West-Vlaanderen. Jaargang 9
(1960)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||||||||||
KunstaktualiteitenBrugge* De inventarisering van het kunst-bezit in West-Vlaanderen op initiatief van de Provincie
Kanunnik J. Dochy z.g. heeft in het boek West-Vlaanderen, deel III - Het Geestesleven - Organisatie van het Kunstleven, bondig beschreven welke arbeid vroeger reeds geleverd werd op het gebied van de inventarisering van kunstwerken in de provincie. Over de noodzaak van dergelijk werk dient hier niet uitgeweid, evenmin over de wetenschappelijke nauwgezetheid die daarvan mag worden verlangd. Bekendheid met beide deed het Provinciebestuur van West-Vlaanderen de inventarisering van het huidig kunstbezit opnieuw ter hand nemen. Met ingang van 1 januari 1960 heeft de Bestendige Deputatie de h. Luc Devliegher, doctor in de kunstgeschiedenis en de oudheidkunde, benoemd tot wetenschappelijk attaché bij de Dienst voor Culturele Aangelegenheden. Hij heeft als taak het kunstpatrimonium in de provincie oordeelkundig te inventariseren. Deze belangrijke gebeurtenis sluit aan bij de traditie waarover Kan. Dochy het had. Op provinciaal plan dienen in dit verband twee voorlopers gememoreerd t.w. de Inventaris Couvez (1852) en de Inventaris Naert (1889-1899). Voor de eerstgenoemde kan verwezen naar het betrokken boekwerk. De auteur schetst de werkwijze die hij gevolgd heeft; hij laat ook uitschijnen hoezeer hij was aangewezen op de goede wil van zijn plaatselijke correspondenten. Over de Inventaris Naert lichten ons de verslagen in van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen over de jaren 1887 tot 1914, waaruit ook Kan. Dochy zijn korte mededeling op ons voorstel heeft gebaseerd. Het uitgangspunt van deze tweede inventarisering vindt men in de circulaire die de toenmalige minister van landbouw én schone kunsten op 16 april 1887 aan de provinciale commissies had gericht: ‘Je suis d'avis que les Comités (...) sont tout désignés pour exercer un contrôle fructueux sur les oeuvres d'art (...). Il y aurait préalablement lieu de les inviter à dresser une liste des ouvrages importants...’. Blijkbaar denkt de minister slechts aan een namen- en zakenregister, een algemene en dus uiteraard zeer oppervlakkige inventaris. Niet zo echter de Provinciale Commissie. Waar deze op 6 mei 1887 het werk nog ziet als een lijst per arrondissement en per commissielid, brengt een jaar ervaring haar op 22 juni 1888 tot de oprichting van subcommissies per arrondissement en wil zij briefwisseling met alle gemeentebesturen. Haar geestdrift is vlug gekoeld: noch de minister noch de provinciale raad zijn geneigd de onderneming te financieren. Op 9 januari 1889 denkt men daarom aan een nu beperkter inventaris, voorbehouden aan de kunstwerken ‘notoirement connues’, met Couvez als basis, waar nodig aangevuld of verbeterd. Commissielid Naert, architect-inspecteur bij het Provincie-bestuur, wordt met het werk belast. Hij dient geen melding te maken van de kunstvoorwerpen in de oudheidkundige musea en kan naderhand rekenen op een revisie per arrondissement door zijn collega's. Naert is met zijn taak klaar op 15 october 1890. Nieuwe teleurstelling echter voor de Commissie die reeds aan publiceren heeft gedacht: de regering kan geen subsidie verlenen. Zijnerzijds aarzelt de Provinciale Raad en werpt op: de vraag tot inventarisering is uitgegaan van de minister, het komt dus niet aan de Provincie toe de onderneming te bekostigen. Men weet dus evenmin hoe Naert te honoreren. Inmiddels zoekt de Commissie vertroosting in het nazicht van de inventaris. Kanunnik Béthune, De Meyer en Delacenserie reviseren het deel over Brugge. De commissieleden vragen reisgelegenheid naar de andere arrondissementen. Er wordt verder aan de lijsten gewerkt. Op 3 juni 1891: nieuwe discussie nopens het financieren van de publikatie, echter ook strengere kritiek op de arbeid van Naert. Alzo Baron Jean Bethune: ‘En ce qui concerne le recollement fait par M. Naert, il aurait peut-être mieux valu ne pas se borner à transcrire, en le complétant toutefois d'une manière satisfaisante, le texte adopté en 1850’. Met nieuwjaar 1892 staat men nog niet veel verder: voor het Brugse is de lijst in orde, Kortrijk, Tielt en Roeselare zijn nog in onderzoek, zo ook Ieper waarvoor medewerking is gevraagd aan Arthur Merghelynck en F. van Merris. Men neemt de tijd. De verslagen zwijgen, tot op 9 januari 1895 de inmiddels Monseigneur Béthune eraan herinnert dat collega Naert nog niet werd gehonoreerd. Kan hij zijn werk niet zelf publiceren, is een vraag? Eindelijk, bijna twee jaar later, kan Gouverneur Baron Ruzette aan de Commissie mededelen dat de bijgewerkte Inventaris Naert vrijwel klaar is, en dat de Provinciale Raad een ereloon voor de auteur heeft gestemd. Op deze wijze zal zijn werk eigendom worden van de Provincie (Verslag van 2 december 1896). In 1900 ontstaan nieuwe verwikkelingen. De h. Axters, adjunct-secretaris van de Commissie, maakt in de Inventaris Naert attent op bepaalde leemten of fouten. Hij heeft deze vastgesteld na vergelijking met Couvez en aan de hand van gegevens verstrekt door James Weale, Kan. Duclos en Karel Deflou. Axters zal met Naert kontakt nemen en de tekst bijwerken. Inmiddels komt Brussel zich opnieuw met het initiatief bemoeien. De Koninklijke Commissie kondigt namelijk de coördinering aan van de verscheiden provinciale werkzaamheden, in het bijzonder wat betreft de eenvor- | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
migheid van de publikaties! In de loop van 1903 neemt een bijzondere commissie de keuze van het letters-type, het formaat, de illustratie enz. ter studie. West-Vlaanderen is vertegenwoordigd door de h. van Ruymbeke. Het plan neemt in zoverre vorm aan dat ook de Bestendige Deputatie nu wil denken aan een subsidie. Haar tussenkomst zal o.a. een ereloon voor de opsteller en de aankoop van een aantal exemplaren van de inventaris behelzen. Halfweg 1904 is Axters met zijn herziening klaar. De Commissie gaat akkoord maar beslist niettemin tot een uitbreiding van de informatie t.w. Afmetingen, signatuur en bibliografie betreffende de behandelde voorwerpen. Vandaar nieuwe arbeid. Wijlen Mgr. Callewaert, dan nog professor aan het Groot Seminarie te Brugge, wordt door de Gouverneur aangezocht een korte nota op te stellen als inleiding, betreffende de gebiedsomschrijvingen zowel kerkelijke als profane. Een bibliografie blijkt niet noodzakelijk aangezien de Société d'Emulation deze eerstdaags denkt uit te geven. Men schrijft 12 december 1906. Weer verstrijken enkele jaren totdat in 1911 een aanvraag om subsidie gericht wordt aan de Provincie, want men wil nu stellig met de uitgave van de inventaris beginnen. De Provinciale Raad legt inderdaad voor 1913 een eerste schijf vast van 3.000 goudfrank. In zitting van 19 november 1912 legt de Commissie, op voorstel van van Ruymbeke inhoud en vorm definitief vast. De inventaris zal tweetalig zijn. De schrijver zal de taal gebruiken die hij verkiest. De inventaris zal gepubliceerd worden per bestuurlijk arrondissement. Voor belangwekkende gebouwen zal hij een grondplan behelzen. Er wordt geen melding gemaakt van de musea. Daar bleef het bij. 1914 bracht andere zorgen. De Inventaris Naert is niettemin bewaard gebleven, met uitzondering van de bundels betreffende de stad en het arrondissement Ieper, zo ook voor de arr. Roeselare en Tielt. Deze werden vernield bij de brand die in 1915 het huis teisterden van de h. Coomans, lid van de Commissie, te Ieper. De h. Coomans had de manuskripten in 1905 ontvangen voor revisie. Men mag hopen dat de nieuwe inspanningen die in 1960 een aanvang nemen, een beter lot zullen kennen. In West-Vlaanderen zegt men: derde keer, goê keer!
G. Gyselen
* Prijskamp voor het ontwerpen van een artistiek kruisbeeld
Nadere inlichtingen betreffende deze prijskamp kunnen verkregen worden bij het secretariaat van het Provinciaal Comité, Koning Albertlaan 6 te Assebroek (Brugge).
* Na de geslaagde opvoering van 15 december j.l. van De Muizenval door Agatha Christie, brengt ‘Als Ic Can’ op 8 maart voor het voetlicht: Antigone door Jean Anouilh, naar het griekse treurspel van Sofokles. De vertoning geldt als beurtoptreden in de provinciale prijskamp, voorbehouden aan eerste kategoriekringen. Er wordt overwogen een namiddagvertoning te geven voor de hogere klassen van atenea, colleges en normaalscholen. | |||||||||||||||
Brussel* Godecharleprijs
De Commissie voor Studiebeurzenstichtingen van Brabant brengt ter kennis van de belanghebbenden dat drie beurzen ten bedrage van 33.000 F jaarlijks te begeven zijn aan Belgische kunstenaars: beeldhouwers, schilders en architecten, die tijdens een in 1961 in te richten tentoonstelling aan de hand van standbeelden, schilderijen of bouwkunstige werken zullen bewezen hebben dat zij met een merkwaardige aanleg begaafd zijn. Die beurzen worden voor een termijn van twee achtereenvolgende jaren toegekend, zodat begunstigden in staat worden gesteld hun artistieke opleiding te voltooien door het bezoeken van grote instellingen in het buitenland. | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
Voor verdere inlichtingen is het raadzaam het Koninklijk besluit van 28 april 1931, gewijzigd bij deze van 23 juni 1932, 27 november 1952, 3 september 1954 en 3 december 1955, die de Stichting Godecharle herinrichten, te raadplegen. Aan de belanghebbendden worden een exemplaar van het reglement en een aanvraagformulier tot deelneming aan de wedstrijd toegezonden, mits zij hiertoe een verzoek richten tot het secretariaat der Commissie. Om in aanmerking te komen, mogen de Belgische beeldhouwers, schilders en architecten op 1 januari 1961 de ouderdom van achtentwintig jaar niet hebben bereikt. De behoorlijk ingevulde aanvraagformulieren dienen vóór 1 januari 1961 bij de Commissie voor Studiebeurzenstichtingen van Brabant, te Brussel, Oud-Korenhuis, nr. 12, ingezonden te worden met de volgende bijlagen: een uittreksel der geboorteakte, een getuigschrift van nationaliteit en goed zedelijk gedrag en de verbintenis waarvan sprake in artikel 6 van het Koninklijk besluit van 28 april 1931. | |||||||||||||||
Gent* De Internationale Jaarbeurs van Vlaanderen te Gent, organiseert voor de tweede maal een architectenprijskamp voor de Europese Woning. Onderwerp van de prijskamp is het indienen van plannen voor een sociale woning, bestemd voor een gezin met twee kinderen. Bedoeld wordt het gezin van een geschoold arbeider of van een bediende die over nagenoeg hetzelfde inkomen beschikt als voornoemde arbeider. De organisatoren hebben een flinke inspanning geleverd om met de kostbare medewerking van de industrie, het totaal der prijzen op te drijven tot 300.000 F. Het sukses van het vorig Salon der Europese Woning is zo overweldigend geweest, dat de belangstellende sectoren uit de nijverheid niet geaarzeld hebben om hun steun aan het initiatief van de Internationale Jaarbeurs te verlenen. Ziedaar een nationale waardering voor een opbouwende manifestatie waarbij de totale economie betrokken is, vermits de inspanningen der architecten moeten gericht zijn op het reduceren van de kostprijs der woningen. De juryleden die uitspraak moeten doen over de ingezonden ontwerpen, behoren tot de meest bevoegde internationale en nationale kringen van de architectuur:
Prijs van het Nat. Instituut voor de Huisvesting te Brussel: 50.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Eternit, Kapelle-op-de-Bos: 30.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Univerbel te Charleroi: 25.000 F Prijs aangeboden door het Nationaal Voorlichtingscentrum voor het Aluminium te Brussel: 25.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Ebes, zetel Vlaanderen, Gent: 25.000 F Prijs aangeboden door de pvba Comptoir des Produits Isolants, Antwerpen: 20.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Masser, Brussel: 20.000 F Prijs aangeboden door het Nationaal Bureau voor Documentatie over het Hout, Brussel: 20.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Ytobel, Antwerpen: 20.000 F De architecten uit de zes landen van de Euromarkt, kunnen het reglement van deelname bekomen op het secretariaat van ‘De Europese Woning 60’, Floraliapaleis, Park, Gent, telefoon: (09)22.40.22. Plannen worden uiterlijk op 1 april 1960 's middags ingediend.
* De Academie zal in de loop van het jaar 1960 overgaan tot het toekennen van de volgende letterkundige prijzen:
|
|