk hebben kunnen vinden. Zijn vader blijft echter zijn toegewijde gids, bewonderenswaardig om de totale onverschilligheid die hij vertoont voor zijn eigen schilderwerk ten bate van het werk van zijn zoon.
Fernand De Cock heeft tot nog toe maar weinig geexposeerd, noch afzonderlijk noch in groepstentoonstellingen; ook houdt hij zich buiten alle kunstbewegingen en is tevreden in de stille afzondering, die men - voor hoelang nog? - vinden kan in de schilderachtige streek ten Oosten van Sint Kruis. Het belette hem evenwel niet reeds enkele malen de aandacht op zijn werk te trekken. Aldus dong hij mede voor de Rome-prijs in 1955, als gevolg waarvan het schilderij Marine door de Staat werd aangekocht. Kortelings was hij een der twee laureaten van de Godecharleprijs voor schilderkunst; met zijn Boetelingen en zijn Gekruisigde verkreeg hij een studiebeurs van 14.000 F; deze werken zullen echter niet te zien zijn in de provinciale tentoonstelling.
In het midden van Fernand De Cocks atelier prijkt een skelet. Dit is wel zeer betekenisvol. Inderdaad, in zijn meest karakteristieke werken treedt steeds opnieuw de doodsgedachte op het voorplan; men voelt dat zulks bij hem niet artificieel is, niet ingegeven door de begeerte om aan pathetiek te doen en de uiteraard tamelijk goedkope ‘shock’ te verwekken, die de confrontatie met het makabere veroorzaakt. Neen, het lijkt volkomen echt gegroeid uit de diepte van een meditatieve ziel. Het is ook weer het geval met het door de provincie geprimeerde Stille Wereld, een doek van zeer grote afmetingen zoals weinigen het nog in 1960 aandurven, en vervuld met een ijzig pessimisme, maar waarin toch het blauwe kruis tegen een pekzwarte hemel wijst naar een andere wereld. Het werk komt op de rand van het surrealisme te staan naar de geest, hoewel het naar de techniek dan toch weer zeer ver staat van het gewone doen der meeste surrealisten. Fernand De Cock, een stille tengere figuur, maar wiens tragische bewogenheid aan Edvard Munch doet denken.
(Leegweg 68, Sint-Kruis).
Alberte Aimée Mary werd van Belgisch-Franse ouders geboren te Nice in 1931. Haar kunstopleiding genoot zij aan de Brugse Academie; zij trad er uit in 1952 als laureate met de grootste onderscheiding en met de regeringsmedaille, die zeer uitzonderlijk wordt toegekend. In 1954 kreeg zij de Prijs Dr. De Meyer van de stad Brugge. Voordien had zij een eerste prijs voor een ontwerp van Brugse kant en een premie voor vrouwelijk handwerk bekomen in een prijskamp uitgeschreven door de nationale commissie van Kunstambachten; het jaar daarop kreeg zij een studiebeurs van het departement van Schone Kunsten. Onlangs voegde zij bij deze reeds lange reeks onderscheidingen een vierde prijs in de prijskamp, die de Tiense kunstkring Hoger Leven organiseerde voor alle jonge belgische kunstenaars.
Het is dus iemand met onloochenbaar talent, die thans
| |
| |
Fernand De Cock: Stille wereld.
Alberte Mary: Stilleven.
| |
| |
Alberte Aimée Mary
opnieuw vereerd werd, deze maal met een premie van de provincie West-Vlaanderen. Niet alleen de jury's maar ook het kunstminnend publiek vertonen interesse voor haar werk; een bekend Amerikaans verzamelaar kocht een groot deel van haar werken op en nam een optie op haar latere productie. Zij neemt zich voor thans ook meer dan vroeger aan het ontwerpen van tapijtkartons te werken, een kunstgenre dat haar uitstekend ligt gezien haar fijnzinnige aanleg voor het decoratieve. Zelfstandige tentoonstellingen heeft Aimée Mary nog nooit gehouden, wat niet zeggen wil dat zij zich isoleert van het kunstgebeuren. Zij behoort immers tot De Korre, een belangrijke groep kunstenaars, gegroeid uit de stedelijke akademie en die geanimeerd wordt door Prof. Albert Setola; de voorzitter ervan is de hr. René Van Houttryve, die zelf niet-onverdienstelijke gedichten schrijft en de echtgenote is van de kunstschilderes Aimée Mary. Er wordt in deze groep geen tijd verloren aan steriel gepalaber over de laatste snufjes op het gebied van de modernistische kunst; hoofdzaak is bij De Korre de kunstproductie zelf van de leden, die elkaar steunen en aanmoedigen zonder zich om persberichten of T.V. te bekommeren. In dit nummer verschijnt nog een artikel dat de werking van De Korre aan onze lezers nader zal bekend maken.
Het werkje waarmede Aimée Mary haar provinciale premie veroverde is een Stilleven waarin het blauw domineert en dat een muziekinstrument en fruit in een sterk abstraherende stylisatie voorstelt; haar persoonlijke voorkeur ging wel meer naar de twee andere werken, die zij had ingezonden. Het geprimeerde werk biedt een zeer evenwichtig en delikaat spel van kleuren. Men zegt soms dat schilderessen zich van het academisme niet kunnen bevrijden. Aimée Mary bewijst het tegendeel.
(Peter Benoitlaan 18, Sin-Andries).
| |
Twee Kortrijkse ‘dwergen’ aan de eer
In het maartnummer van deze jaargang bespraken wij de stichting te Kortrijk van een groep vooruitstrevende jongere kunstenaars, die zich de onbetwijfelbaar pretentieloze titel van ‘De dwergen’ toeëigenden. Van de vijf leden hebben er vier werk ingezonden voor de provinciale prijskamp; welnu van alle vier werden schilderijen voor de tentoonstelling door de jury weerhouden en twee ervan werden geprimeerd. Dit resultaat spreekt boekdelen over de mogelijkheden, die op dit ogenblik in het Kortrijkse aan het groeien zijn onder de jongere generatie.
Pol Patoor werd voor alle drie zijn ingezond n werken geprimeerd. Hij deed wetenschappelijke humaniora in het St.-Jozefsinstituut (o Kortrijk, 6-8-1939); in zijn laatste jaar begon hij verzen te schrijven en deze zelf te illustreren. Zijn belangstelling voor de plastische kunst is ongetwijfeld aangemoedigd geworden door zijn oudere broer Jan die ook tot ‘De dwergen’ behoort en van de vijf vrienden de meest veelzijdige kunstvorming doormaakte; het i te betreuren dat hij wegens de vele opdrachten die hij in de laatste maanden kreeg niet in de mogelijkheid was een inzending voor de provinciale prijskamp voor te bereiden. Na de humaniora ging Pol Pattoor het diploma van regent in plastische kunsten halen aan het Sint Thomasinstituut te Brussel (Prof. Heuninckx en Verbauwen), waar hij in juli l.l. uitkwam, om onmiddellijk daarna zijn militaire dienst te beginnen. Zijn vroegere werken waren figuratief en leunden sterk aan bij het Vlaamse Expressionisme. Maar hij blijft niet lang bij een zelfde genre, ook niet binnen het kader der abstrakte richting, die hij het laatste jaar vooral is gaan volgen. Met zijn vrienden werkt hij op het atelier van zijn broer Jan en doet er het ene experiment na het andere. Over het algemeen is het vooral als tonalist dat hij de beste resultaten bekomt.
Daarvan getuigen ook zijn geprimeerde werken. Ranni en Paäan zijn twee abstracte werken, die sterk aan elkaar gelijken, en waarvan een grote bekoring uitgaat wegens het koloriet, dat door de artiest zeer goed beheerst wordt. Het grotere schilderij, dat de naam Tuevroa draagt, is niet op jute zoals de twee andere maar op unaliet; het is nogal verbijsterend wegens de talrijke bewerkingen die het onderging zoals het bedekken met een laag lijm, het verbranden ervan dat door de smel-
| |
| |
Pol Patoor: Paäan.
Willem Deneckere: Ode aan de zon
| |
| |
Pol Patoor (links) en Willem Deneckere (rechts) in het atelier van Jan Patoor.
ting een zeer eigenaardige bekorreling veroorzaakt en het bewerken met allerlei produkten; als experiment is het wel interessant.
Pol Patoor staat eerst aan het begin zijner ontwikkeling, maar zijn onderscheiding is een erkenning van zijn talent.
(Simon Stevinstraat 19, Kortrijk).
De Kortrijkzaan Willem Deneckere werd met een zijner ingezonden werken eveneens geprimeerd. Hij werd geboren te Moeskroen op 8 februari 1939 en is dus zes maand ouder dan zijn vriend Pol Patoor, die de jongste geprimeerde was in deze prijskamp, waarvan geen enkele der bekroonden de dertig jaar overschrijdt. Gedurende zijn humaniorastudiën te Kortrijk had Denecker de schilder Landuyt en de keramist Noreille als tekenleraars; hij zou overigens Landuyt terugvinden als leraar aan de Gentse Normaalschool waar hij het regentaat in plastische kunsten bekwam en op dit ogenblik interimaris is, in afwachting dat hij naar het leger gaat. Intussen volgt hij nog de lessen als vrij leerling aan het Ter Kameren Instituut, bepaald in het atelier voor serigrafie van Mendelson.
Een paar jaar geleden hield hij zich vooral bezig met grafisch werk, dat sterk onder de surrealistische invloed van Landuyt stond en waarmee hij deelnam aan de provinciale tentoonstelling voor grafische kunsten van 1958. Maar weldra kwam hij onder de bekoring van Paul Klee; het is nu vooral het abstrakt schilderwerk dat hem boeit en waarin hij het speelse en grillige van kleuren, lijnen en vormen zoekt te leggen dat hij bij Klee vooral bewondert. Dit komt overigens veel meer overeen met zijn blije en oprechte natuur, die zich in een morbiede sfeer moeilijk kan thuis voelen. Wat de gebruikte tinten betreft, hiervoor laat hij zich vooral inspireren door Permeke, met zijn voorliefde voor bruin, oker en geel, voor alles wat verband houdt met de aarde en de oermaterie.
Het duidelijkst ziet men deze kenmerken in Ode aan de zon, het werk dat de premie ontving en dat reeds in ons maartnummer is gereproduceerd geworden; de benaming is natuurlijk volledig willekeurig aangebracht, maar beantwoordt nochtans aan de warmte en de wonnige rondheid der vormen, die men in dit doek vindt. Die zelfde warmte kan men ook voelen in het grotere doek van Deneckere, dat in de tentoonstelling werd opgenomen.
Willem Deneckere straalt vitaliteit en werkkracht uit; deze jonge man zal ongetwijfeld in de toekomst nog van zich doen spreken.
(Vredelaan 85, Kortrijk).
| |
Tenslotte twee premies voor de kust
De Blankenbergse schilder Roger Wittevrongel (o Blankenberge 23 april 1933) heeft in de laatste maanden de aandacht op zich getrokken door de belangrijke rol, die hij speelde in de organisatie van de tentoonstelling Contrast in zijn geboortestad; over deze tentoonstelling, waarin hij ten andere ook door persoonlijk werk vertegenwoordigd was, heeft ons tijdschrift in vorig nummer veel goeds gezegd.
Aan zijn onderwijzersexamen voegde Roger Wittevrongel enkele jaren geleden een diploma van regent in plastische kunsten om tenslotte een benoeming van tekenleraar in het rijksmiddelbaar onderwijs te Gent te aanvaarden, die hem toelaat in volkomen vrijheid van bekommernis om den brode tamelijk veel tijd te wijden aan de schilderkunst zonder zich naar de eisen van kliënten te moeten schikken.
Roger Wittevrongel is een slanke jongeman, die leeft voor zijn kunst, houdt van muziek en van artistieke discussies, nooit voldaan is over wat hij tot nog toe presteerde en steeds nieuwe wegen inslaat. Hij heeft zich lang vermijd in het van geheim leven doorstraalde rood van Landuyt. Hij heeft gedweept met de nog te weinig gekende en gewaardeerde Blankenbergse schilder Van Hecke. Hij is een tijdlang opgegaan in Jan Burssens' zeer persoonlijk abstract werk. Maar tegen al deze invloeden vecht hij verbeten en krampachtig.
| |
| |
Jacky De Maeyer: Schilderij.
Roger Wittevrongel: Stille verliezer.
| |
| |
Roger Wittevrongel
Zijn grafisch werk is reeds zeer uitgebreid en manifesteert volkomen de grilligheid van zijn kunstenaars-temperament; overigens zijn schilderijen worden steeds voorafgegaan door tekeningen, die hij wel niet slaafs volgt maar die hem toch leiden bij het uitwerken van zijn schilderijen.
De drie geprimeerde werken wil hij niet als abstracte schilderwerken betiteld zien: ‘Ik heb in de laatste tijd mijn buik vol van het abstracte’, beweert hij. De schilderijen geven alle drie uiting aan een sombere pessimistische levensopvatting: Organisme geeft de idee van organische groei weer maar terzelfdertijde proklameert het dat alles eindigt met decompositie en verrotting. Stille verliezer en Onvermijdelijk einde liggen in dezelfde lijn. Men ziet er knoestige boomwortels ingeweven, die links en rechts te vinden zijn in het atelier van de schilder en die hij geraapt heeft aan het strand, waar zij vooral bij stormweder komen aanspoelen. Men onderscheidt er ook de grimmige koppen en korstige lijven van fantastische beesten. ‘Er wordt verteld dat Appel ook beesten in zijn schilderijen heeft ingevoerd in de laatste tijd en dat ik dus nu Appel imiteer’, verklaart hij cynisch. Na een tijdje gaat hij verder: ‘Wil ik ook maar een serietje geometrische Peire's fabrikeren? Dan is 't kompleet: dan hebt ge appels en peren...’ - ‘Ik vrees dat ge dan zult moeten eindigen met skoebidoes te maken’ heb ik hem gezegd om in de toon te blijven.
(Jacob de Meyerstraat 5, Blankenberge).
Verleden jaar reeds konden wij de naam van de jonge Oostendse onderwijzer Jacky De Maeyer (o 17-6-1938) in ons blad vermelden als een der schilders, die in de Talensprijskamp 1959 in de categorie der liefhebbers werd onderscheiden.
Behalve de tekenlessen aan de normaalschool genoot hij geen enkel kunstonderwijs, zelfs niet op een of ander atelier, zo schrijft hij ons, vermits wij hem niet persoonlijk hebben kunnen treffen wegens zijn legerdienst. Ook hield hij nog geen afzonderlijke tentoonstelling. Hij verklaart dat hij volkomen onbekwaam is tot wat men in de academie aanleert en zijn belangstelling voor de kunst ontstaan is door bezoek aan tentoonstellingen en lezingen. Over zijn kunstgenre schrijft hij: ‘Het genre waarin men schildert kiest men niet, men groeit ernaar, je weet niet juist waar het je zal leiden. Ik ben begonnen met decoratief en gestileerd te schilderen met plakkaatverf, waarbij eerst de kleur en daarna de vorm van belang waren. Later heb ik de schildersgeneratie van na de oorlog en van nu ontdekt (steller bedoelt de abstractie) en interessant gevonden door hun werken te zien en erover te lezen’. Op de vraag wat hij bedoelde met het Klein schilderij, dat geprimeerd werd, antwoorde hij: ‘De benaming van een schilderij vind ik van ondergeschikt belang; ik heb alleen de naam Klein Schilderij gegeven omdat ik er een van groot en een van klein formaat ingestuurd had. Het zou me de grootste moeite kosten mijn werken te benoemen, tenminste als er niets figuratiefs inzit, zoals in het Klein Schilderij het geval is. Als ik begin te schilderen weet ik nooit hoe het er op het eind zal uitzien; onder het werken voel ik in welke richting ik moet gaan. Klein Schilderij heb ik drie keer overgeschilderd en veranderd om tot het eindresultaat te komen dat mij nu bevalt. Soms gaat het direkt en werk ik in een keer door tot het af is. - Ik gebruik nooit vernis, wel olie... en alles wat ik bij de hand heb: paletmes, borstels, vingers, ijzertjes, de rol, om zo verschillende materiën te bekomen. - Het werk is organisch opgevat, ik hou van ronde vormen. Hier geven kleur en
materie uitdrukking aan mijn gevoelens die ik niet nader kan bepalen’.
Zo luidt de brief, die we ontvingen van S.M. 60/06420, 3de opl. C. Inf., 4de Cie, Blok E, kamer 101 te Turnhout.
DR. ALBERT SMEETS
Jacky De Maeyer
|
|