de kinderjaren van edgard tytgat te brugge
In een bundel heeft Edgard Tytgat zijn herinneringen aan zijn kinderjaren te Brugge opgetekend. De hoofden van de kapittels zijn met aquarellen en tekeningen verlucht. De tekst, in het Frans, schreef hij netjes neer, met penseel en oostindische inkt. De taal is fris, in haar onvolkomendheden. De inhoud opvallend rechtzinnig, beeldrijk en sprankelend van gevoelens. Het begin van de herinneringen leest men achteraan in het boek; Edgard heeft het eerste kapittel herschreven daar het op minder prettige wijze met de pen op het papier was gebracht.
Edgard Tytgat werd in 1879, op 28 april te Brussel geboren. Het gezin telde toen reeds vier kinderen: Hyacint, Rafaël, Medard en Pauline. Van Brugge herkomstig, hadden de ouders zich te Brussel gevestigd, naar aanleiding van de gevolgen van de oorlog van 1870. Vader Tytgat beoefende het beroep van kopergraveerder. Steendrukkers die uit Duitsland waren uitgeweken, veroorzaakten in ons land een voor de koperdrukkers ondraaglijke concurrentie. Daar vader Tytgat het nieuw beroep te Brussel niet mocht aanleren, wegens de angstvallige terughoudendheid van de ambachtslui, ging hij naar Rijsel, waar hij bij drukker Deressauw toch tot steendrukker-tekenaar promoveerde. Toen kon hij te Brussel werk vinden en hij verbleef er, tot Deressauw uit Rijsel naar Brugge overkwam en hem opnam in zijn nieuwe drukkerszaak, gelegen in de Gouden Handstraat.
Opdat men zich een duidelijk beeld zou vormen van de frisheid en de poëtische inslag van de aantekeningen van Edgard Tytgat, geven wij hieronder een uittreksel in de oorspronkelijke tekst.
La promenade interdite
Bruges était belle sous la neige, parfois au mois d'Avril on voyait de-ci de-là des monticules de neige, qui, dans le soleil, fondait paresseusement.
A l'époque où la ville était sous une belle couche de neige, tout ce qui était transport se transformait en traîneaux.
Tout était étouffé, bruit et voix, comme dans un rêve, muet et silencieux, on n'entendait que les jolis sons des petites cloches aux harnais des chevaux.
Nous avions un bien beau traîneau, peint en vert émeraude.
Nous y étions bien installés avec des couvertures et sous les pieds des briquettes rouges bien chauffées au four.
Après de bonnes paroles bien rassurantes de la part de mon frère Hyacinthe, malgré que celui-ci, n'était pas à son premier tour d'espièglerie envers les Parents. Ma Mère lui confiait la conduite du traîneau, il avait dissimulé ses patins, arrivé devant les vieux canaux avec un effort inouï, le traîneau était descendu sur la glace, aussitôt notre pré-ainé mettait ses patins et nous fi-