| |
| |
| |
Vakliteratuur
Gene Feldman & Max Gartenberg:
The beat generation and the angry young man
1959, Dell Publishing Cy, New-York.
De Beatniks in Amerika en de Angry Young Men in Engeland kunnen beschouwd worden als de vertraagde uitlopers van een bij ons sedert jaren voorbijgestreefd existentialisme: waarin de angst voor het leven en de voorliefde voor de absurditeit tot wet en regel werd gesteld. Zoals de meesten hunner voorgangers aanvaarden ook zij het leven als een continuïteit van angst, als een zielsstaat waarin zij streven naar het vluchten uit de ‘banaliteit’, al geraken zij daardoor ook in de regionen waar walg en afschuw hoogtij vieren. De Beatniks en de Angry Young Men hebben gezamenlijk een bloemlezing uit hun werken uitgegeven, waaruit duidelijk blijken de essentie van hun opvatting en de begrenzing ervan. De ‘hipster’ of amerikaanse existentialist speelt in vele van die werken een belangrijke rol, zowel in het werk van Kerouac, de hoofdman van de Beatniks, als in dat van Osborne, de leidende figuur van de Angry Men. Tegenover de massamens, de ‘Square’ (zo noemen zij de bourgeois) staat de beatnik-mens alleen; bewust van dit alleen-zijn is hij aangewezen te leren leven met dit bewustzijn, met het weten van dit alleen-zijn. Daar hij niet gelooft in de heropstanding van morgen is hij niet bekwaam een geloofsdaad te stellen: elke daad heeft voor hem slechts betrekking op het heden, het onmiddellijke, het nuë; zijn zintuigen zijn afgescherpt op het onmiddellijk beleefbare. De perfecte ‘hipster’ ziet zijn betrekkingen tot de mensen uitsluitend als een uiting van sexueel genot, de man is voor hem ‘het mannetje’ en de vrouw ‘het wijfje’. De dialoog die hij voert met de essentie der dingen loopt slechts over: profiteren van het leven, want morgen... de atoom, de vernietiging. Voor de beat-mens heeft slechts één woord betekenis: de chaos, omdat chaos de essentie is van wat steeds verandert, evolueert of in wording is. Vandaar dat zijn taal gekruid is met woorden zonder
sterke omlijning als: beat, cool, hip, swinging die alleen maar een onbepaalde, weinig begrijpelijke gemoedstoestand weergeven; zijn woordkeuze is die van het rauwe, brutale, shocking-bewuste; het is de taal van de brutale slag (de beat). Moet dit alles tragisch opgevat worden of slechts als barensweeën waaruit eens voor deze jongeren en voor vele anderen een meer evenwichtige houding tegenover het leven zal ontstaan? Misschien is deze hoop niet helemaal ongewettigd wanneer we in een werk van Kerouac lezen dat de basis-impulsie van de beatgeneratie van religieuze aard is, want zichzelf vinden is God vinden. In de wildernis die het leven zonder God is, zonder houvast, moet God noodzakelijk tot uiting komen als een onweerstaanbare aantrekkingskracht, als een bron van zekerheid. (Zo meent Kerouac, de leider van degenen die zichzelf noemen: Rebels without a cause).
De voornaamste beatniks zijn: Jack Kerouac, geb. 1922 in Lowell, Massachusetts. Voornaamste werken: The Town and the City (1950); On the Road (1957); onlangs publiceerde hij de novelle Maggie Cassidy. Zijn werk The Subterraneans werd in het Nederlands uitgegeven in de Salamanderpockets onder de titel: De onderaardsen. Hij studeerde aan de Columbia Universiteit.
Clellon Holmes, geb. 1926 in Holyoke, Massachusetts; zijn novelle Go, in 1952, de eerste van een trilogie, verspreidde het begrip Beat over de wereld. Hij studeerde aan de Columbia Universiteit.
Chandler Brossard, geb. 1922, in Idaho, schreef een roman: Who walk in darkness (over de amerikaanse existentialist; werkt mee aan het amerikaans tijdschrift Look.
Allen Ginsberg, geb. 1926 te New-Jersey; zijn eerste boek Howl and other Poems werd verboden door de autoriteiten van San-Francisco ‘on the grounds that the work is lewd and obscene’.
Howl is de extreem-uiting van het Beat-protest tegen deze tijd.
Meest alle Angry Young Man zijn zonen uit de middenstand of uit de werkende klas, opgevoed in de ideeën van de ‘labour’; hun streven was gericht op het bezetten van een interessante positie in het ‘gesocialiseerde’ Engeland, doch ze moesten weldra tot het besluit komen dat er geen plaats was voor hen.
Alhoewel hun optreden in de ververschillende kringen en clubs waartoe zij behoorden schandaal en opschudding verwekten, hadden zij nochtans geen gemeenschappelijke filosofie noch doel. John Osborne, die zowat als de literaire leider beschouwd wordt, staat misschien het dichtst bij de socialistische militant der jaren '30; hijzelf verdedigt nochtans geen uitgesproken progressistisch programma. Kingsly Arms daarentegen geeft zichzelf uit voor een ‘Labour party man’ maar hij bekijkt nochtans de stellingen van het engels socialisme met een scherp kritische en sceptische geest. Thomas Hinde was het ‘enfant terrible’ voor socialisten en hij schrok er niet voor terug een voorlopige overeenkomst met de Torries af te sluiten.
Colin Wilsons filosofie verwerpt elk humanisme en rationalisme; het streeft naar een subjectief religieus existentialisme. Hieruit blijkt dat die mensen geen stevig houvast hebben en niet weten waar naartoe. Ze hebben immers zovele door de bourgeoisie voorgehouden ‘mooie idealen’ zien stukslaan, ze hebben zo dikwijls zien ten onder gaan wat men wel eens noemt, ‘de strijd voor de goede zaak’. Colin Wilson zegt: ‘the outsider
| |
| |
stands for truth,’ daarentegen is het leven van ‘the insider’ - the Square (de bourgeois) slechts gebouwd op illusies en schijnwaarheid.
De benaming ‘Angry Young Men’ vindt zijn oorsprong in de titel van het werk van Leslie Paul: Angry Young Men’ waarin hij aantoont dat de jongeren der jaren 1920-'30 een betere wereld willen scheppen door zich in te spannen voor ‘the good cause’. De jongeren der jaren ± 1950 daarentegen hadden onbewust als gemeenschappelijk ideaal: het verwerpen van elke zo geheten ‘goede zaak’. Hun houding gaf het ontstaan aan een nieuw type van ‘held’: de onverbiddelijke, harde, koude intellectueel, die alle gefundeerde waarden uit zijn tijd in twijfel trekt. Hij wil een man zijn, opgegroeid en gevoed in en dóór de realiteit van het leven, met als resultaat het wantrouwen tegenover iedereen en alles; hij neemt zijn eigen ondervinding van het leven als basis voor heel zijn verdere houding; die houding was gegroeid uit wat hij zelf noemt: de absurditeit van de oorlog, de morele instorting in het engels socialisme, dat ‘verkapitaliseerd’ werd; de koude oorlog der jaren '50 die de voorloper zou zijn van onmenselijke katastrofen. De Angry Young Men staan los van elke georganiseerde groep, party of instelling, omdat hun geest ‘per se’ gekant is tegen elke verburgerlijkte dwang in een geordend geheel. Zij willen leven, beleven en uit... leven!
John Osborne, hoofdfiguur uit die groep, is geboren in 1929 te Londen, in de werkende klas. Was amper 16 jaar oud toen hij schreef in tijdschriften. Wat later wijdde hij zich aan het toneel. Als een nog onbekend acteur schreef hij zijn toneelstuk Look back in Anger. Dit werd onmiddellijk een successtuk, opgevoerd te New-York en te Berlijn; te Parijs werd het gespeeld onder de naam Paix du dimanche. The Entertainer, zijn tweede toneelstuk kende zijn première te New-York op 12 februari 1958 met Sir Laurence Olivier in de hoofdrol.
John Braine, geb. in 1922 te Bradford (Yorkshire) behaalde een diploma in een school met briefwisseling; In zijn eerste voornaamste novelle Room at the Top toont hij de strijd aan van een ‘angry men’ om zich op te werken in de hogere stand van een provinciestadje, poging die uitloopt op een tragedie en op een geestelijke ontreddering. Een andere novelle The Choice is een uiting van sexuele ziekelijkheid.
John Wain, geb. in 1925 te Stoke-on-Trent, studeerde te Oxford; zijn novellen: Hurry in Down en Living in the Present. Bundels gedichten en kritiek Preliminary Essays.
Kingsley Amis, geb. te Londen in 1922, studeerde in St. John's College, te Oxford. Zijn eerste novelle: Lucky Jim, was een soort aanzetslinger voor de Angry Young Men-beweging. Een tweede novelle heet That Uncertain Feeling. Een bundel gedichten: Bright November.
Hij is nu leraar aan het ‘University College’ te Swansea.
H.C.
| |
L'homme avant l'écriture
Wij Westerlingen hebben te lang gedacht dat de gehele wereld rond ons draaide; thans weten wij dat Europa maar een uithoek is van het Aziatische kontinent. Maar daarbij beperkt zich het nieuwe perspectief niet dat in de 20ste eeuw veroverd werd; wij moesten ons ervan rekenschap geven dat talrijke culturen de onze vooraf gingen, waarvan de meesten ons als schimmen lijken, die verdwenen zijn in de nacht der tijden. Gelukkig hebben de prehistorici een gelaat kunnen schenken aan vele dezer schimmen, een gelaat dat wel nog onduidelijk is, maar dat niettemin onze tijdgenoten fascineert en in de eerste plaats de hedendaagse kunstenaars, die de prehistorici op de voet volgden en de vergane beschavingen als onbetreden en uiterst rijke jachtvelden zijn gaan beschouwen, waar onbekende vormen voor het grijpen lagen.
Onder de leiding van André Varagnac is thans een zeer uitvoerig en rijkelijk geïllustreerd werk verschenen, dat in een vulgariserende toon is gehouden en waarin het voornaamste verzameld werd van wat heden bekend is over de tienduizende jaren menselijke geschiedenis, die het gebruik van het schrift voorafgaan. Verschillende specialisten hebben de onderscheiden delen voor hun rekening genomen: de menselijke paleontologie (Arambourg), het lager en het midden en hoger paleolithicum in Europa en Afrika (Varagnac), de kunst in het paleolithicum (Breuil), het paleolithicum in Azië (Elisseeff en Naudou) en Amerika (Bosch-Gimpera), de prehistorie van Mesopotamië (A. Parrot) en Egypte (Montet), het neolithicum in Azië (Elisseeff en Nadou), Precolumbisch Amerika (Bosch-Gimpera), de overgang in Europa van de jagersbeschaving naar de landbouwbeschaving (Varagnac).
Alle medewerkers hebben grote aandacht geschonken aan de kunstverschijnselen; talrijke tekeningen en foto's, waarvan meerdere in vierkleurendruk, komen hun betoog verduidelijken en de stelling kracht bijzetten dat deze beschavingen, hoewel zij niet over het schrift beschikten, toch reeds een hoog intelligentiepeil bereikten. Waar is de tijd dat Lévy-Bruhl aan de primitieven een ‘prelogisch’ verstand toeschreef en hen ontoegankelijk verklaarde voor ondervinding?
Wij vestigen vooral de aandacht op het hoofdstuk, waarin abbé Breuil, de voornaamste kenner der prehistorie, het ontstaan schetst van de kunst. Het uitgangspunt was de niet-figuratieve decoratie der werktuigen. Weldra begon men ook dramatische tonelen voor te stellen, wat het uitgangspunt werd van de beeldhouwkunst waarbij stenen geordend en bewerkt werden om figuren te suggereren. Bij zijn komst in Europa halfweg het laatste ijstijdperk bereikt de homo sapiens een echte figuratieve kunst in wat Breuil heet ‘l'art mobilier’ (beweegbaar) en ‘l'art pariétal’ (op wanden en blokken); het is een jagersbeschaving, die er tot uiting komt en zich over het hele rendiertijdvak uitstrekt (hoger paleolithicum).
L'homme avant l'écriture kan grote diensten bewijzen aan wie het hedendaagse primitivisme in de kunst beter wil leren begrijpen.
(Deel I der reeks Destins de l'homme, 506 blz., Uitg. Armand Colin, Parijs, 1959).
A.S.
| |
Le roman catholique a cent ans
In zijn pas in de keurreeks van het Davidsfonds verschenen essay Wandelen al peinzend behandelt Albert Westerlinck in een eerste artikel de katolieke roman in deze tijd. Zijn diagnose luidt als volgt: breuk met
| |
| |
het levensoptimisme en drang naar totale waarachtigheid in de uitbeelding van het kwaad; nadruk op de rechten van het natuurlijk leven en openhartigheid tegenover het geslachtsleven; belangstelling voor de metafisisch-religieuse situatie van de mens en bepaald de transcendentie van God; weinig aandacht aan de zichtbaar kerkelijke aspecten van de godsdienstbeleving; scherpe kritiek op geesteshoudingen en toestanden in de Kerk; overgang van een burgerlijke godsdienstige opvatting naar een edelmoedig-heroïsche.
De besluiten van Jean-Laurent Prévost in Le roman catholique a cent ans zijn vrijwel eensluidend met die van de Leuvense hoogleraar. De auteur, die zijn beslagenheid op dit terrein reeds in een paar andere essays toonde (Le prêtre ce héros de roman en Satan et le romancier), beschouwt het jaar 1858, dat de inleiding op Une vieille maîtresse van Barbey d'Aurevilly zag verschijnen, als de inzet van de hedendaagse katolieke roman. Deze inleiding verklaart o.m.: Le catholicisme n'a rien de prude, de begueule, de pédant, d'inquiet. Il laisse cela aux vertus fausses, aux puritanismes tondus. Le catholicisme aime les arts et accepte sans trembler, leurs audaces. Il admet leurs passions et leurs peintures, parce qu'il sait qu'on peut en tirer des enseignements, même quand l'artiste lui-même ne les tire... Als grens voor de vrijheid van de christelijke romancier geeft hij aan dat: En éclairant un gouffre dans le coeur de l'homme, quand même il y aurait au fond du sang et de la fange, het een christelijk romancier nooit zal toegestaan zijn de dire que le bien est le mal et que le mal est le bien of drogredeneringen te voeren aux profit des doctrines abjectes et perverses, comme les romans de Mme Sand et de Jean-Jacques Rousseau. Aldus bepaalde de bekeerling Barbey d'Aurevilly de rechten en plichten van de romancier; hij synthetiseert als volgt: Le Catholicisme est la science du Bien et du Mal. Il sonde les reins et les coeurs, deux cloaques. Aan Barbey d'Aurevilly en niet aan de goede Veuillot komt daarom, volgens Prévost, de eer toe de weg geopend te hebben voor de katolieke roman.
Prévost overloopt de lange reeks schrijvers en boeken, welke liggen tussen 1858 en nu, en aan de definitie der katholieke romankunst beantwoorden. Hij staat natuurlijk langer stil bij de grootste namen als die van Léon Bloy, J.K. Huysmans, Bourget, Bordeaux, Malègue, Bernanos, Mauriac, Daniel Rops, Julien Green; hij werpt ook een vlugge blik op de Engelse en de Duitse letteren, vernoemt een paar Italiaanse, Spaanse en Skandinavische auteurs en laat de Nederlandse letteren natuurlijk volkomen ter zijde; hoe dikwijls hebben wij ons niet reeds geergerd aan de onbekendheid, die onze literatuur in het buitenland ondervindt, bij gemis aan een verstandige en onpartijdige kultuurpropaganda. Prévost weigert in zijn besluit bepaalde formules van katholieke romans te verwerpen omdat zij of voorbijgestreefd of te rauw zijn: Le catholicisme est assez vaste pour tout acceuillir, sauf ce qui porte atteinte directe au dogme et à la morale. Het is niet de aanwezigheid van een priester onder de romanpersonages, die er een katholieke roman van maakt, noch de voorbeeldigheid der beschreven gedragingen. Het is een contradictio in terminis, zei Newman, een zondeloze literatuur te halen uit de mens, die een zondaar is; de katholieke roman kan overigens heden geen roman rose meer zijn, nu de maatschappij zelf het masker der deftigheid heeft afgelegd. De katholieke waarheid heeft echter vele aspecten, zodat de katholieke roman ook zeer verscheiden zal zijn naargelang het aspect der katholieke waarheid, dat erin wordt getoond. Toch herinnert Prévost aan de verantwoordelijkheid van de christelijke auteur, zoals zij o.m. door de vergadering der Franse bisschoppen in 1955 werd vastgelegd: L'assemblée déplore que certains auteurs catholiques, méconnaissant la responsabilité morale de l'artiste et de l'écrivain croient que tout peut
être dit ou décrit, au nom des droits de l'art ou de la fidélité au réel. Les idées qu'ils expriment, les descriptions qu'ils font, agissent plus ou moins consciemment sur le jugement, l'imagination et la sensibilité de leurs lecteurs, et peuvent entraîner de graves conséquences.
Het boek van Prévost behandelt een probleem dat van alle tijden is, maar thans meer dan ooit zich opdringt voor wie zich bezinnen wil over de wegen, die onze letteren hebben ingeslagen. (Uitg. Armand Fayard, Parijs, 1958; 219 blz.; 600 F F).
A.S.
| |
Herbert Read:
Moderne schilderkunst
Oorsprong en ontwikkeling. 376 blz. 485 afbeeldingen, geb. 225 F - Uitg. W. Gaade, voor België: Heideland, Hasselt.
De Nederlandse uitgave van een zeer belangrijk werk van de bekende Engelse kunstcriticus Herbert Read. In een doorvoelde en beredeneerde taal brengt hij in dit boek een klaar en boeiend overzicht van de moderne schilderkunst vanaf Cézanne tot heden. Hij wijdt bijzondere aandacht aan de verschillende bekende stromingen en vooral aan de figuren die hij de steunpilaren van de hedendaagse kunst noemt: Cézanne, de aanleider, en vooral Picasso, Kandinsky en Paul Klee, met de nadruk dan nog op de twee laatsten. De laatste twee hoofdstukken van dit werk zijn buitengewoon interessant; de auteur heeft ze betiteld: oorsprong en ontwikkeling van een kunst van onveranderlijke verhoudingen en oorsprong en ontwikkeling van een kunst uit innerlijke noodzaak. Het zijn twee andere ontwikkelingsgangen van de moderne kunst, die parallel lopen met de historische evolutie ervan, twee aparte bewegingen, waarvan de ene streeft naar een ideaal van helderheid, vormvastheid en wetmatigheid en de andere naar het tegenovergestede ideaal van duisterheid, vormeloosheid en ongebondenheid of, zo men dit minder negatief wil, van expressiviteit, vitaliteit en dynamiek. Deze twee hoofdstukken, die in feite de hoofdbrok vormen van Read's visie op de hedendaagse kunst, zijn waarachtig niet minder boeiend geschreven dan zijn historisch overzicht; opvallend is op sommige plaatsen de verrassende zegging van deze criticus, die beter dan vele andere en origineler de drijfveren weet bloot te leggen in het oeuvre van bepaalde artiesten. Zo spreekt hij hier o.m. over de ontdekking van de abstractie door Kandinsky, over Mondriaans filosofie, over de Stijl en de betekenis van deze groep, over de rol van het Bauhaus en anderzijds over de diverse ontwikkelingen van het expressionisme, de nieuwe zakelijkheid. Hij vergelijkt hier bijv. zeer treffend Rouault, Soutine en Kokoschka; heeft het verder over de invloed van de Aziatische calligrafie op
| |
| |
de hedendaagse kunst en verwijlt langdurig bij de veel besproken action painting, waarbij hij bepaald het individualisme en het solipsisme situeert in het hele probleem van de communicatie, misschien het hoofdvraagstuk waarvoor de moderne kunstenaar zich geplaatst ziet.
Achteraan in het boek is nog een tweede overzicht van de moderne kunst opgenomen, een kijk-overzicht, met 310 kleine zwart-wit afbeeldingen, die de evolutie aantonen, zuiver met illustraties, vanaf Gauguin tot Hartung.
Dit werk van Herbert Read, dat royaal en toch goedkoop werd gepubliceerd, zal beslist uitstekende diensten bewijzen voor al wie niet alleen een overzicht maar een inzicht wil krijgen in het boeiende gebeuren van de schilderkunst sinds 1850. Historische overzichten vindt men genoeg, maar té weinig boeken die binnendringen in het wezen en de bedoelingen van de kunstenaars. Het is nochtans op die manier dat men een eigen oordeel leert vormen. Hiervoor is dit werk van Read onontbeerlijk.
fb
| |
Joachim Fernau:
Encyclopedie der oude schilderkunst
336 blz. 230 afbeeldingen in kleuren. Geb. 285 F - Uitg. W. Gaade. Voor België: Heideland, Hasselt.
In de serie lexica, uitgegeven in het Duits door Knaur, verscheen ook een Lexicon Alter Malerei, dat thans in het Nederlands is uitgegeven. Dit boek zal ongetwijfeld welkom zijn, zowel voor studerenden als kunstminnaars, want er bestond tot op heden geen boek, althans niet in zo gecondenseerde en overzichtelijke vorm, over wat men de oude schilderkunst noemt. Het gaat hier dan nog maar over de schilderkunst in West-Europa. vanaf de Middeleeuwen tot de Rococo en reeds is hier een verzameling bijeen van ruim 750 namen. Over ieder van deze artiesten vindt men interessante biografische gegevens, voor zover die bekend zijn, en voor zover ook de naam van de kunstenaars vaststaat. Dit boek is echter ook een kritische encyclopedie, d.w.z. dat men bij ieder besproken meester, benevens historische gegevens, ook een waardeoordeel vindt, dat de auteur ofwel zelf uitspreekt, ofwel toetst aan dat van andere ter zake algemene erkende bevoegdheden. In dit oordeel over de schilder is ook ruime plaats gelaten, aan de typische bijzonderheden van ieder meester, die soms zo waardevol zijn voor vergelijkende studiën. De voornaamste van de oude meesters zijn in het boek met één, soms met meerdere reproducties aanwezig. Al deze afbeeldingen zijn in kleuren afgedrukt. Wij weten wel dat dergelijke afbeeldingen slechts bij benadering juist zijn, maar het valt toch op hoe voorbeeldig hier werd te werk gegaan. De auteur heeft ook aandacht geschonken aan sommige gebeurtenissen die bepaald in de historiek van de oude schilderkunst een belangrijke invloed hebben gehad, bijv. het ontstaan van de academies, Anna-te-Drieën, Clair-Obscur, expertise, falsificaties, goudgrond, iconografie, Louvre, Lucasgilden, Olieverf enz...
De encyclopedisch geordende teksten zijn niet alleen beknopt, maar ook opvallend boeiend en fraai geschreven. In een slothoofdstuk is onder vorm van aanhangsel een beknopt overzicht gebracht van de schilderkunst vanaf de Rococo tot het Impressionisme.
fb
| |
Frank Arnau:
3.000 Jaar kunstbedrog
364 blz. Geïllustreerd. Geb. 330 F. - Uitg. W. Gaade, voor België: Heideland, Hasselt.
Onder deze wel wat verrassende titel heeft de Duitse journalist en kunsthandelaar een speurtocht gemaakt doorheen de talrijke ware geschiedenissen van vervalserspraktijken. Corot heeft niet meer dan 3.000 werken geschilderd; er zijn echter alleen in de Verenigde Staten meer dan 5.000 ‘echte’ Corots in omloop. Dit onthutsende citaat waarmede het boek aanvangt, werpt een duidelijk licht op de bedoelingen van de auteur. In zijn inleiding al tracht hij duidelijk de grenzen tussen ‘vals’ en ‘echt’ te omlijnen. Maar ook dat is niet alles, want waar eindigt het werk van de kopiist en waar begint het werk van de vervalser? En om welke redenen hebben vaak zeer begaafde vervalsers hun toevlucht genomen tot deze twijfelachtige praktijken. Deze fundamentele vragen tracht Frank Arnau in de loop van zijn lijvig werk op te lossen. Men weet dat niet alleen schilderijen vervalst worden; ook boekbanden, meubelen, klokkasten, tapijten, zilverwerk, postzegels, sarcofagen, beeldhouwwerken, porseleinen, kant, wapens, bankbiljetten, handschriften, ringen en penningen enz. trekken de vervalser aan, omdat het alle voorwerpen zijn die aantrekkelijk zijn voor verzamelaars en die kunnen verkocht worden tegen een prijs die boven de fabricatiewaarde ligt. Arnau is niet de eerste die over dit onderwerp schrijft, achteraan in zijn werk geeft hij een overzicht van ruim tien bladzijden bibliografie, waarin wij o.a. kunnen lezen dat reeds in 1599 een zekere Aretinus Angelus een ‘Tractatus de Maleficiis’ schreef. Arnau voelde zich als journalist aangetrokken tot de menselijk-avontuurlijke kant van de zaak; maar omdat hij zelf ook bij de kunsthandel was betrokken, wilde hij graag weten hoe men zich, als verzamelaar kan vrijwaren tegen de vele vormen van soms zeer geraffineerd bedrog. Hij is gaan zoeken in het verleden en het heden en heeft zich op de hoogte gesteld van de door oude kunstenaars gebezigde technieken om ons duidelijk te kunnen
maken op welke manier eventuele vervalsers kunnen ontmaskerd worden. Maar toch is zijn boek niet een dor tractaat over technische mogelijkheden en omogelijkheden. Integendeel, hij laat duidelijk aanvoelen voor welke enorme opdrachten de kunstvervalsers bij hun imitatiewerk komen te staan. Doch, waarom wordt er vervalst? Dat probleem vooral heeft deze auteur beziggehouden. Honderden jaren geleden was dit hoegenaamd geen vraagstuk; de kunstenaar was vooral handwerkman, die dingen in opdracht vervaardigde; men beschouwde het reeds als een grote kunst om objecten waarvan men de voortreffelijkheid had ingezien op gave en kundige wijze na te bootsen. Zo zag bijv. Michel Angelo er niet tegen op om een beeld te maken in de stijl van de klassieke oudheid; door allerlei manipulaties gaf hij er bovendien de schijn aan dat het ‘echt oud’ was, om het op die manier beter aan de man te kunnen brengen. Schilders, die een beroemde naam hadden en wier grootheid door de
| |
| |
eeuwen werd bevestigd, ontzagen zich niet om werk van anderen te copiëren of motieven aan bewonderde collega's te ontlenen. Het besef van het volledig eigendomsrecht van een kunstenaar op zijn werk is slechts langzaam gegroeid. Wij leven nu in dat besef zodat wij slechts veroordelende woorden kunnen vinden voor figuren die vervalste werken voor fabelachtig veel geld van de hand doen. Maar dit is niet altijd zo geweest, en zelfs nu zijn er mensen die op komen voor meer menselijk begrip in deze zaak. Al deze bijzonder boeiende gegevens heeft Frank Arnau ineengevlochten tot een fascinerend kleurig geheel. Het lijkt ons dat juist die vermenging van kennis, kundigheid, en menselijk begrip zijn boek de gewaardeerde aandacht waard maakt van alwie belangstelt zowel in de oude als in de hedendaagse kunst.
fb
| |
Jef Boudens:
Schrift- en letterboek
Uitg. Die Swaene, Brugge. 140 blz. 110 F (door overschrijving op p.c. rek. 30.89.05 van Die Swaene, Abdijbekestraat 31, St.-Andries-Brugge).
De bekende schriftkundige en kalligraaf Jef Boudens heeft in dit zeer fraai uitgegeven boek vooreerst een leerstellig gedeelte neergeschreven over de geschiedenis van het geschrift, over het handschrift, pennen en penselen, inkten en kleuren, papiersoorten, pedagogische werken, gelegenheids- en gebruiksgrafiek, huldeadressen, oorkonde, diploma's, reliëfletters, monumentale letters. Het tweede deel van zijn boek bevat een dertigtal alfabetten, waaronder enkele zeer geslaagde, die de auteur-artist ter aanmoediging van de schriftkunst gaarne vrijgeeft. In een derde deel dan geeft de auteur talloze voorbeelden en toepassingen van verschillende lettersoorten. Jef Boudens (Brugge, 1926) is zelfstandig graficus en is thans leraar aan de akademie te Roeselare. Verschillende van zijn grafische werken werden in binnen- en buitenland tentoongesteld en hij publiceerde voorts talrijke artikelen over schrift- en letterkunst. Vooral in het tweede en het derde deel van zijn boek, waar de auteur schrifttechnische wenken geeft en meer dan 100 voorbeelden, zal dit werk uitermate worden gewaardeerd. Het is uiterst geschikt voor leraren en studenten, kunstakademies, beroepsgrafiekers, architecten en sierschilders, drukkers, enz... Wij hopen dat het zijn weg moge vinden naar en vruchten moge dragen bij alwie verantwoordelijk is voor de uiterlijke presentatie van huwelijksaankondigingen, exlibrissen, spijskaarten, naamkaartjes, nieuwjaarswensen, uitnodigingen, rouwprentjes, brief hoof den, huldeadressen, boekomslagen en nog zoveel andere dingen meer die wij soms achteloos ontvangen en soms even achteloos opzij leggen en die nochtans in zich de mogelijkheid bergen van nieuwe schoonheid.
fb
|
|