Raymond Brulez ter ere bij zijn opname in de Vlaamse Akademie
Wij verheugen er ons over dat Raymond Brulez tot lid van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Taal- en Letterkunde werd verkozen. De hulde die wij hem naar aanleiding daarvan willen brengen, hadden wij eerst tegen de komende herfst voorzien, omdat hij op 18 oktober a.s. 65 jaar zal worden. Nu hebben wij haar vervroegd, opdat we niet zo lang ten achteren zouden blijven om de gelukwens van ons tijdschrift te voegen bij de blijken van waardering en genegenheid, die hem thans te beurt zullen vallen. Door zijn medewerking aan de uitgaven van ons verbond heeft Brulez, over wiens geestelijke overtuiging niemand in het onzekere verkeert, een voorbeeld van verdraagzaamheid gesteld, waarvoor wij hem van onze dankbaarheid verzekeren. Als wij aan hem denken, zien wij het beeld van een eerlijk man en begaafd kunstenaar, van een Westvlaming, die wereldburger geworden is. Ongeveer vijfentwintig jaar geleden, toen het N.I.R. nog in een versleten gebouw bij de Naamse Poort gehuisvest was, moeten wij hem voor het eerst ontmoet hebben. Zoals hij nu is, was hij reeds in die tijd. Een heer. Hij heeft veel beleefd, veel mensen leren kennen, ontzaglijk veel gelezen. Hij verraadt het als hij spreekt, onwillekeurig dan, want aanstellerij is hem vreemd.
Met een onverstoorbare glimlach, als een toeschouwer op het terras van een koffiehuis, die de drukte op straat gadeslaat, kijkt hij naar hetgene wij de wereld heten, zonder zich te ergeren of te verbazen. Hij heeft er zijn genoegen in, zoals de schouwburgbezoeker in het spel dat voor hem opgevoerd wordt. Als hij erover vertelt, zal het schertsend gebeuren, maar wij zijn er allerminst zeker van dat hij het niet vertederd en ontroerd heeft medegemaakt. Alleen staat hij het zich niet toe van die aandoening te gewagen. Met het gesprek dat hij innerlijk met zichzelf voert, heeft niemand enig uitstaans. Ofschoon Brulez reeds een halve mensenleeftijd uit West-Vlaanderen weg is, blijft hij door zijn werk en belangstelling voor Westvlaamse aangelegenheden met zijn geboorteland verbonden. Zijn verhalen zijn ook als sociografische dokumentatie van betekenis. Denken wij maar aan André Terval en Mijn Woningen, vooral aan Het Huis te Borgen, dat in 1951 met de Belgische staatsprijs voor het proza werd bekroond.
Wij kennen niemand die er zo goed als hij in geslaagd is de zeer bijzondere atmosfeer, die bij de aanvang dezer eeuw in onze badsteden geheerst heeft, naar waarheid weer te geven. Achter de verzonnen plaatsen persoonsnamen gaan werkelijkheden schuil, waarvan de ontraadseling achter de vermomming een dubbele vreugde biedt. Die der waarachtigheid, die der schoonheid. Streuvels en Vermeulen hebben ons in het bestaan van onze plattelandsbevolking ingewijd. Sabbe stelde ons de verdroomde zonderlingen met een kunstenaarsgeaardheid uit het Gothische Brugge voor. Het is de verdienste van Brulez dat hij de burgerklasse van het kustgebied, met de zomergasten uit den vreemde, die er hun verlof kwamen doorbrengen, op een onvergetelijke manier heeft uitgebeeld. Onvergetelijk, omdat zij het merkteken van zijn onvervangbare persoonlijkheid draagt. Hoe Blankenberge, Brugge en Koolskamp uit een bepaald oogpunt gezien konden worden, heeft hij voor altijd vastgelegd. Onze kennis van West-Vlaanderen zou onvolledig zijn, als zijn getuigenis mocht ontbreken.
De waarachtigheid van Brulez' werk werd door zijn konkrete ingesteldheid op de realiteit verhoogd. Toch zou het slechts een plaatselijke en voorbijgaande waarde bezeten hebben, was de stof die eraan ten grondslag ligt niet door zijn persoonlijke visie gesublimeerd. Om te achterhalen hoe dat gebeurd is, moeten wij in hem de mens én kunstenaar kunnen benaderen. Zoals iedere man van formaat, wordt Brulez door een drang naar waarheid bezield. Daarin gelijkt hij naar de Ibsen van de nutidsdramas, die bondig en klaar gezeid heeft dat de waarheid ons zou bevrijden.
Voor Brulez beduidt zulks dat er geen objektieve, eeuwige, overal en altijd geldende waarheid bestaat. Alles vloeit en vervloeit, komt op, zinkt weg en keert weer, zoals ebbe en vloed van de zee, die ieder voetspoor op het strand uitwist. Gelukkig degene die het beseft en gadeslaat zonder er zich mede te bemoeien, gesterkt door de wetenschap dat hij er niets aan veranderen kan. Brulez engageert zich niet. Hij voelt niets voor ‘de ethicapreekers van achter den vieren’. De humanitaire ekspressionisten deden hem schrijven: ‘Zoo al die menschen bezeten zijn door den daemon - of liever door den engel - der dienstvaardigheid, waarom antwoorden ze dan niet op de kleine aankondigingen van