| |
| |
| |
Ontmoetingen
Fred Wallecan
| |
De beeldhouwkunst te Menen
Menen, de vaderstad van de dichters Raymond Herreman en Willy Spillebeen, heeft nooit een zeer grote betekenis gehad op kunstgebied in het verleden. Als ingangspoort der Nederlanden kende het in de loop der geschiedenis herhaaldelijk oorlogsgeweld en verwoesting, die aan de stad een uitzicht van bijna permanente bouwvalligheid en voorlopige wederopbouw gaven; de pogingen om hieraan te ontsnappen werden keer op keer door nieuwe oorlogen te niet gedaan. Het steeds wisselende karakter der bevolking dezer grensstad en de onzekerheid der economische conjunctuur bemoeilijkten bovendien het wortelschieten van bestendige kultuur- en kunsttradities ten zeerste.
Des te meer eerbied moet men hebben voor de inspanningen van mensen, die zich niet alleen hun leven lang ingezet hebben om hier aan kultuurspreiding te doen maar er ook een verdienstelijke kunstenaarsloopbaan hebben doorgemaakt. We denken hierbij in de eerste plaats aan kunstschilder Fred Wallecan (o Menen, 20-8-1894), de directeur der plaatselijke kunstacademie, die zich vooral door zijn Leielandschappen onderscheidde, zoals men nog enkele maanden geleden bij zijn tentoonstelling in het Yvonne Serruysmuseum te Menen kon vaststellen. Over hem schreef oudminister R. De Man in ‘De Standaard’: Wie met de kunst van Wallecan mocht kennis maken, wordt zeker getroffen door de uiterst fijne vermogens van ontvankelijkheid tegenover het natuurbeeld. Wallecan bezit onbetwistbaar een scherpe opmerkingsgeest en in zijn meeste Leiezichten, die mooie brokken van beschrijvende schilderkunst zijn, valt het u steeds op hoe alles is gezien in een grijze atmosfeer, die over de Leierivier een ontroerende melancolie legt.
Het meest verwonderlijke en op het eerste gezicht onverklaarbare is echter het bestaan te Menen van een talrijke groep waardevolle beeldhouwers; in geen enkele Westvlaamse stad kan men zulks in die mate aantreffen. Van een echte school zal men niet gewagen in de gewone zin van het woord, want zij vertonen onderling zeer grote stijlverschillen; en toch is het niet verkeerd van de beeldhouwersschool van Menen te spreken omdat - wij kunnen er een tiental opsommen - bijna allen, die ertoe behoren, Meester Gustaaf Delafontaine als hun voorloper en hun voorman beschouwen.
| |
| |
| |
Gustaaf Delafontaine
De vader van Gustaaf Delafontaine (o 2 februari 1887) was schrijnwerker-meubelmaker te Dentergem en kreeg zijn eerste kunstonderricht te Tielt, naast zijn vakopleiding voor het meubelbedrijf. Omdat zijn moeder van mening was dat het goed zou zijn voor het familiaal bedrijf als een der jongens zou leren figuurtjes te kappen mocht hij naar S. Lukas te Gent; hij was er van 1906 tot 1911 bestendig primus en behaalde tenslotte de Grote Prijs voor beeldhouwkunst met bijzondere gelukwensen. De betreurde Kortrijkse schilder en tekenaar Jos Speybrouck en de eredirecteur der Kortrijkse academie Pauwels waren zijn studiegenoten te Gent.
Intussen had hij veel gewerkt in de uitgebreide decoratiewerkhuizen van de Duitser Mathias Zens, die een zestigtal vaklieden in zijn dienst had te Gent; van creatief werk was hier natuurlijk voor Delafontaine omzeggens geen spraak, maar hij ontwikkelde er een technische bekwaamheid, die hem later zeer nuttig zou zijn. Een viertal jaren werkte hij bij de grote beeldhouwer Al. De Beule, die toen in zijn grote periode was en een belangrijk deel van zijn opdrachten aan Gustaaf Delafontaine overliet. Ook nadat deze zich in 1913 een eigen atelier had opgericht in de vaderlijke woning te Dentergem, zou De Beule zijn knappe helper nog dikwijls bij zich roepen. Talrijke reizen in het buitenland, Engeland, Frankrijk, maar vooral Italië, openden zijn geest voor de eigentijdse kunstbewegingen, maar vooral de grote beeldhouwers uit het verleden, wat hem zou toelaten zich uit de greep der neogotiek, die nog alom heerste, te bevrijden.
Zijn huwelijk in 1922 met Edmonde Dosfel, die een verwante is van de grote Vlaamse voorman Dosfel, bracht mede dat hij zich vestigde te Menen op een ogenblik waarop men overal in de frontstreek aan de arbeid was geslagen om de zware schade die de kunstwerken door de oorlog '14-'18 hadden ondergaan, te herstellen. Het ruime atelier dat hij in de Statiestraat oprichtte zou de kliniek worden waar de beelden en kerkmeubelen uit de verwoeste kerken aangebracht werden om met liefde te worden behandeld, bijgewerkt, opgeknapt, vernieuwd en in hun vroegere luister hersteld. In zeer vele gevallen bleef er niets meer over om te restaureren en moest hij met behulp van gebrekkig fotomateriaal en approximatieve tekeningen het werk der oude meesters als het ware uit het niet weer te voorschijn toveren.
Uit die tijd dateert zijn grote vriendschap met iemand die met hem de verdienste deelt van het gewetensvol restauratiewerk, dat op vele plaatsen werd uitgevoerd, nl. Michiel English. Toen op 20 september 1953 aan Gustaaf Delafontaine het pauselijk ereteken Pro Ecclesia et Pontifice werd uitgereikt, wegens zijn buitengewone verdiensten op het gebied der gewijde kunst, schreef hem Michiel English o.m. wat volgt:
‘Gij zijt van de eersten geweest om te breken met de treurige neogotieke traditie, die kassen, buffetten, tafels en stoelen herleidden tot een tweelingbroertje van onze biechtstoelen. Van de eersten om te begrijpen - neen dat is geen kwestie van begrijpen, eerder van gevoel - van de eersten om te voelen dat er nog zo 'n ongebruikte rijkdom lag in de lijn van de sappige Vlaamse Barok. Niet om die Barok slaafs over te nemen en te doen aan versteende archeologie. Maar om verder uit te bouwen in de richting waarin de eigen geaardheid van ons volk zich zo heerlijk had uitgezongen. Gij hebt bij het oude lied veel nieuwe stroofkens bijgedicht, stroofkens die tintelen van fris leven. En de mensen hebben die taal verstaan - het was een eigen schone taal...
Ge hebt in die lange jaren veel gewerkt voor de mensen. Ge hebt veel mensen gelukkig gemaakt... Ge hebt nog meer gewerkt voor God. Wie telt ze, de kerken in stad en land, de kapellen en kapelletjes in kloosters en gestichten, waar meester Delafontaine 'n straaltje glans bracht en schoonheid. Soms was dat niet een straaltje, maar een schitterend ensemble, waarin oude halfvergane kunstwerken een hernieuwde jeugd vonden, en zo discreet werden aangevuld, dat er geen breuk in te bespeuren viel...
Soms hebt ge de brave pastoors, die niet altijd de waarde beseffen van deze oude brol, zoals ze dat heten, die pastoors moeten bepreken en bewilligen, om die oude, vernegligeerde, melaatse meubelkens en beelden nog een laatste kans te geven. Ge hebt er plezier aan beleefd telkens ge van die verwezen dingen hebt kunnen redden. Och, Meester Delafontaine, 't is maar jammer dat ge geen tien handen hebt, en niet van elke dag een volle week kunt maken. Want er gaat elke dag in onze kerken nog zoveel schoons verloren’.
Als persoonlijke scheppingen van de beeldhouwer kunnen we o.m. de H. Hart- of Vredesmonumenten vernoemen van Meulebeke, Ingelmunster, Wevelgem, Lauwe, Dentergem, Werken, verschillende zeer bekende werken als zijn Kalvarie, zijn O.L. Vrouw Middelares en zijn Tharcisius, grafmonumenten als dat van de familie Steverlinck-Rodenbach en dat van Lodewijk Dosfel en het beeldhouwwerk der S. Elisabethskerk te Kortrijk. Maar steeds meer werd zijn persoonlijke creatieve arbeid en ontwikkeling verdrongen door zeer belangrijke restauratieopdrachten. Daarvan is de kerk van Lo zeker de belangrijkste; zij werd door Drs. F. Vromman zeer uitvoerig behandeld in ons Veurnenummer van 1953 (blz. 207 vv.). Vernoemen we nog de herstelling der renaissance-zijaltaren van Westvleteren, van het koorgestoelte afkomstig uit de oude abdij van Waasten, van
| |
| |
De beeldhouwer Gustaaf Delafontaine in zijn atelier. (Beeldhouwwerk: Tharcisius).
Links onder: Kerk van Lo. Altaar en beeld van S. Anna. Restauratie G. Delafontaine.
de kapel van het Hospitaal te Izegem en de predikstoel van S. Michiels te Roeselare en van Harelbeke. Thans werkt hij aan een groots altaar met twintig-meter hoog barok-retabel in hout; het is een copie van de volledig vernielde retabel der Minderbroeders van Sint Truiden. Men zou kunnen denken dat dergelijk restauratie- en copiewerk op de lange duur de smaak van de beeldhouwer moet vervalsen en verstarren. Het tegenovergestelde is waar geweest voor Delafontaine. Inderdaad hij heeft erdoor een grote soepelheid verworven; zijn werk dwong hem ertoe in de tijd terug te gaan en de geest en techniek der oude meesters te doordringen en terug te ontdekken. Het merkwaardige gevolg hiervan is dat hij ongehoord open en begrijpend staat tegenover de modernste kunststromingen, dat bij de hedendaagse beeldhouwers even zo goed als de barokke begrijpt, waardeert, penetreert. Zijn leerlingen, welke die weg zijn opgegaan, getuigen allen hiervan en het is niet de geringste reden hunner verering voor hem.
De meesten hebben hem gekend als hun eerste leermeester in de beeldhouwkunst. De vrije S. Lukasvakschool bezit immers sedert meer dan dertig jaar - en dat is een unicum - een bloeiende afdeling beeldhouwkunst waarvan Gustaaf Delafontaine van het begin af de promotor en de leraar was. Vandaar die ongewone opbloei van het sculptuur in het Menense. Een deel zijner leerlingen werden knappe vaklieden, maar anderen ontwikkelden zich tot persoonlijke scheppende kunstenaars. Allen blijven gehecht aan de oude meester, hoe ver zij dan ook van hem mogen staan op dit ogenblik in stijl- en kunstopvattingen. Bewijst dat niet dat Gustaaf Delafontaine niet alleen een eerlijk kunstenaar is, maar ook een edel mens; en is het laatste uiteindelijk niet van nog groter belang dan het eerste?
(Adres: Statiestraat 41, Menen).
| |
| |
| |
Michiel Anneessens
Meester Delafontaine is mijn tweede vader, zo verklaart Michel Anneessens onomwonden. Inderdaad al vroeg vond hij als jongen de weg naar de grote werkplaatsen van Gustaaf Delafontaine; de zoon uit het gekende orgelbouwersgeslacht Anneessens heeft in zijn kinderjaren uren en dagen doorgebracht in deze fabelachtige ruimten, een echte toverwereld, waar vaardige handen aan droom en fantasie leven en gestalte schonken. Men bestemde hem niet van het begin af voor een kunstenaarsloopbaan, vermits Michiel Anneessens (o 26 juli 1921) de gehele latijnse humaniora doorliep aan het College te Menen. Samen met zijn vriend Wittouck behaalde hij een schitterend einddiploma in S. Lukas te Gent in 1949; hij voegde hierbij nog de gouden medaille voor glasschilderkunst in 1950, in welk jaar hij terzelfdertijd vrij leerling was van de glazenier Jan Huet aan de Academie te Antwerpen. Intussen had hij belangrijke stages gedaan eerst bij De Lodder te Brugge voor de glazenierstechniek en vervolgens voor de keramiek aan de Maîtrise de Nimy, bij Bergen, en aan het Centre de formation professionelle de céramique de Pont-Carrade bij Montpellier in Frankrijk. Dit alles werd bekroond door studiën aan het Hoger Instituut van ter Kameren te Brussel. Weinige artiesten kunnen bogen op een zo degelijke allround opleiding als Michiel Anneessens, die dan ook op uiteenlopende terreinen een zeer grote knapheid aan de dag legt.
Hij beweegt zich immers met dezelfde zekerheid en gemak in de schilderkunst, de tekenkunst, de glazenierskunst, de muurdecoratie, de keramiek en de beeldhouwkunst met haar uiteenlopende technieken. Hij heeft dit alles gedeeltelijk in dienst gesteld van zijn onderwijs in verschillende scholen, waaraan hij verbonden was of is, o.m. verschillende kunstacademieën. Maar nog meer komt het hem te pas in zijn bestellingen en persoonlijke werken.
Over zijn veelvuldig werk heeft men zich kunnen rekenschap geven in de prachtige tentoonstelling, die hij verleden jaar hield in het Bestendig Expositiecentrum te Brugge. Fernand Bonneure wijdde er een uitvoerig artikel aan in het aprilnummer 1959 van Kunstambachten en kunstnijverheden, het inlichtingsblad der provinciale commissies; hij onderlijnde er vooral de nieuwe materialen die door Anneessens werden aangewend: ‘Na veel zoeken, veel inspanning en niet minder mislukking waarschijnlijk heeft Anneessens langs synthetische en scheikundige weg een drietal nieuwe materialen op punt gezet, die gekneed en gebakken worden als steengoed, maar die een heel andere samenstelling hebben, een heel andere bewerking ondergaan (o.m. in een speciaal bestudeerde oven worden gebakken) en dus ook een nieuw en gans ander resultaat geven’. Inderdaad Anneessens bekomt er zeer eigenaardige effecten mede, voornamelijk met zijn ambrosine, een warme materie, die hij de meest bevreemdende schakeringen kan geven en waarvan de doorschijnende onderdelen doen denken aan gekleurd glas of albast. Dit vormt een gelukkige afwisseling bij de gewone keramiek-produktie, die door hem eveneens op grote schaal beoefend wordt.
In zijn glasramen is Anneessens sterk decoratief en werkt bij voorkeur met felle kleuren, die hij zuiver houdt en onvervalst. Een merkwaardige verbinding van glazenierskunst met wat we sculptuur in brede zin kunnen heten vindt men in de hiernaast gereproduceerde beton- en glaswand van de voorgevel der woning van Dr. Delannoy te Lichtervelde (architekt Leo Delafontaine).
Het is slechts in de laatste jaren dat Michiel Anneessens zich meer nadrukkelijk naar de beeldhouwkunst, waarvan hij de techniek bij meester Delafontaine had geleerd, heeft gekeerd. De keramiek en zijn vriendschap met jonge beeldhouwers als Wittouck en Decuyper hebben niet weinig bijgedragen om zijn begeerte naar het beeldhouwen te doen groeien.
Ons blad toonde reeds vroeger zijn Betonnen vlag
Michiel Anneessens, Ariane.
| |
| |
Beeldhouwer Michiel Anneessens.
(1957, blz. 313); het is een abstract en ruimtelijk opgevat werk, dat bedoeld is voor uitvoering in zeer groot formaat en waarvan de ruimtelijke waarde door een handige fotomontage op een achtergrond van wolken goed tot haar recht komt. Het behoort tot een hele reeks experimenten van dezelfde aard en waarvan er meerdere verdienen in ware grootte uitgewerkt te worden en in openlucht te prijken in een of ander stedelijk of privaat park.
Het figuratief werk Ariane behoort tot zijn laatste werken en is van totaal verschillende opvatting; het is expressionistisch van inslag en verraadt zeer goed de grafische ingesteldheid van de kunstenaar, die uiteraard bidimensionaal en decoratief denkt en voelt; de schraalheid van de vormen ligt helemaal in die lijn. Hij heeft ook reeds enkele zeer persoonlijke religieuze
Michiel Anneessens, Voorgevel van woning (glas en beton).
werken ontworpen, die o.i. weer een andere richting uitgaan.
Zijn verscheidenheid, zijn wijde gamma van mogelijkheden is de rijkdom van Anneessens' kunst; zij kan echter ook een gevaar betekenen. Want uiteindelijk moet men toch kiezen; maar niets is pijnlijker dan een keuze; kiezen betekent een verzaking aan duizend mogelijkheden, die men in zich voelt om zich te beperken en een bepaalde weg in de slaan; zo, zegt men, is de wet van het leven en wie kan het verhelpen?
Maar staat daartegenover niet dat vele groten - Picasso in de eerste plaats - zich nooit aan een bepaalde genre of stijl hebben willen binden?
(Adres: Wahisstraat 32, Menen).
| |
Joz Noreille
Deze jonge artiest uit Menen is ongetwijfeld een der Westvlaamse kunstenaars, die in de laatste vier jaren het meest op het voorplan is getreden en de aandacht op zich heeft getrokken ook in het buitenland, door zijn zeer merkwaardig grafisch werk en zijn uiterst persoonlijke keramiekkunst, waarvoor ons blad herhaaldelijk belangstelling en waardering betoonde.
Joz Noreille (o Kortrijk, 5 juni 1922), die leerling was geweest van Delafontaine te Menen, waar zijn ouders een bakkerij uitbaatten in het bonte kwartier over de Leie dicht bij de grens, studeerde aan het Hoger Instituut S. Lukas te Gent, dat in de laatste jaren een reeks uitstekende grafische kunstenaars vormde, en waar vooral Max Van Damme hem van grote hulp was. Ook volgde hij lessen aan de academies van Menen, Kortrijk, Gent en Antwerpen en tenslotte als vrij leerling aan
| |
| |
het Ter Kameren Instituut te Brussel; voor de grafische kunst onderging hij er de invloed van Joris Minne, de expressionist, die hem voor de keuze zijner onderwerpen de weg wees naar de meesterwerken der literatuur, de grote inspiratiebronnen van de grafici van alle tijden; voor de kunsten van het vuur was het Pierre Caille die hem vooral een grote vrijheid liet en aan de vorming van de smaak en de ontplooiing der eigen persoonlijkheid het meest belang hechtte. Joz Noreille werd er laureaat voor de grafiek en de keramiek en behaalde het Staatsdiploma E.N.S.A.A.D.
Liever dan een problematische zelfstandige loopbaan als kunstenaar te wagen trad Joz Noreille in het onderwijs; na diverse andere functies te hebben waargenomen werd hij leraar tekenen aan het Atheneum te Kortrijk, nadat Octave Landuyt naar het Normaalonderwijs was overgegaan. Voor zijn betekenis als leraar spreekt voldoende het feit dat hij aangesteld werd als redactiesecretaris van De tekengids, het tijdschrift voor esthetische en visuele opvoeding van het Rijksonderwijs, dat geleid wordt door Inspecteur Frans Regoudt. Joz Noreille liet daar reeds verschillende belangrijke artikelen verschijnen, die een rijk kunstenaarstemperament verraden, maar tevens ook verstandelijk inzicht, eruditie en pedagogisch begrip. Men leze o.m. zijn merkwaardig artikel Mijn kind, uw kind, mensen van morgen in het laatste nummer (nr. 42, 1960).
Het grafisch werk van Noreille is zeer uitgebreid en uiterst gevarieerd zo naar de inspiratie als naar de techniek; maar telkens blijft hij zich zelf getrouw, wars van ijle Spielerei en louter vormenspel; het gegeven, dat hem als uitgangspunt dient, wordt door hem niet versmacht onder de invloed van starre cerebrale theorieën, maar hij weet er de gehele inhoud van te ontplooien en bloot te leggen.
In het kader van dit artikel over de Menense beeldhouwers gaat onze aandacht echter vooral naar zijn keramiek, een kunstgenre dat misschien geen zuivere beeldhouwkunst is maar er toch innig mede verbonden is en gedeeltelijk aan de zelfde wetten der ruimtelijke kunstschepping is onderworpen. Noreille exposeerde reeds op talrijke plaatsen o.m. te Berlijn, Brugge, Delft, Gent, Kortrijk, Knokke, Middelkerke, München, Rotterdam, Tongeren, Oostende; werken van hem waren ook te zien in verscheidene paviljoenen van Expo '58. Zijn laatste tentoonstelling was in het Yvonne Serruys-museum te Menen samen met Hilaire Gellynck en Fred Wallecan. Herhaaldelijk werd hij voor zijn werk onderscheiden, o.m. met een Gouden Medaille van de Wereldtentoonstelling voor zijn Muurlamp met vogels
Jos. Noreille, De Kring (keramiek).
| |
| |
Joz Noreille, Padden (Keramiek). Eigendom van het Provinciebestuur van West-Vlaanderen.
en Bitter Zaad; met een premie van de Provincie West-Vlaanderen eveneens in 1958 voor zijn Apocalytische Fontein en zijn Padden en met een zilveren medaille van de Internationale Keramiek Tentoonstelling van Oostende in 1959.
Het meest bekend in zijn keramiekproductie zijn ongetwijfeld de vele figuren uit een werkelijke of fantastische dierenwereld, waartussen zijn inzendingen voor de prijs Beeldhouwkunst van West-Vlaanderen 1958 een ereplaats innemen. Daarover schreef Marcel Duchateau: ‘Die inzending bestond uit een montage van eigenaardige, elkaar opjagende padden: een werk, dat niemand die het gezien heeft, ooit zal vergeten. Het ander werk was een klein model van een reuzenfontein, waarvan de actieve elementen de vier ruiters zijn van de apocalypse, uit een centrum naar de vier windstreken opsteigerend in de aanzet van een duizelingwekkende, overrompelende vaart. Voorzien is dat uit de opengesperde muil van de paarden, vlammen zouden opslaan, gevoed door een centrale brandolieketel, een fantastisch gevaarte, heel en al in de stijl en trant van onze tijd, een groots, hallucinant spektakel dat vrees ik in ons land wel nooit zal worden uitgevoerd.’ Het eerste werk werd door de Provincie aangekocht; ook de Staat kocht reeds werk van hem.
Zijn ouders hadden van hem een bakker willen maken; hij is het uiteindelijk toch geworden, zij het ook niet in de zin die zijn ouders hadden bedoeld. Uit zijn oven komt geen brood maar een hele wereld van uit zijn fantasie geboren voorwerpen, die hij vooraf op de grilligste manier heeft gekneed en geboetseerd en waaraan het vuur wonderbare kleuren en schakeringen schenkt. Vroeger deed hij weleens aan abstracte compositie, maar in de laatste jaren streefde hij vooral naar begrijpelijkheid zonder in academisme en mooidoenerij te vervallen. De hele schaal der menselijke gevoelens vindt men in zijn werk terug. Nu eens zijn het religieuze gevoelens (een Pietà, een Calvarie, een Madonna), dan weer is het de menselijke liefde (Verloofden, Gehuwden, De Kring, Moeder en Kind, Dolce farniente). En zelfs als hij dieren uitbeeldt, dan doet hij het meestal zoals de grote fabulisten, die de menselijke verhoudingen en driften in de dierenwereld transponeerden; als Noreille dieren uitbeeldt, dan houdt hij in feite de mensen een spiegel voor. Noreille maakt geen liefelijke of kurieuze postuurkes; zijn werk is ontroerend en diep menselijk.
Wij kunnen met Frank van den Wijngaert besluiten: ‘Alles bij elkaar is hij een kunstenaar die nog volop evolueert, doch wiens tegenwoordige prestaties reeds zo belangrijk zijn dat zij de grootste verwachtingen laten koesteren voor een nabije toekomst.’
(Adres: Halewijnstraat 1, Menen).
| |
Maurits Wittouck
Maurits Wittouck behoort tot de kunstenaars, die verkiezen dat men eeuvoudig naar hun werk kijkt en hun persoon vergeet. En toch: Wer der Künstler sei, und wo er sich aufhalte, interessiert die Menschen mehr, als was er gemacht hat, zo stelde Goethe vast. En waarom zou men aan deze nieuwsgierigheid van de mensen niet voldoen als het hen helpen kan om beter de kunstwerken te begrijpen; uitgaande van een levende mens kan de doorsneetoeschouwer veel gemakkelijker een boek, een wijsbegeerte, een schilderij, een beeldhouwwerk, een muziekcompositie benaderen.
De belangstelling voor de kunst kreeg Maurits Wit-
| |
| |
Maurits Wittouck, Kinderkop.
(Foto: Museum voor Sierkunst, Gent)
Maurits Wittouck, Onze Lieve Vrouwebeeld (Kerk van Winkel Sint Elooi).
(Foto: Museum voor Sierkunst, Gent)
Beeldhouwer Maurits Wittouck in zijn atelier (Beeldhouwwerk: Moeder en kind)
(Foto: Walter De Mulder, Sint-Amandsberg.)
| |
| |
touck als kleine jongen toen een gebuur die fotograaf was en een beetje artist hem aanzette tot tekenen en schilderen. Daar bleef het niet bij, want ook Maurits Wittouck (o Menen, 5 juli 1928) werd een van de begaafde leerlingen, bij wie Gustaaf Delafontaine de techniek van het beeldhouwen, de liefde voor de plastische vormen en een mateloze werklust inplantte, en aan wie hij een zekere dag zegde: Jongen, ge zoudt moeten naar Sint Lukas te Gent gaan om verder te studeren. De raad werd opgevolgd en in 1949 beëindigt Maurits Wittouck zijn studiën met de gouden medaille voor beeldhouwkunst. Op dat ogenblik was de beeldhouwkunst een sector die nog geen grote belangstelling trok in het Instituut, maar Wittouck was zeer persoonlijk aangelegd en werkte hard, ook omdat hij gedurende zijn studietijd reeds voor zijn onderhoud moest helpen instaan. Hij zocht zelf zijn weg, ontdekte op eigen hand de wereld der hedendaagse sculptuur, met al haar tegenstrijdige stromingen en streed moeizaam voor het veroveren van een eigen kunstconceptie.
Als hij op het Instituut aankwam, had hij er bij de meeste kunststudenten een uitgesproken maar begrijpelijke afkeuring en vijandigheid gevonden tegenover alles wat dertig-veertig jaar vroeger algemeen bewonderd werd en wat hij bij meester Delafontaine dagelijks had gezien en gedaan; de vroegere modes waren door nieuwe vervangen; vooral de barok heette slecht, smakeloos, vervelend; men zwoer bij de byzantijnse, de egyptische, de primitieve kunsten. Wat was goed en wat was slecht, wat was vals en wat was echt? Om daarop te antwoorden kende hij maar een methode: harde taaie arbeid, ten einde los zowel van de vooroordelen van vroeger als van deze van heden zijn eigen weg te banen. Zijn aanstelling tot profesor aan het Hoger Instituut Sint Lukas in 1951 was ongetwijfeld een verdiende erkenning; hij heeft er zich als taak gesteld deze afdeling tot een hoog plan op te drijven en de suksessen, die sommige zijner leerlingen behaalden, zijn voor hem een grote aanmoediging.
Wij vonden hem op een stralende lentedag te Lovendegem op de volle buiten in zijn stemmige met groen omkranste woning; hij was er omringd van zijn vrouw en zijn kleuters; achter het huis lag zijn groot atelier. Het was hem aan te zien dat hij, de volksjongen, met eigen handen zijn geluk had gebouwd.
In zijn vroeger beeldhouwwerk is er een duidelijke scheiding waar te nemen tussen het werk op bestelling en het werk dat uit eigen inspiratie ontstaan is. Het eerste draagt duidelijk de weerslag van de compromissen, waaraan geen enkel beeldhouwer ontkomen kan, die zijn werk geplaatst wil zien; compromissen die gedeeltelijk gemotiveerd zijn waar het gaat om beeldhouwwerk dat een dienende rol moet vervullen, bv. in de kerk. Nochtans ook hier voelt men zijn anti-conventionalisme, zijn pogen om gaaf plastisch werk te verwezenlijken, werk dat verantwoord is, dat niet decoratief is of gewoon mooi, maar dat ademt in de ruimte, zoals hij zegt; waarmede hij bedoelt dat niet alleen het vlak maar ook de diepte meetelt, dat het werk volheid, volle vormen, ruimtelijkheid moet bezitten; kortom dat het plastisch moet zijn.
Het best kan hij natuurlijk zijn ideeën uitwerken in zijn studio-arbeid, waarin men zijn bewondering voor grote figuren als Mascherini, Manzù, maar vooral Moore voelt, zonder dat hij deze groten slaafs copieert. Tentoonstellingen houdt hij niet; hij wil zijn gelijk de bakker, die geen brood bakt voor een tentoonstelling maar om door de mensen gebruikt te worden. Even min gelooft hij aan het Bohème-gedoe waarmede artiesten zich graag omringen; we beleven immers een harde realiteit, waarin er geen plaats is voor kinderachtigheden.
Op dit ogenblik vindt men reeds op talrijke plaatsen werken van Maurits Wittouck. Oudere zoals de Madonna aan de gevel van het S. Bavoinstituut op de Reep en deze aan de gevel der Kunstdrukschool te Gent of zijn beelden van de kapel der zusters van Liefde te Ukkel en zijn bronzen kruis van het S. Lievenscollege eveneens te Gent (op talrijke exemplaren reeds in verkleind model verspreid). Jongere zoals zijn reliëfwerk voor het station te Kortrijk, zijn indrukwekkende Christus van de nieuwe Dominikanenkerk te Schilde, naast talrijke basreliëfs die hij voor woningen ontwierp. In de heropgebouwde kerk van Winkel-St.-Elooi, waar ook de kruisweg van Marcel Notebaert te bewonderen is, kan men talrijke beelden van Maurits Wittouck aantreffen, die er onlangs werden geplaatst en waarvan naast het grote kruis vooral de Onze Lieve Vrouw ons merkwaardig schijnt.
Ook in zijn bestelwerk maakt de beeldhouwer zich meer en meer onafhankelijk van de soms zo onredelijke verlangens der opdrachtgevers, die maar al te dikwijls geen de minste begrip betonen voor de kunst en de kunstenaar. Er is echter een kentering waar te nemen, zo beweert hij; zowel in kerkelijke als in burgerlijke officiële milieus beginnen velen het ongerijmde te beseffen van een toestand, waarbij het incompetenten zijn die beslissen mogen over de esthetische waarde van een werk. Misschien zal de indrukwekkende toespraak die Dr. J.W. Schulte-Nordholt richtte tot de Kerk naar aanleiding der Nederlands-Vlaamse kunstdagen van april ll. in het concertgebouw te Brugge niet zonder gevolg blijven. Inderdaad speciaal vanwege de Kerk zou men het niet kunnen begrijpen zo zij haar traditionele richtinggevende rol moest opgeven en blijven hangen aan een dood verleden.
(Adres: Oostveldkouter, 1C, Lovendegem).
Dr. Albert Smeets
|
|