over hij vertellen zal: die lino's heb ik gesneden in Spanje... Ach, ik zou zo gaarne naar Mexico gaan, zegt hij nog langs zijn neus weg, te midden van een verhaal over de prachtige grote hoeden van de Mexicanen en de sublieme witte kappen van de Soeurs de la Charité... Aan moederszijde is hij verwant met juffrouw M. Belpaire, die vanuit Antwerpen of vanuit de ‘Swiss Cottage’ te De Panne zo vele Vlamingen heeft geholpen en kunstenaars heeft aangemoedigd. Culturele en artistieke verfijning, die in verschillende geslachten bezonken ligt, komt nu en dan opnieuw naar boven en wie met de Graves werk vertrouwd raakt, kan alleen besluiten dat hij een sympathieke
verfijnde man is en tegelijk een groot artiest en dat over dit alles heen een vanzelfsprekende en wondere bescheidenheid ligt, die men wellicht in hem nog het sterkst bewondert en waardeert.
Het was dan toch zover gekomen dat hij eindelijk ook in onze provincie eens een persoonlijke tentoonstelling wilde opzetten, nadat hij kunstminnaars uit alle grote Europese en Amerikaanse steden met zijn zwart-wit dialogen had geintrigeerd en nadat hij ook al in alle andere Belgische provincies had geëxposeerd. Zijn tentoonstelling te Brugge, waar hij de negentien lino's van zijn Zannekincyclus, zijn serie ‘de werken van barmhartigheid’ en nog enkele andere werken tentoonstelde, was precies de vijfentwintigste die werd ingericht in het Bestendig Expositiecentrum voor toegepaste kunst en kunstnijverheid.
Wij hadden juist de opening van deze tentoonstelling meegemaakt en daar zaten we dan in onze caféhoek te praten over de grafische kunsten (en over andere dingen ook). Hoe komt het dat de grafiek als kunst voor het grote publiek nog steeds wacht op de bijval, die nu zeer traag, maar toch steeds breder ten dele valt aan de schilderkunst en de sculptuur? De grafische kunst is vooreerst niet zeer toegankelijk, ze ligt opgeborgen in boeken, in bibliotheken, in prentencabinetten en musea. Ze wordt bezien als een soort voorportaal tot de schilderkunst, een interessant studieterrein, waar veel nuttig en zelfs noodzakelijk doch toch voorbereidend werk wordt gedaan. Zij wordt veelal gerekend bij de toegepaste kunsten, een wat gammele uitdrukking voor artistieke vormgevingen, die hoe langer hoe minder toegepast en steeds meer tot interessante en hoge uitdrukkingen komen, telkens variërend in andere materies. En men situeert de grafiek graag bij de toegepaste kunst omdat men denkt, en overigens terecht, aan typografie, layout, illustratie van boeken en tijdschriften, aan folders, brochures, ex-librissen, gelegenheidsgrafiek, of aan het ontwerpen van toneeldecors en cartons voor tapijten en textiel. Moesten de grafiekers evenwel op deze kansen hebben gewacht dan zouden wij nooit een Masereel, een Cantré en de anderen van de grote vijf hebben gehad. Want de grafiek heeft een eigen bestaan, eigen wetten, eigen mogelijkheden en een heel interessante wereld van eigen technieken. Nemen wij nu bijv. de kans om een boek te illustreren, hoe dikwijls doet die zich voor in het leven van een artiest. En als die mogelijkheid, die kans zich aanbiedt, hoe dikwijls wordt dan de vlucht van de artiest niet besnoeid en verminkt om redenen van materiële aard: het formaat, de papiersoort, het aantal kleuren, de kostprijs vooral; en hoe dikwijls dan kan de artiest zich voluit uitleven in een dergelijk werk? Moet hij niet nog te vaak rekening
houden met de beroemde publieke smaak, die nog steeds vastkleeft aan de doopsuiker en de bonbonnière, of met het ontwikkelingspeil van zijn opdrachtgever? Maar dan is daar nog altijd de moed van de kunstenaar, die welhaast bodemloos lijkt gegrondvest. En er zijn ook thans artiesten werkende die af en toe een opdracht uitvoeren die hun moeite van een langzame, stille en inspannende werkzaamheid beloont en die dan ook een kans krijgen die breder uitslaat dan het kringetje van bekenden en stricte minnaars van het schone. Zij worden ruimer vernomen.
De Grave is een van deze grafici en waarachtig niet de geringste. Hij heeft al diverse opdrachten gekregen die hij, met het volle behoud van zijn artistieke personaliteit tot een goed einde wist te brengen: ik citeer hier zijn schitterende illustraties voor de novelle Klinkaart van Piet van Aken, zijn lino's voor een van de schoonste werken van Kafka: Het Slot en zijn tekeningen bij de reistrilogie van Karel Jonckheere. Bij deze en enkele andere, toch wel erg uit elkaar liggende literaire werken heeft hij blijk gegeven van een diep inzicht in de eigen specifieke sfeer van ieder werk en deze sfeer heeft hij dan met zijn eigen plastische visie geladen en uitgedrukt in illustraties die weliswaar bij de teksten horen en aanleunen, maar ook daarvan weggenomen gaafheid, waarde en standing behouden. Ook zijn vrij grafisch werk kende waardering onder meer in 1955 te Ljubjana in Yoego-Slavië, waar hij in een internationale prijskamp voor gravure de eerste prijs bekwam en voorts in de internationale vereniging voor houtgravure Xylon, waarvan hij een vooraanstaand lid is, en in tal van andere binnen- en buitenlandse artistieke vakkringen.
Te Brugge heeft Jean-Jacques de Grave, tijdens de maand november 1959, voor het eerst zijn cyclus lino's over Zannekin tentoongesteld. Deze serie van negentien bladen, geinspireerd op het leven en de strijd van Zannekin is om twee redenen belangrijk: om het zuiver historische thema, dat bij een modern artiest wat ongebruikelijk kan schijnen en vervolgens om de vormgeving, de grafische, de plastische uitwerking ervan. Het thema is dus de historie van Nikolaas Zannekin uit Lampernisse die enkele eeuwen geleden in onze streken en bepaald in de Westhoek een belangrijke rol heeft gespeeld in de woelige jaren na de Guldensporenslag, vooral toen het Vlaamse volk, ten gevolge van het verdrag van Athis in 1305, een misera pax werd opgedrongen, waardoor het zeer hoge geldboeten aan de