West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdBij een onbekend sonnet van Hugo Verriest
| |
[pagina 192]
| |
Zo dichtte Karel de Gheldere als poësisstudent in 1859. Bij de priesterwijding van Verriest, ging de Gheldere hem het vers voorlezen ‘dat Vlaanderen rondliep’: Bij de priesterwijding van Verriest, ging de Gheldere hem het vers voorlezen ‘dat Vlaanderen rondliep’:
Wees Pastor zoo gij wilt,
maar Vlaming zoo gij waart.Ga naar eind2
In 1893 tenslotte wijdde hij hem een van zijn rozeliederenGa naar eind3:
Aan H.V.
Des winters zit ik als een droomer
te lonken in de laai van 't vuur,
en vóór mijn geest speelt zoet en zuur,
als dertle schimmen op den muur.
Ik word maar wakker met den zomer...
Gebeurt het dan, dat uur op uur
ik droomend op een Roze tuur,
dat is uw schuld, O Gods natuur!
Want 't enkel zicht van uw wonderen
brengt gansch mijne arme ziel ten onderen,
en slaat mijn tonge sprakeloos.
Maar kon ik ooit die dichten schrijven
die in mijn hert besloten blijven,
wie zonge als ik een Zang der Roos!
Als dankwoord schreef Hugo Verriest het sonnet De roos mijner poësie. Hieruit blijkt, dat het in het hart van de pastor al evenzo gesteld was als 's winters in dit van de Gheldere, doch hoe het lied des dichters van de rozen in hem de poëzie in zoete geuren en purpere blaren deed openplooien, zoals de zomerse zon de ziel van de Koekelaarse dokter kon onthutsen en aan 't zingen brengen.
De Roos mijner Poësie
Ik weet een roos met wonder donkre kleuren.
Zij ligt en schuilt diep in mijn hert, en houdt
Ver van het licht haar schoonheid en haar geuren
In 't groene blad vol weedom toegevouwd.
Zij slaapt en droomt als 't ware in eeuwig treuren.
Geen dichteroog die haar met liefde aanschouwt;
Geen zonnestraal die haar komt op te beuren:
Diep in mijn hert is 't winter en is 't koud.
Maar hoort! Het lied des Dichters van de rozen
Weêrklinkt en doet ontroerd haar boezem blozen:
Zij schudt en beeft; haar smachtend herte zucht.
De Roos herleeft! ze ontvouwt haar purpre blaren:
Haar geuren zoet mijn geest en hert doorwaren
En rondom mij doorbalsemt de lucht!
Na de dood van Dr. de Gheldere (in 1913) is het handschrift van dit sonnet met diens jongste zoon, ‘de Wrongelroze’, medegetrokken naar de villa Miranda en daarna naar het Rozelied te Duinbergen, waar het al die tijd weigerig weggeborgen bleef. Thans, na 67 jaar, mogen wij het stuk hier publiceren.
Raf Seys |