nochtans minder op persoonlijke inzichten. Het biedt een beknopte, maar boeiend en met passie voorgedragen geschiedenis der gewijde kunst sedert de franse revolutie tot op onze dagen, met het accent op de architectuur, de kerkbouw.
De tijd van de Franse revolutie en van het keizerrijk is gekenmerkt door een blinde aanbidding voor de griekse en romeinse stijlen en alles wat ermede verband houdt; slechts weinig kerken worden gebouwd en de oude gotische monumenten worden verafschuwd.
Onder de restauratie en tijdens de regering van Louis-Philippe wordt er integendeel veel aan religieuze architectuur gedaan; het academisme moet nu stilaan wijken voor de gotiek. Het overal verspreide katholieke renouveau huldigt nochtans ook de oud christelijke basiliekstijl.
Weldra heeft de gotiek het pleit gewonnen: de middeleeuwse archeologie beheerst de architectuur volkomen: Viollet-le-Duc voert een ware kunstdictatuur. Men maakt zelfs passepartout modellen van neo-gotische kerken, ten behoeve van jonge architecten. De enige weerstand die de gotiek ondervindt komt van de verlate verdedigers van het academisme. Er gingen wel stemmen op die het pasticheren van het verleden afkeuren, maar men was totaal onmachtig iets nieuws te scheppen.
Deze onmacht is nog duidelijker in het tweede deel van de negentiende eeuw. Herhaalde goedgemeende pogingen worden gedaan om op basis van het eclectisme iets werkelijk eigentijds te bouwen, maar keer op keer mislukten deze pogingen: aldus Notre Dame van Fourvières te Lyon, Lourdes, Montmartre... Huysmans, de grote bewonderaar der gotische kathedralen uit het verleden verklaart: Les architectes élèvent des monuments dont les parties, empruntées à tous les âges, constituent dans leur ensemble les plus serviles parodies, qui se puissent voir. De archeologie heeft de architectuur gedood.
Eerst bij het vinden van nieuwe technieken door de ingenieurs, en bij het vinden van nieuwe vormen door de decorateurs (modern style) zouden de architecten eindelijk uit het slop geraken, waarin de archeologie hen had gebracht: Gaudi in Spanje (H. Familie, Barcelona), Wagner in Oostenrijk, Denis in Frankrijk, Cingria in Zwitserland luiden de nieuwe gewijde kunst in. In 1922 kent men de eerste werkelijke belangrijke realisatie: Notre-Dame de Raincy van Auguste Perret, in de Parijse banlieu.
De experimenten volgen elkaar nu vlug op; zij zijn zeer ongelijk van waarde en het monsterachtige komt veel voor. Maar men is op de goede weg. In Frankrijk breekt na de tweede wereldoorlog een kubistisch offensief door en ziet men de grootste meesters der schilderkunst (Matisse, Bonnard, Léger, Lurçat, Richier, Bazaine, Manessier, Rouault e.a.) hun beste krachten wijden aan de kerkbouw en de kerkversiering. Ook in andere landen gebeurt dit, vooral in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. La grande querelle de l'art sacré passioneert de hele kunstwereld, die vroeger voor de gewijde kunst slechts misprijzen overhad. De Amerikaanse architecten, met Wright en Breuer aan het hoofd treden eveneens naar voor met plannen voor kerkbouw. Het hoogtepunt dezer nieuwe renaissance wordt gerealiseerd te Ronchamp door Le Corbusier.
Zuiverheid, soberheid, waarheid zijn voortaan de grondslagen van de moderne kerkbouw geworden; aldus kan de gewijde kunst van heden een voor onze tijd aangepast gelaat bieden aan het eeuwenoude christendom.
Madeleine Ochsé weet van deze ontwikkelingsgeschiedenis een verhaal te maken dat vlot leest als een boeiende roman, spijt de clichés, waarvan de franse katholieken een overdadig gebruik maken zoals: message, témoignage, carrefour, engagement e.a. Het is ook merkwaardig hoe zij poogt rechtvaardig en mild te zijn ten opzichte van de verleden eeuw, wat meestal niet het geval is in werken van dit soort.
(Ibidem, n. 128; 140 blz., geïllustreerd, 350 f. F.).
A.S.