West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| ||||||||||||
VakliteratuurWestvlaamse grafiekDe grafische kunsten komen tot ons onder zeer diverse vormen, vanaf de affiche, het teken aan de muur, tot de boekillustratie, de cartoon en de postzegel. Een bijzondere, eerder intieme en geenszins rumoerige kunstvorm in het overigens stille gebied van de grafiek, is de gelegenheidsgrafiek en bepaald het ex-libris. Het is uiteraard een artistieke uitwisseling tussen artiest en opdrachtgever en slechts zeer zelden komt dergelijk werk in de publieke kijker. Daarom is een tentoonstelling van ex-librissen, zoals die voor kort te Brugge werd ingericht in het reeds overbekende Bestendig Expositiecentrum, afgezien nog van de reële waarde van het geexposeerde werk - al een gebeurtenis. Deze expositie, in samenwerking met de ‘Antwerpse ex-libris-kring’, bevatte vele honderden ex-librissen uit een tiental landen bijeengebracht. Interessant was het stellig in dit verband een vergelijking te maken tussen die landen waar het ex-libris nog vastzit aan het prent-aardige, het anecdotische, het folkloristische en andere landen - zoals Italië bijv. - waar ook het ex-libris, zij het op klein formaat, de huidige strekkingen ook in de grafische kunsten uitspreekt en illustreert. Het ex-libris is zo oud als het boek. In de eerste tijden van de boekdrukkunst of zelfs vroeger, toen het boek nog met de hand werd geschreven en derhalve zeer kostbaar was, wilde de eigenaar - toen gewoonlijk een vooraanstaande persoon of instelling, onmiddellijk zijn eigendomsmerk op het boek aanbrengen. Het is dit gebruik dat later aanleiding gaf tot het ontstaan van het ex-libris. Aanvankelijk nog werd dit boekmerk gebruikt voor grote en waardevolle boekerijen en later, mede door de socialisatie van het boek en het boekenbezit, kwam het meer algemeen in voege. Sedert de vorige eeuw hebben vele grafische artiesten het ontwerpen van ex-librissen veelvuldig toegepast. De tekenaar tekent in het ex-libris de naam van de eigenaar, gewoonlijk doch niet altijd ook de woorden ‘ex libris’, en legt zich soms er op toe om in de tekening zelf een reminiscentie te leggen aan de naam, het beroep of de hobby van zijn opdrachtgever. Wij kunnen hier alleen beknopt wijzen op het wezen en de historiek van het ex-libris, die nochtans zeer interessant zijn. Er bestaat immers een authentieke ex-libris-kunde; een van de voornaamste Nederlandse specialisten, die meerdere werken over deze kunstvorm publiceerde, is Johan Schwencke. In alle taalgebieden verschijnen geregeld publicaties waarin de schoonste ex-librissen worden gereproduceerd. Het mag ons inmiddels wel verheugen dat ook Westvlaamse artiesten zich op dit minder bekende terrein niet onbetuigd lieten. Naast de boven genoemde tentoonstelling, waar ook werk van onze kunstenaars te zien was, werd een interessante map ‘Westvlaamse grafiek’ uitgegeven (100 F - Comité voor kunstambachten, Koning Albertlaan 6 te Assebroek), waarin grafisch werk, in hoofdzaak ex-librissen van dertien Westvlaamse artiesten werd opgenomen. De meeste van deze kunstenaars zijn op andere terreinen bekend. Treffend is nochtans dat zij hun artistieke persoonlijkheid ook in dit kleine werk niet verloochenen, maar ze hier en daar welhaast nog pittiger en duidelijker illustreren. In de ex-librissen van Roger Bonduel vinden wij de grillige grafiek terug van zijn tinpanelen en de grote versobering, die zijn gehele werk uitstraalt; in dit van Fernand Boudens, dat wij hierbij afdrukken, treft ons een gestyleerde herinnering aan de muzikale inspiraties van zijn opdrachtgever, terwijl de
Cyril Maerter
kalligraaf Jef Boudens volledig tot uiting komt in de symmetrie van het ex-libris voor zijn kinderen. In het ex-libris van Jos Coene vinden wij in een zeer fraaie zwart-wit compositie zowel een reminiscentie aan zijn stad Brugge als een aanduiding van zijn tekenkundige bedrijvigheid. Ook Octave Landuyt heeft de ongewone wereld van zijn artistieke opvatting in een eenvoudig ex-libris weten uit te werken. Cyril Maertens, die in zijn occasioneel werk steeds een uiterst verfijnd graf isme aan de dag legt, verrast ons hier met een ex-libris waarin een harmonische zwart-wit verdeling toch opvallend sober blijft. Jos Noreille, een meester van de linosnede, heeft deze techniek uiteraard en met voorliefde in gelegenheidsgrafiek toegepast. Een ex-libris naar een loodsnede van Gerard Schelpe illustreert hier opnieuw en wel op overweldigende wijze het beroep van de opdrachtgever, terwijl Jan Schelpe voor zijn eigen ex-libris een speelse wit-zwart illustratie heeft gevonden op het motief van zijn eigen naam. Een grillig, doch goed afgewogen net van lijnen heeft Albert Setola rond zijn naam verweven, terwijl José van Gucht een ander, eerder decoratief lijnenspel heeft verwerkt rond de Brugse torentrits en met het schelpmotief aan de eigenaar van het ex-libris herinnert. De Tieltse grafieker Ernest Verkest ten slotte heeft met zijn letterex-libris, in een zeer geslaagde harmonie, een uitstekend monogram bereikt. | ||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||
Jos. Noreille
Jan Schelpe
Gerard Schelpe
Roger Bonduel
Octave Landuyt
| ||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||
Albert Setola
Ernest Verkest
Jef Boudens
Fernand Boudens
Jos. Coene
| ||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||
Les jeunes gens en colère vous parlentDe Engelse angry men zijn in niet meer dan een paar jaar tijd de gehele wereld door berucht geworden; zij hebben overigens niets verwaarloosd om dit resultaat te bereiken. Ook in ons land hebben zij navolging gevonden, zoals alles wat aan de orde van de dag is; men denke aan de Franse existentialistische romanciers vijftien jaar terug. De verontwaardiging en de rebellie van een jonge schrijversgeneratie is in haar grote lijnen dezelfde in alle tijden en in alle landen; normaal duurt zij totdat de jongere generatie de oudere heeft verdrongen uit de leidende posities in het geestesleven; dit zal ook zo verlopen met de Engelse angry men en hun navolgers (de mislukkelingen uitgezonderd, die hun leven lang angry men blijven). Deze nuchtere kijk op de zaak mag ons echter niet beletten aandacht te schenken aan de misschien grotendeels gegronde verwijten, die de angry men richten tegen de bestaande orde. Dit kan best aan de hand van een reeks artikelen die acht vertegenwoordigers van de groep lieten bundelen en die o.m. in Franse vertaling te Parijs verschenen onder de titel Les jeunes gens en colère vous parlent. Zij hebben allen de begeerte gemeen op een of andere wijze te protesteren tegen een onrechtvaardige, beestachtige wereld, die met apathie de nakende katastroof afwacht, een wereld waarin verkalkte tradities, inertie, gebrek aan verbeelding en hypocrisie schering en inslag zijn. Maar elk der acht angry men heeft iets eigens te zeggen. De eerste is eigenlijk een angry woman en is bovendien niet zo heel jong meer. Doris Lessing (o 1919 in Iran) kende vooral sukses met haar roman The Grass is singing en onderging sterke communistische invloeden. Zij klaagt het aan dat de hedendaagse schrijvers, in tegenstelling tot de negentiendeeuwse, geen menselijkheid, geen naastenliefde, geen geloof in de mens meer verspreiden; wanhoop en walg tegenover het mensdom is vanwege de schrijver een verraad. Wij hebben daarom thans een minderwaardige literatuur. Komt daarbij dat film en televisie het grootste deel van de belangstelling der massa opeisen, terwijl in de negentiende eeuw de romancier de enige artiest was die de grote massa bereikte. Colin Wilson (o 1931) is de auteur van The Outsider en Religion and the Rebel en heeft een uitgesproken hartstocht voor de mystiekers en de wijsgeren. Voor hem moet de letterkundige een Outsider zijn en een rebel, die zich losmaakt van de massa, zich opwerpt tegen het wetenschappelijk materialisme, zijn individualiteit heroïsch ontwikkelt, zich afzondert van dit gigantisch net van anarchie en chaos (Eliot) dat de moderne wereld is. De maatschappij gaat ten onder omdat zij godsdienst mankeert; het humanisme en de wetenschappelijke vooruitgang à la Russell hebben slechts verveling, frustratiegevoel en periodische oorlogen kunnen veroorzaken. Als de Outsider dit heeft begrepen dan zal hij verder gaan en zoeken een nieuwe beschaving op te bouwen, die wederom steunt op een geloof in een wereldbeschouwing, zoals Eliot het deed. Van het rationalisme en de filozofie moeten wij terug gaan naar de godsdienst, niet die van Bill Graham of van de getuigen van Jehova, maar op de wijze van Thomas van Aquino en Fra Angelico. Het scepticisme is de dood van alles. Het standpunt van Wilson is dus een soort religieus existentialisme. John Osborne, de Engelse Ionesco, is de befaamde auteur van avantgarde stukken als Look back in Anger en The Entertainer (o 1929). Zijn essay is een aaneenschakeling van nogal grove schimpscheuten tegen de politiek, de anglikaanse godsdienst, de monarchie, de Oxford- en Cambridgekultuur en de gecultiveerde middenstand. Zijn moeder behoort tot een geslacht van pub-uitbaters uit de Londense achterbuurten, wat veel verklaart, zoals hij zelf erkent. Een product van Oxford is integendeel John Wain (o 1925), romancier en criticus. Volgens hem is het mensdom slechts naar het uiterlijk erg veranderd bij wat het was in 1912; immers de zogenaamde ideologische of artistieke nieuwigheden bestonden reeds toen, zo niet vroeger. Het moeilijke is tegenwoordig zijn hoofd koel te houden en kritisch te blijven; de letterkundige mag geen arrivist zijn, maar moet ernstig en eerlijk werken. Nog een toneelman: Kenneth Tynan (1927). Een goed drama is volgens hem gebaseerd op de uitbeelding van menselijke wanhoop; de Engelse dramatiek van heden vergat het en is daarom zo laag gevallen. De dramatiek moet de kleine man en de gruwelen van de eigen tijd op het toneel brengen, zegt deze bewonderaar van Brecht. Hij wil een volkstheater, waar stijl ondergeschikt is, waar antigodsdienstige propaganda gevoerd wordt, waar de sexualiteit wordt opgehemeld, waar een ‘vrolijk’ socialisme wordt gepredikt en waar Guy Burgess als een held en de jazzclubs als de nieuwe elite worden voorgesteld... Bill Hopkins (o 1928), die aan zijn tweede roman toe is, beschuldigt zowel de hedendaagse schrijvers als hun publiek. Wij zijn physisch en geestelijk uitgeput, wij zijn voor geen enkel enthousiasme meer vatbaar. Daarom zijn er meer schrijvers nodig die de geestelijke gezondheid herstellen in plaats van scepticisme en wanhoop aan te moedigen en het zieldodend rationalisme te verspreiden of mooie zinnetjes te fabriceren. Zij moeten weer geloof brengen. Hopkins onderzoekt drie mogelijkheden daartoe: hetzij een nieuw geloof vestigen, hetzij het christendom revitaliseren, hetzij de grondslag van het geloof terug ontdekken. In elk geval moet de schrijver een denker zijn, die de nieuwe tijd bereidt; het volstaat niet dat hij de wreedheid van de hedendaagse tijd uitbeeldt; hij moet een profeet zijn, maar tevens een expert in alle menselijke omstandigheden. Het ergste is dat zovelen alleen maar eraan denken hun lezers te vermaken en dat het publiek hen uitlacht zo zij bv. een tragedie zouden schrijven. Zo dit niet verandert, dan is onze beschaving verloren, meent Bill Hopkins. Op filmisch gebied is de toestand zeer slecht in Engeland, beweert de cineast Lindsay Anderson (o 1923 te Bangalore). De Engelse film is buiten koers, eenvoudig omdat hij te Engels is; hij heeft een typisch middenstandsklassecompleks, hij is snob, beheerst, braaf; de drie vierden der bevolking wordt er ter zijde gelaten, evenals de werkelijk actuele problemen. Voor het overige valt Lindsay zo wat alles en iedereen aan. Stuart Holroyd (o 1933) weigerde universiteit te lopen en werd toneelschrijver, publicist en wijsgeer. Voor hem is de vrijheidswil het voornaamste, maar de vrijheid is een innerlijke | ||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||
hoedanigheid en geen politieke zaak. Enkel een godsdienstige levenshouding kan de hedendaagse mens zijn vrijheid schenken. De rol van de schrijver is juist aan te tonen dat wij in een crisistoestand leven en de weg der genezing aan wijzen. Hij verwijst naar zijn boek Emergence from Chaos waarin hij het psychologisch proces beschreef dat van het rationalistisch humanisme naar het geloof voert. De schrijver moet de mens de zin van zijn ware en gespleten existentie terugschenken, hem wakker maken, hem bevrijden. Passief pessimisme kan slechts de toestand veranderen. Een betere toekomst kan men slechts verzekeren door aan de mens de zin van het transcendente terug te schenken. De totaal-indruk die deze reeks essays laat is nogal verwarrend; men vindt hier inderdaad voor elck wat wils: diepe godsdienstigheid naast blasfemie, verfijnd schoonheidsbesef naast platte gemeenheid. Maar deze tegenspraken zelf tonen hoe radeloos en stuurloos de jongere Europese letterkundigen zijn. De Engelse angry men zijn ontegensprekelijk representatief niet alleen voor de jongere intellectuelen van Engeland, maar tevens voor gans West-Europa. Hoopschenkende elementen ontbreken niet.
(Les jeunes gens en colère vous parlent. Vert. Michel Chrestien. Uitg. Pierre Horay, Paris, 1958; 275 blz.; 840 F.F.) | ||||||||||||
Kunst en zielkundeMen heeft, niet zonder reden, beweerd dat onze tijd door de psychologie meer dan door welke andere wetenschap ook wordt beheerst. Dit is in velerlei opzichten in het biezonder waar voor de kunst. Een niet gering deel der hedendaagse kunstverschijnselen vindt zijn oorsprong en verklaring in de psychologische theorieën van Freud, Jung e.a., die de aandacht hebben gevestigd op nieuwe nog onontdekte domeinen voor de kunstenaar of dezes kijk op mensen en dingen veel dieper en rijker hebben gemaakt. De kunstenaar zelf en zijn werk zijn op hun beurt herhaaldelijk het voorwerp geweest van psychologische onderzoeken, die misschien wel meer dan eens tot overhaaste en onverantwoorde besluiten hebben geleid, maar tenslotte toch het begrip van het kunstwerk grotelijks hebben bevorderd. Zo pas verscheen La magie du dessin, van de bekende psychiater Jean Vinchon, in de Bibliothèque neuro-psychiatrique de langue française, de reeks waartoe ook het bekende boek van Dalbiez over de psychanalyse behoort. De ondertitel Du griffonage automatique au dessin thérapeutique bepaalt nogal goed de opzet van Jean Vinchon, die een der grote specialisten is op het gebied der betrekkingen tussen kunst en geestesziekte, waarover hij reeds verschillende studiën uitgaf zoals L'art et la folie, L'art dans le traitement de soi-même en Essai d'autothérapie par l'art. Dr. Vinchon observeerde en rangschikte een grote hoeveelheid tekeningen uit alle tijden, komende zowel van kunstenaars als van leken; dit stelde hem in staat de natuur te benaderen van het geheimzinnig dynamisme dat de mens ertoe drijft min of meer automatisch iets neer te krabbelen terwijl hij werkt, of droomt, of luistert of telefoneert. Deze krabbels hebben ongetwijfeld een zekere psychologische betekenis en kunnen dikwijls tot bepaalde arche-types en tendensen herleid worden, die algemeenmenselijk zijn, met de psychische toestand rechtstreeks verband houden en de persoonlijkheid verraden. Wegens hun verbonden zijn met de diepe krachten van de mens kan men dus nopens deze spontane tekeningen van magie du dessin spreken. Maar de automatische tekening is ook nog in een andere betekenis magisch; zij bezit namelijk een mysterieus psychisch-genezend vermogen; kunstenaars hebben er gebruik van kunnen maken om zich van nevrosen te genezen. Het ligt dan ook voor de hand dat de spontane tekeningen grote diensten moeten kunnen bewijzen in de psychotherapie: zij bieden niet alleen een bevrijdende Abreaktionmethode, maar ook een geschikt middel om een nauwer kontakt tot stand te brengen tussen de zieke en de geneesheer, zoals uitvoerig bewezen werd door de onderzoekingen van Jung en zijn leerlingen. Zij zijn immers uitdrukkingen van het inwendig beeld en van de ziekelijke obsessies; de geneesheer kan dan ook langs de weg der therapeutische tekening brengen tot derivatie, compensatie en zelfs
Paul Klee: De aap Sun ‘Combinaison de spirales simples et doubles rapprochant le corps du singe d'une machine’ (Jean Vinchon, ‘La magie du dessin’).
sublimering. Zo komt men tot een soort moderne magie, die aansluit bij de geheime riten van de oertijden, waaraan zij als het ware nieuw leven heeft geschonken. Uit een zeer aanzienlijk feitenmateriaal dat de auteur aanbrengt om zijn opvattingen te staven willen wij enkele der vele gevallen reveleren, die met de kunst onmiddellijk verband houden. Aldus vernoemt Vinchon talrijke dichters en romanciers, die voortdurend en spontaan tekeningetjes maakten om zich van hun onderwerp te laten doordringen, zoals Musset, Goethe, Hugo, Verlaine, Rimbaud, Loti, Proust, Mauriac, Saint-Exupéry. Veel onmiddellijker natuurlijker is het verband tussen de krabbels en de decoratiemotieven. Men merkt het aanstonds bij sommige oude culturen zoals deze van Kreta en Mykene en deze der Etrusken. Maar men stelt hetzelfde ook vast in de affichen van de | ||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||
twintigste eeuw, met hun sterke contrasten, hun geschematiseerde vormen waarin men de fundamentele archetypes van de krabbels terugvindt zoals de spiraal, de pijl, het dambord; zelfs de kunstmatige onbehendigheid der tekening is een terugkeer tot het instinctieve, dat in de moderne tijden de cultuur domineert, het instinctieve dat in de primitieve tekening der oertijden en in de spontane krabbels van alle tijden tot uiting komt. De abstracte kunst, zo betoogt Vinchon, houdt rechtstreeks verband met de inwendige wereld en zal dus meer dan andere kunststijlen aansluiten bij de spontane tekening. De keuze der vormen verraadt natuurlijk het temperament van de artiest, zoals een vergelijking tussen Klee en Kandinsky duidelijk aantoont. Vooral Kandinsky heeft de theorie van de abstractie als uiting van een inwendige geestelijke wereld ontwikkeld. Klee van zijn kant heeft het meest gebruik gemaakt van de archetypes van de automatische krabbels. Het lijkt ons echter dat Vinchon niet genoeg rekening houdt met de figuratief-surrealistische inslag in Klee's werk en aan de abstractie toeschrijft wat eigenlijk het surrealisme toekomt. Onder de kunstenaars die zich door de uitbeelding van hun innerlijke beelden van hun obsessies poogden te bevrijden noemt Vinchon in de eerste plaats Jeroen Bosch, Michel-Angelo, da Vinci, Katherine Mansfield, Turner, William Blake en Nijinsky; (de laatste drie echter zonder of zonder volledig resultaat); elk van hen is een interessant psychisch geval, dat de katharische mogelijkheden van de methode illustreert. Men zal ook met belangstelling lezen wat Vinchon schrijft over het zuiver fantastische element, dat in de moderne poëzie optreedt, maar vooral in de Japanse kunst een grote rol speelt; de betekenis ervan voor de hedendaagse plastische kunsten wordt door Vinchon, behalve dan voor gevallen als Leonor Fini, niet zeer groot geacht. La magie du dessin is een boek dat wij ten zeerste moeten aanraden voor wie dieper wil doordringen in de psychologische aspecten van de kunst; bepaald kan het veel verstandige en ontwikkelde lieden helpen, die dikwijls ter goeder trouw aannemen dat de abstracte en de surrealistische kunst niets anders zijn dan goedkope drolligheden van sluwe uitbaters van het snobisme. Terzelfdertijde kan het ook dienst bewijzen aan kunstenaars, die menen deze richtingen te moeten navolgen zonder er de diepere zin van te begrijpen of aan de psychische voorwaarden ervan te beantwoorden. Wij durven de wens uitspreken dat het de vele critici, die gewoon zijn holle ‘seuphorische’ woordenkramerijen neer te schrijven, een beetje inzicht zou bijbrengen, als dat mogelijk is... (Uitg. Desclée De Brouwer, Brugge-Parijs, 1959, 150 B.F; 182 blz., ingebonden en rijk geïllustreerd).
☆
Het boek van Henri Morier, La psychologie des styles, beperkt zich bijna uitsluitend tot de literatuur. Hij behoort zoals Dr. Vinchon trouwens tot de psychologische richting van Jung, die aan de persoonlijkheid een zo grote betekenis hecht. Henri Morier, die te Genève hoogleraar is in de Franse taalgeschiedenis en stylistiek, bestudeert in dit boek het verband tussen de persoonlijkheid en de stijl van de schrijver. Het eerste deel is theoretisch. Er bestaat mogelijkheid, zo betoogt Morier, om uitgaande van de persoonlijkheid van een auteur zijn stijl deductief te bepalen, voor zover althans de auteur niet bewust imiteert of zijn stijl niet aanpast aan de psyche van zijn personnages of zijn stijl door allerlei invloeden niet liet misvormen. Het is immers niet de stijl die de persoonlijkheid beheerst maar het innerlijk wezen zelf veroorzaakt alle facetten van de stijl, die dus met het ritme der ziel overeenstemt. Intelligentie en sensibiliteit zijn de dienaars van de ziel en bepalen onmiddellijk de stijlvormen; vandaar dat men de verschillende classificaties van de karakters, die vooral op intelligentie en sensibiliteit zijn gebaseerd, ook op de stijl der auteurs kan toepassen. Morier heeft een schematische tekening ontworpen, die de verschillende ‘ingredienten’ der persoonlijkheid bevat; daaraan beantwoordt een tweede parallele tekening met de overeenkomstige stylistische verschijnselen; daarvan uitgaande kan hij dan de schematische tekening van karakter en stijl van een bepaald auteur uitbouwen. Maar behalve van de individuele ziel kan men ook in overdrachtelijke zin van een collectieve ziel spreken; daarom is de stijl van een Duitser anders dan die van een Fransman; evenzo is de stijl van de romantiekers ook anders dan die van de klassiekers. De stijltheorie van Taine is vals, volgens Morier, want zij stamt uit de tijd toen de fysiologie domineerde en de psychologie nog in haar kinderschoenen stond. Elk temperament, elke collectieve ziel heeft feitelijk haar eigen schoonheidscanons en estetiek; zo moet men volgens Morier de estetiek als functioneel beschouwen, d.i. afhangend van de smaak van de onderscheiden geestesfamilie. Men begrijpt dat deze opvatting zeer origineel is en rijk aan gevolgen, ook voor de plastische kunsten en de muziek. Morier ontwierp zelf een eerste klassifiering der fundamentele estetieken. Zij volgt hier met telkens een voorbeeld uit de literatuur: l'esthétique de l'équilibre (Bossuet), de la grâce (Merlaine), de l'abondance (Rabelais), de l'esprit (de Montherlant), de l'elégance (Buffon), de la négation (Rimbaud), de l'universel (Victor Hugo), du rêve (deze stijl kan onirisch zijn zoals bij Rimbaud, pseudo-dementieel zoals bij Eluard, paranoïsch zoals bij Aragon, gelukkig zoals bij Francis Jammes, charmerend zoals bij Mallarmé). De auteur poogt ook voor elk dezer estetieken voorbeelden te zoeken uit de plastische kunsten en de muziek. Het tweede deel van La psychologie des styles bestaat uit een gecommentarieerde bloemlezing. De auteur gaat uit van een door hem verkozen classificatie der karakters en onderzoekt welke stijlen aan elk dezer karakters beantwoorden. Elke stijl beschikt over eigen geest en stijlmiddelen, wat telkens door een letterkundige tekst wordt geïllustreerd. Morier onderscheidt: les caractères faibles, délicats, équilibrés, positifs, forts, hybrides, subtils, défecteux; elk karakter zou van vijf tot achttien verschillende stijlen veroorzaken. De benaming dezer stijlen door een passend adjectief was niet gemakkelijk; zo schrijft hij volgende stijlen toe aan de ‘subtiele karakters’: malicieux, passionnel, diamant, hermétique, tambourin, névrotomique, surréaliste en loup-phoque. Het boek van Morier, dat prachtig uitgegeven is, overeenkomstig de Zwitserse tradities, bereidt de grootste ge- | ||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||
neugten voor een geest, die houdt van ordening en systematisatie. Anders gerichte lezers zullen zich dikwijls ergeren aan deze zo vergedreven tendensen. Maar is dat niet op zich zelf reeds een bevestiging der juistheid van des schrijvers hoofdstelling? (Collection Analyse et Synthèse, 4. Uitg. Georg, Genève. Gebonden, 375 blz.) A.S. | ||||||||||||
TijdschriftenkroniekArt d'Eglise wijdt het eerste nummer van 1960 aan de moderne religieuze kunst in het bisdom Münster, dat meestal niet beschouwd wordt als een der vooruitstrevendste bisdommen van Duitsland. De overvloedige fotografiesche dokumentäre brengt ons in bewondering voor de rijkdom en de verscheidenheid van de in de laatste jaren (vooral 1959) in Westfalen tot stand gekomen werken. Architektuur, beeldhouwwerk, kunstsmeedwerk, glasramen en paramentiek vindt men er niet enkel in overvloed, maar overtreft daarenboven in hoge mate, wat aangaat de gemiddelde kunstwaarde, de beste werken van de Franse en Belgische bisdommen (we bedoelen hier vooral kapellen van zusters, kolleges en seminaries). In een onbekrompen en doeltreffende studie houdt de direkteur van het tijdschrift er aan de constante waarde van die kunst in het licht te stellen. Zeer sympatiek werk... en nochtans, het tikje schalkse humor zorgt voor de kritische beoordeling. Hij behandelt de twee belangrijkste verwezenlijkingen: de zo juist gerestaureerde katedraal van Münster en het gedurfde werk van architekt Rudolf Schwarz, de Sint-Kruiskerk te Bottrop. Aan de hand van tekst en foto's krijgen wij een zeer volledig beeld van wat een bisdom verwezenlijkt. Alles is er niet volmaakt (sommige architekturale verwezenlijkingen, zoals die van Ennigerloh, werden ‘gered’ dank zij het uitstekend gehalte der fotografische dokumenten), maar er is zeker veel benijdenswaardigs bij; alles legt getuigenis af van de superieure organisatiegeest der Duitse diocesane kommissies. De mooie, zeer humane en poëtische tekst van Prof. Fink van de Universiteit van Münster leert ons het werk van de westfaalse beeldhouwster, Hilde Schürk-Frisch, kennen. Haar krachtige en tevens gevoelsrijke plastische visie weerspiegelt een wereld van innig doorvoelde en diep religieuze waarden. Bij een dergelijke visie kan men niet nalaten zich niet aan te sluiten. Het Ouvroir is bijzonder fijn verzorgd: westfaals oeuvre; een kanttekening over de altaardwalen; ten slotte, gezien van het standpunt van het kerkelijk recht, een rake en volledige stellingname aangaande de materie van de kazuifels, en het gebruik van nylon voor het kerklinnen. Het insteekblad zal een zeer goed onthaal kennen dank zij een bijzonder mooie versiering, ontworpen door Marius de Leeuw, voor een kazuifel van het klassieke type. Zoals in de vorige nummers vinden wij ook hier de Nederlandse vertaling van de belangrijkste bijdragen. | ||||||||||||
Pulchra-schrift 3.Kanunnik Inspecteur Berquin bracht einde 1959 het derde van zijn zo gunstig onthaalde en sympathieke Pulchra-schriften ter perse. Het motief dat hij thans verkoos is: De zin van de moderne kunst en haar plaats in klooster en priesterhuis. Hij zelf schreef een editoriaal over het kruisbeeld, waarin hij terecht aantoont dat dit niet alleen lijdensmotief maar ook verrijzenissymbool is; onze moderne tijd eist niet dat de zin van het kruis zou verminkt worden, maar dat de vormgeving nuchter en zakelijk zou zijn; dit geldt zowel voor het kruis in kerk en huis als voor de borstkruisjes en de grafstenen. Michiel English brengt beschouwingen, die steunen op veel ondervinding, veel goede smaak en veel gezond verstand in een artikel, dat terugkeert op de kunstige verzorging van de spreekkamer, waarover Pulchra-schrift 2 handelde. Hij vermaant terecht de kloosters zich onder allerlei voorwendsels geen oude kostbaarheden te laten ontfutselen. Het nieuw klooster der Zusters Clarissen te Oostende is het gelukkige voorbeeld, dat Gaby Gyselen als uitgangspunt nam voor zijn pleidooi voor eenvoud en soberheid, de twee grondpeilers zijn van de moderne tijd, die wonderwel overeenstemmen met de christelijke godsdienst en met de geest van het klooster; zij zijn overigens volkomen verenigbaar met persoonlijkheid en karakter. Z. Hildegardis a S.M. schreef een ruim kunsthistorisch opgevat artikel over de zin van de moderne kunst, geconfronteerd met de vroegere kunst. Als wezenskenmerken geeft zij aan: zoeken naar iets nieuws, vrijheidsdrang, drang naar waarheid, voorkeur voor het gewaagde en sterk uitgesproken intellectualisme; dit wordt verdedigd aan de hand van zeer bekende voorbeelden. Tot besluit een leerzame vergelijking tussen een ivoren barokkruis en een ijzeren kruis van Jan Cobbaert. Onze redactie-sekretaris Fernand Bonneure breekt opnieuw een lans voor een zijner geliefkoosde onderwerpen: de non-figuratieve kunst in kerk en klooster. Hij doet het op werkelijk overtuigende wijze. Uitgaande van de desacralisatie der kunst in de negentiende eeuw zoekt hij naar de kernreden die de non-figuratie deed heropbloeien in de twintigste. Na elkaar ontmoet hij de courante opwerpingen die tegen deze kunststijl gericht werden om hem uit de kerk te weren, en besluit dan met enkele beschouwingen over de praktijk. Het schrift brengt nog lezenswaardige notities over bid- en devotieprentjes en over knutselwerk in kloosterverband. De uitgevers kondigen voor 1960 een pulchra-schrift aan over religieuse poëzie en muziek. (Uitg. Beenhouwerstraat 64, en DDB, Brugge; 40 blz.; 45 F te storten op gironummer 9576, Bank van Roeselare) | ||||||||||||
Jaarboek van de heemkundige kring Maurits van Coppenolle.Ons blad kondigde vroeger reeds de stichting aan van deze kring einde herfstmaand 1958 onder voorzitterschap van Apoth. G. Franchoo en met het doel de heemkundige studie der gemeenten St.-Andries, St.-Michiels, Varsenare en Snellegem door te voeren. Als resultaat van een jaar werking is thans het Gedenkboek Maurits Van Coppenolle verschenen. Men vindt er verscheidene artikels die de bewonderenswaardige activiteit van deze heemkundige in het licht stellen. Het grootste deel van het gedenkboek bestaat uit een grondige studie van Maurits Van Coppenolle zelf over het Westvlaamse weekblad Rond den | ||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||
Heerd, gevolgd door bibliografische nota, bijlagen en inhoudsopgave van het Archievenboek van Rond den Heerd. De bibliografie van Maurits Van Coppenolle, die een zeer gewaardeerd medewerker van ons blad was, besluit het Gedenkboek; men moet waardering hebben voor deze man als men aldus de neerslag ziet van een zo uitgebreide werkzaamheid, die spijtig genoeg slechts een twintigtal jaren heeft mogen duren, voldoende echter om een onvergetelijke indruk na te laten. Deze verzorgde uitgave strekt de kring tot eer en is goed geïllustreerd. (Men kan bestellen bij de voorzitter van de heemkundige kring Apoth. G. Franchoo, Rijselstraat 169, St.-Michiels). | ||||||||||||
Kunstenaars van heden 3.Vorig nummer besprak de eerste twee delen van deze reeks. Het derde deel brengt studiën van Jan Boon (schilder Frans De Boeck), Hendrik Prijs (letterkundige Jozef Droogmans), Denijs Peeters (schilder Kallist Fimmers), Miel Kersten (schilder Gerard Hermans), Marcel Leemans (schrijfster A. Buckinx-Luykx), Br. Franciskus-Jozef (schilder Gaspard De Vuyst), Roger Vande Wielle (orgelist Gabriel Verschraegen), Frans Smets (schilder Gaston Homblé), Tom Assen (schilder Oscar Bronckaers). Talrijke illustraties verluchten deze nuttige uitgave. Er worden nog andere delen in het vooruitzicht gesteld en wij wensen dat er ook Westvlaamse kunstenaars zullen aan de beurt komen.
(Kunstenaars van heden, Edegemstraat 215, Oude God; 110 F gebonden, 125 F ingenaaid). A.S. | ||||||||||||
Winkler Prins van de kunstIn dit tijdschrift hebben wij vroeger de eerste twee delen besproken van dit driedelig werk. Thans is deze publicatie, met het verschijnen van het derde deel (OO-Z) compleet geworden. Ook dit derde deel werd bijzonder goed verzorgd en blijkt een uitstekend naslagwerk te zijn. Bijzonder belang wordt in dit derde deel gehecht aan enkele voorname onderwerpen, die dan ook telkens uitvoerig en zeer overzichtelijk worden geïllustreerd. Zo vermelden wij: Ottoonse kunst, Oudchristelijke kunst, Perspectief, Peru, Perzië, Picasso, Porselein (met prachtige kleurplaten), Prehistorie, Prerafaelieten, Rafael, Rembrandt, Renaissance, Romaanse stijl, Romantiek, Romeinse kunst, Rubens, Stedebouw, Stilleven, Toneeldecor, enz. Opnieuw moeten wij even wijzen op de zeer interessante bibliografie, die praktisch bij ieder besproken onderwerp wordt opgegeven, die duidelijk is en bij en verdere opzoekingen kan leiden. De Elsevier-uitgeverij heeft met deze WP aan de reeds indrukwekkende reeks encyclopedieën een kostbaar werk toegevoegd dat wij dan ook ten volle kunnen aanbevelen aan alwie het zeer complexe gebied van de architectuur, de beeldende kunst en de kunstnijverheid niet alleen wil verkennen, maar dieper bestuderen. De uitgave zelf is zeer keurig verzorgd; overzichtelijk is de druk, uitgekozen de fraaie illustratie. (Winkler Prins van de Kunst, drie delen, per deel (600 bladz.) 480 F, voor leden van de WP-stichting 440 F - Uitg. Elsevier, Amsterdam-Brussel). | ||||||||||||
BerichtTijdens de maanden april en mei 1960 richt Studio Kortrijk, in het programma ‘Toverland van het Woord’ een declamatiewedstrijd in.
|
|