| |
| |
| |
Kunstaktualiteiten
Brugge
Oprichting van het provinciaal cultuurcentrum
De Provinciale Raad van West-Vlaanderen heeft in buitengewone zitting van 22 april ll. beslist een Provinciaal Cultuurcentrum op te richten. De Raad machtigde de Bestendige Deputatie de nodige bouwgrond te verwerven en een voorontwerp met raming van kosten op te maken. Op de buitengewone begroting voor 1959 werd daartoe een krediet van een miljoen frank ingeschreven. De h. Gouverneur heeft de beslissingen van de Raad afhankelijk gemaakt van koninklijke goedkeuring. De verreikende betekenis van het raadsbesluit is niemand ontgaan. De raadsleden hebben eenparig het voorstel van de Bestendige Deputatie aangenomen. Wijst dit op een politiek sukses, dan kan evenmin worden ontkend dat de raad de draagwijdte van het plan en zijn terugslag op het kultureel leven in West-Vlaanderen zondere meningsverschil heeft erkend. Dit feit is van uitzonderlijk belang. Met de beslissing van de Raad is zowat de eerste faze van het werkplan achter de rug. Het voorstel van de Bestendige Deputatie werd inderdaad gedurende een jaar voorbereid in de schoot van een studiecommissie die op 9 mei 1958 door de h. Gouverneur werd geïnstalleerd. De conclusies van deze commissie vindt men terug in de nota die aan de Raad werd medegedeeld. Zij behelzen de omschrijving van de funkties die het Cultuurcentrum zal moeten vervullen en een niet exhaustieve opsomming van de lokalen die men daarvoor zal nodig hebben.
De Bestendige Deputatie wijst er in haar boodschap aan de Raad op dat het centrum beantwoordt aan een noodwendigheid: ‘Zoals het economisch leven aanspraak maakt op een degelijke infrastruktuur, zo moet ook het culturele kunnen aanleunen bij een instelling die doeltreffend kan voorzien in de behoeften van de bevolking’. Dit parallellisme tussen economie en cultuur klinkt in West-vlaamse overheidsmond als de bevestiging van een veelzijdige bezorgdheid. Het verduidelijkt een alternatief dat men reeds eerder kon vernemen. cultuur door welvaart, maar nu in deze zin dat men niet met het verschaffen van culturele instrumenten moet wachten totdat alle andere behoeften gelenigd zijn!
Het Provinciaal Cultuurcentrum zou gebouwd worden te Brugge op het terrein dat vrij kwam bij het slopen van het stedelijk slachthuis. Het perceel meet ruim 83 aren en is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van 't Zand en van de belangrijkste verbindingswegen. Tussen Provincie en Stad bestaat dienaangaande een overeenkomst. Er zullen plannen dienen uitgewerkt om de omgeving geleidelijk te verfraaien.
In het Cultuurcentrum worden drie afdelingen voorzien.
Afdeling I zou bestaan uit twee expositieruimten, nl. een zaalkompleks voor een bestendig museum voor moderne kunst, en een zaal of zaaltjes voor gelegenheidstentoonstellingen. Voor beide secties wordt een nuttige oppervlakte voorzien die nagenoeg overeenstemt met deze van het Stedelijk Groeningemuseum te Brugge in zijn huidige toestand. Er is beklemtoond dat de Provincie bij de aankoop van kunstwerken geen te stugge limiet zal mogen handhaven. Er moet - aldus het advies van de studiecommissie, - traag en kieskeurig te werk gegaan worden, met aandacht voor alle waardevolle uitingen van de plastische kunst van deze tijd. Het ligt verder in de bedoeling van deze sectie de nodige uitrusting te plaatsen voor kunsthistorische en -kritische voorlichting, eventueel ook een leen-en verkoopdienst naar het voorbeeld van wat in sommige andere landen, o.a. in Denemarken en in de U.S.A. gebeurt.
Afdeling II is opgevat als ontvangstruimte in brede zin: een groot auditorium met wisselbare zitplaatsencapaciteit, uitgerust met de volledige accomodatie van een moderne zaal (podium, artistenkwartier, projectie, simultaan-vertaaldienst enz.), een of meer kleinere auditoria, vooral nuttig voor kongreswerk en kleinere vergaderingen. In dit verband is nadruk gelegd op de rol die de stad Brugge te vervullen heeft als toeristisch en cultureel centrum met internationale faam, én als hoofdstad van de provincie.
Afdeling III wordt voorbehouden aan de bibliotheek en het cultureel archief. Inhoud en functie worden als volgt omschreven. Wat de bibliotheek betreft wordt een onderscheid gemaakt tussen het boekenfonds - dat gedeeltelijk uit reeds bestaande verzamelingen zal kunnen gevormd worden - en andere vormen van wetenschappelijk studiemateriaal zoals microfilm, microfiches, discotheek enz. Het is de bedoeling in deze wetenschappelijke sectie o.a. een centraal catalogusstelsel uit te bouwen niet alleen betreffende alle belangrijke wetenschappelijke boekenfondsen in en buiten de provincie bestaande doch ook de inventaris behelzend van het Westvlaams kunstbezit. Aldus zou een dokumentatiedienst van allereerst gehalte tot stand kunnen komen. In het zg. cultureel archief zou o.a. een verzameling worden aangelegd van alle waardevolle dokumenten en voorwerpen, ook uit partikulier bezit, die nuttig zouden blijken voor de kennis van het leven en het werk van eigen cultuurdragers.
De programmabeschrijving van het ontworpen centrum maakt verder gewag van de lokalen die voor de onderscheiden functies gebruikelijk zijn: een administratieve vleugel voor het beheer van het centrum, burelen voor de onderscheiden afdelingen, receptielokalen, leeszaal, magazijn enz.
Dat de verwezenlijking van dit groots plan aanzienlijk kapitaal zal vergen, spreekt vanzelf. De Provinciale Raad heeft dit punt breedvoerig besproken. Zonder toelagen van de Staat zou de last de Provincie uiterst zwaar vallen. Men moet immers niet alleen rekening houden met de kostprijs van de bouwwerken zelf, doch ook met de jaarlijkse werkings- en onderhoudslasten. Wil de Provincie dat het Centrum leve, dan zal dit voortdurend nieuwe
| |
| |
uitgaven vergen terwijl de opbrengst uiteraard aan de magere kant zal uitvallen.
Dit alles nu een konkrete vorm te geven, zal het voorwerp uitmaken van de tweede fase waarin de aankoop van de grond en het opmaken van een voorontwerp met raming van kosten worden voorzien. De derde faze zal de uitvoering van de bouwwerken zelf meebrengen. Naar de h. J. Storme, ‘de vader van de gedachte’, liet uitschijnen is men met de timing van het plan goed op tijd: een jaar voorstudie voor de programmaomschrijving (1958-1959), een jaar dito voor het voorontwerp (1959-1960), en drie jaar voor de bouwwerken (1960-61-62).
* Na de tentoonstelling van het werk van verschillende grote Vlaamse expressionisten uit de verzameling G. van Geluwe (1957) heeft het stadsbestuur van Brugge dit jaar (tot 12 juli) een grote zomertentoonstelling gewijd aan het werk van Henri-Victor Wolvens. Deze 63-jarige Brusselaar woont sedert bijna 30 jaar te Brugge, alleen en eenzaam, buiten alle artistieke kringen en activiteit. Het is de eerste maal dat er te Brugge een expositie van zijn werken wordt opgezet en de meer dan 200 werken, die thans te zien zijn in het Groeningemuseum, vormen beslist een zeer overzichtelijk en interessant geheel.
Een retrospectieve biedt altijd voor-en nadelen. Waar enkele zeer geslaagde meesterwerken soms in de overvloed van middelmatige of minder hoogstaande doeken verdwijnen, daar kan men anderzijds duidelijk een gewoonlijk interessante ontplooiing volgen van een scheppend talent, die hier in de Wolvens-retrospectieve over bijna veertig jaar ligt verspreid. Wolvens is in de diverse periodes van deze ontwikkeling de schilder enerzijds van heel gewone, vaak banale en op zich lelijke dingen: dorpsstationnetjes, achterbuurten, oude slaapkamers, zwarte kachels, lantaarnpalen, caféinterieurs, kiosken, fritures, achtergevels met talloze ramen. Rond deze themata heeft hij telkens hele cyclussen schilderijen en tekeningen gerealiseerd. Anderzijds is Wolvens vooral de schilder van de zee, het strand, het duin. Hij is hier ongetwijfeld de grootste levende schilder van het land en hij zal in de geschiedenis naast een Artan, een Ensor, een Permeke vooral als schilder van de zee en het strandleven bekend blijven. Na in de jaren 1910-1920 sterk onder de invloed te hebben gestaan van het Vlaams expressionisme (waarvan enkele typische, overigens goed gekozen voorbeelden deze retrospectieve openen) heeft men hem een tijdlang onder de animisten genoemd (hoe dit ‘retour à l'humain’ eenzijdig en opzettelijk was gericht, heeft de schilderkunst sedert 1930 bewezen), een richting waarmede Wolvens overigens maar losjes verwant bleek. Want stilaan en vanaf 1930 steeds uitdrukkelijker heeft Wolvens eigen wegen bewandeld en een persoonlijke stempel gegeven aan de strijd die ieder kunstschilder levert met het licht. Hij heeft het licht gezocht - en ook dit is in genoemde expositie zeer goed op te merken - waar het ofwel volop en overvloedig aanwezig is, ofwel theoretisch is gebannen. Aan zee, waar de zon op water en zand schaduwloos neerslaat of rond kleine stations in de egale, harde poldervlakte; in achterbuurten, beboomde lanen en binnenkamers waar het licht haast
tersluiks binnensluipt. In beide gevallen toont Wolvens een meesterschap in de manier waarop hij de klaarte benadert - totaal en brutaal haast laat hij de gelen dansen op de stranden en dijken of volgt hij de trillingen aan de horizon; precies en delicaat laat hij de schaduw in binnenhuizen verdrongen worden. Post-expressionisme is een gevaarlijke term. De schilders, die in het expressionisme zijn gestart, hebben ofwel nooit hun persoonlijke stijl gevonden (men vraagt zich af of het na de meesters van Latem en na Brusselmans nog mogelijk was) of zijn terecht gekomen in de abstractie. Van beide groepen zijn er talloze voorbeelden te noemen. Wolvens, die praktisch nooit tot de eigenlijke zieldoorlaaide deformatie is geraakt, heeft ook bewust de stap naar het non-figuratieve geweigerd, hoewel hij in bepaalde marines en duingezichten als volbloed schilder vrij dicht staat bij de verloste schilderkunst en zich in pure kleuren en in zijn eigen vormen uit.
In deze zin is deze grote tentoonstelling, zoals in de fraaie catalogus wordt betoogd, inderdaad belangwekkend om de jongeren de continuiteit te laten merken en aanvoelen die in de Vlaamse en in alle kunst tot uiting komt.
fb
| |
Brussel
Op 21 april 1959 werd in het gebouw van het Provinciaal Gouvernement van Brabant overgegaan tot de oprichting van de Kultuurraad voor Vlaanderen. Deze stichting gebeurde op initiatief van de bestendige deputaties van de Vlaamse provincies en van Brabant, en werd vooral ingegeven door het onverantwoorde lange uitblijven van de uitwerking der conclusies van het centrum Harmel. Er werd in de statuten bepaald dat de Kultuurraad voor Vlaanderen vijftig leden zal tellen. Voor onze provincie werden in deze raad opgenomen de hh. André Demedts, Hilaire Gellynck, Michiel Vandekerckhove en Jan Vercammen, terwijl Dr. Willem Pee en Dr. R. Stock als leden werden gecoöpteerd. De hh. L. Gillon en J. Storme zullen in de Kultuurraad de Bestendige deputatie van West-Vlaanderen vertegenwoordigen.
| |
Frans-Vlaanderen
* Frans-Vlaanderen heeft zich, de jongste winter, in feestgewaad gestoken. De vereniging De Vlaamse vrienden in Frankrijk vierden achtereenvolgens twee van de meest verdienstelijke van haar landgenoten, namelijk de Z.E.H. Prof. em. R. Despicht, naar aanleiding van zijn diamanten priester- en leraarjubileum en Dr. jur. J.E. Van den Driessche, ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. Beide vooraanstaanden hebben inderdaad, ieder op zijn manier hun man gestaan in de strijd voor onze taal en cultuur in ‘Nederland binnen Frankrijk’. De beide huldigingen hebben een weerklank gevonden in de hele Zuid- en Noordnederlandse pers en zelfs tot in Zuid-Afrika. Wat ons wel het meest trof was het aantal Zuid-vlamingen, die aan beide gebeurtenissen meewerkten: wij vernoemen o.a. de E.H.J.M. Gantois, Dr. J. Klaas, L. Hoex, Mevr. M.T. de la Chapelle de Ternas, Mevr. S. Porion, Mej. Dr. J. Vandamme, E.H. Marcel Janssens, Valentin Bresle, L. Demey, toondichter Max Dumoulin, kunstschilder J.E.J. Steelandt, voordrachtkunstenaar C. Robichez, pastoor Rommelaere, Ir. R. van Torhoudt, A. Bourgeois, G.A. Leys, apoteker P. Favoreau, R. Decroo, en onder de jongeren J. van
| |
| |
Torhoudt, P. Dehorter jr. B. Arents, P. De Baecker. De belangstellende lezer kan de volledige tekst van de huldebetuigingen en gelegenheidstoespraken terugvinden in twee bijzondere afleveringen van het tijdschrift Notre Flandre 1959. Men kan abonneren bij Fr. Desloovere, Ballingstraat 40, Waregem (postrekening 52.01.80) 80 F per jaar - 150F steunabonnement. Een van de laatst verschenen afleveringen van dit tijdschrift aan de nagedachtenis van Prof. Dr. Vital Celen gewijd, bracht, onder nagelaten stukken van de betreurde Zuid-Vlaanderenkenner en letterkundige, een franstalige bijdrage ‘L'humour en Flandre’, die bij ons eigen jongste nummer treffend aansluit. De vergelijking tussen Uilenspiegel en de Fransvlaamse Tisje-Tasje (waarover wij het in ons nr. 44 hadden) wordt er diepzinnig en fijn doorgevoerd.
* De in Vlaanderen en Nederland gunstig gekende Zuid-Vlaamse toondichter Max Dumoulin ontving van het Franse Ministerie voor Onderwijs, Letteren en Kunsten de vererende opdracht een reeks melodieën te toonzetten, ‘die onder één titel gerangschikt kunnen worden’. De kunstenaar beantwoordde deze uitnodiging door een vervolg van zeven stukken te komponeren, die de populieren, de tulpen, de zwaluwen, de padden, de vlinders, de verlofdagen bezingen en met een ‘Profetie van het Leven’ eindigen: ‘Alles wat leeft’ heet het geheel.
Te gelijkertijd werd een van zijn jongste scheppingen: ‘Chapelle Fluviale’ door de Franse Omroep uitgezonden in het bekend pianoprogramma van Jack Dieval. Het laatst verschenen nummer van het toonaangevende Parijse tijdschrift ‘Musique et Radio’ (maart 1959) begroet in Max Dumoulin, ter gelegenheid van die uitvoering, ‘un des maîtres du contrepoint’.
| |
Hasselt
Provinciaal kultuurcentrum
Op 11 april werd de nieuwe vleugel van het Provinciaal Begijnhof te Hasselt ingehuldigd. In Limburg is het ‘Provinciaal Begijnhof’ een begrip, maar buiten Limburg zal de naam een
beetje vreemd klinken. Het kan aanleiding geven tot een misverstand alsof het Provinciaal Bestuur een ‘begijnhof’ zou exploiteren. Te Hasselt is het Provinciaal Begijnhof het cultuurcomplex van de provincie.
De oude bouw werd opgetrokken in de 18de eeuw, het laatste huisje dateert van 1672, de kerk van 1759. Na het overlijden van de laatste begijn op het einde van de vorige eeuw begonnen de gebouwen te vervallen. Het bouwvallig complex werd in 1938 door de Provincie aangekocht. De onmiddellijk begonnen restauratie werd door de oorlog in 1940 onderbroken. Toen de Duitsers de Provinciale Vroedvrouwenschool opeisten, werd het Begijnhof voorlopig als materniteit ingericht. In 1944 vaagde een V-1 de kerk volledig weg en vernielde de uitgevoerde restauratiewerken. Het Be- | |
| |
gijnhof was weer bouwvallig. Doch reeds op 27 december 1944 - terwijl het oorlogsgeweld in de nabijheid nog in volle geweld woedde - gaf de Provincieraad opdracht het ‘Begijnhofcomplex’ in te richten.
Einde 1946 kon de Provinciale Wetenschappelijke Bibliotheek ingericht worden die thans meer dan 70.000 banden telt en daarenboven het centrum voor de wisselbibliotheken in de provincie is. Ook het ‘Boerenkrijgeentrum’ werd ingericht. Thans bezit dit centrum reeds een rijke bibliotheek en een uitgebreide collectie microfilms. In 1952 was de restauratie van de tweede vleugel klaar, die voorlopig als tentoonstellingsruimte voor wisselende tentoonstellingen werd gebruikt. Van toen af werd praktisch om de maand in de periode september-april een of andere tentoonstelling gebracht, waarvan sommigen veel bekendheid verwierven. Het zou ons te ver brengen om al deze tentoonstellingen op te sommen. Vermelden we slechts enkele zoals: Constantin Meunier - Adel en Kastelen - Limburgse Handschriften - Retrospectieve Jozef Cantré - Hedendaagse Vlaamse Kunst - Kunst uit de 16de en 17de eeuw - Keramiek Pierre Caille en leerlingen - Kunst uit Friesland - Kunst uit Nederlands Limburg - de collectie Tony Herbert - Elf Belgische Kunstenaars - 50 jaar Vlaamse Letteren - 50 jaar Graveerkunst in België - enz.
In 1957 werd beslist een nieuwe vleugel te bouwen, waarin verschillende ruime zalen de mogelijkheid zouden bieden groots-opgevatte tentoonstellingen in de beste voorwaarden te organiseren. Daarnaast was er eveneens een auditorium voor muziekuitvoeringen voorzien.
De ingebruikneming van dit nieuwe complex gebeurde op 11 april ll. in aanwezigheid van een afvaardiging van de Bestendige Deputaties van gans België en van vele andere personaliteiten.
Het N.I.R. verzorgde een kort concert met op het programma werken van Arthur Meulemans en Ludwig van Beethoven. De tentoonstellingszalen werden ingehuldigd met de verzameling van het Van Abbemuseum uit Eindhoven. Alhoewel dit museum een van de jongste in Nederland is, bezit het reeds een buitengewone collectie. De vorming van de collectie werd geleid door de volgende princiepen:
a) | er werd geen oude kunst aangekocht; |
b) | slechts xxste eeuwse kunstwerken worden aangekocht met dien verstande dat ze vooral die aspecten vertegenwoordigen welke in de andere nederlandse Musea nog niet duidelijk getoond worden. Bovendien zullen ze in hun totaliteit een samenhang dienen te bezitten, die een inzicht biedt in de ontwikkeling van enige hoofdstromingen van de xxste eeuwse kunst; |
c) | de contemporaine europese en de xxste eeuwse nederlandse kunst zullen slechts aan kwalitatieve en financiële grenzen gebonden zijn. |
Het resultaat van deze richtlijnen was de te Hasselt geëxposeerde verzameling, die omvat: het expressionisme voor 1918, het cubisme, de europese kunst tussen de wereldoorlogen, de kunst na 1940, de jonge generatie, de na-oorlogse kunst in Nederland.
Vooral de jeugdige bezoekers hebben de tentoonstelling gewaardeerd. Bij de oudere generatie was vaak nog veel onbegrip. Om de bezoekers ter wille te zijn en de nodige voorlichting te verzorgen werden gedurende de ganse duur der tentoonstelling doorlopend filmvoorstellingen gegeven. Al deze films hadden betrekking op de moderne kunst (o.a. Bezoek aan Picasso - Vincent van Gogh - Het Vlaams Expressionisme - Van Renoir tot Picasso - Maskers van James Ensor - Moderne Architectuur - enz. enz.) De film over West-Vlaanderen, zijn kunst en zijn kunstenaars, werd in eenmalige voorstelling vertoond op 30 april. Ten slotte moeten we nog vermelden dat in het kader der tentoonstellingen vier avonden werden ingericht met de bedoeling de evolutie van de moderne kunst, die op gebied van plastische kunsten in de tentoonstellingszaal te zien was, ook op andere domeinen van de kunst aan te tonen. Aldus kregen we:
een avond electronische muziek met de Westvlaamse componist Louis De Meester;
een avond experimentele en avant-garde film;
een avond experimentele voordracht en de opvoering van een eenakter van Bertolt Brecht (‘De Uitzondering en de Regel’);
een avond moderne muziek met de ‘Sonate voor twee pianos en slagwerk’ van Bela Bartok en ‘De Geschiedenis van de Soldaat’ van Strawinsky.
| |
Oostende
Het Landjuweeltornooi zal voor de periode 1959-1960 te Oostende doorgaan, nl. op de zaterdagen 5, 12, 19, en 26 december en 9, 16, 23 en 30 januari telkens te 20 u in de Koninklijke Schouwburg. Er worden acht verenigingen toegelaten en de uitspraak van de jury wordt aangekondigd op 30 januari, na de laatste vertoning.
Om te kunnen aan het tornooi deelnemen moeten de toneelkringen in de laatste twee jaar onafgebroken werkzaam geweest zijn. Zij verbinden zich tot een vertoning van ongeveer drie uur met ten minste vijf leden-liefhebbers(sters). Het repertorium is volledig vrij. Er moet een borgsom van 5.000 F gestort worden. Uiteraard worden alle beroepsspelers geweerd en de spelers moeten actieve leden zijn der vereniging; pas geworden jonge elementen en ere-leden worden eveneens toegelaten, maar toevallige elementen zijn verboden; nochtans zijn vrije beroepspeelsters toegelaten, en mag de spelleider een beroepsacteur of -regisseur zijn. De figuranten mogen niet tot andere kringen behoren. De aanvragen dienen gericht tot de voorzitter Dr. Van Aerden, Kammerstraat 20 te Gent, met opgave van twee titels, met van elk twee tekstbrochures. De subcommissie bepaalt welke kringen worden toegelaten. Inschrijvingen te zenden vóór 31 mei.
De Landjuweeltornooien zijn een wederaanknoping met de nationale traditie der 16de eeuw, vooral dan in het Brabantse: het waren algemene volksfeesten vergezeld van de bekroning met een landjuweelprijs voor de opvoering van een esbattement. De overwinnaar kreeg hierbij een juweel, meestal een zilveren schaal. Thans wordt door de koning ten paleize een blijvend trofee overhandigd. Als het landjuweel definitief gewonnen wordt met oorspronkelijk Vlaams werk, dan ontvangt de schrijver een speciale beloning, ‘De Rozenhoed’ geheten.
Een der doeleinden bij de stichting in 1923 was ‘Het wekken en wakker houden van een verhoogde kunstleven in de lokaliteit en de streek waar het tornooi plaats heeft’.
Men betreurt het nochtans dat de Landjuweel-organisatie soms te eenzijdig politiek gekleurd is in meer dan een opzicht.
A.S.
| |
| |
| |
Poperinge
Het spel van het mirakel te Poperinge
Zondag 31 mei woonden we te Poperinge de eerste opvoering bij van Het Spel van het Mirakel.
De Westvlamingen schijnen een bijzondere voorliefde te hebben voor openluchtspelen en doorgaans zorgt de Lieve Vrouwe voor een goed weertje vooral dan wanneer het een opvoering haar ter ere geldt, zoals het verleden jaar te Dadizele het geval was, en nu het spoor der traditie werd doorgetrokken te Poperinge. Zo was de Westhoek die zondag gezegend met een bijzonder welwillend zonnetje dat zijn deugddoende warmte nog ruimschoots liet nawerken op de late avonduren waarin de opvoering ging. Klokslag 9 u 30 achtte regisseur Vermeersch het gepaste ogenblik om de techniekers van klank en licht de toneelwagen op gang te laten trekken. Op een bijzonder geschikt podium met meerdere speelplans, zo funktioneel als dekoratief verantwoord aangebouwd tegen een enig mooie achtergrond - die Vermeersch bij het slottafereel op ingenieuze wijze een aktieve rol in de handeling liet vertolken - werden we vergast op een prestatie die we niet enkel wensen te loven om haar diep-religieus maar evenzeer om haar artistiek verzorgde inslag.
Te Poperinge werden we niet enkel verrast door de gezellige intimiteit van het geimprovizeerde teater maar evenzeer door het dekor en vooral door het feilloze verklankingsprocede van Ingenieur Baert uit Kuurne die én de teksten, én de koren én de muziek nu eens op en top tot haar rechten liet komen. Neen, werkelijk, geen enkel woord van de door F H.D. Berat knap geschreven dialogen ontsnapte de toehoorder. We zouden haast durven schrijven dat het terzake zo goed was dat we ons op bepaalde ogenblikken gingen vergenoegen met enkel maar te luisteren. Te luisteren naar de teksten die voortreffelijk - misschien soms wel eens te nadrukkelijk - werden gezegd door een homogene groep akteurs waarbij nu eens niemand bepaald uit de toon viel. Waarmee we geenszins bedoelen dat we van zekere personages niet enkele typische Westvlaamse uitspraakfouten opgedist kregen. Te luisteren naar de door Roger Orroi aangepaste muziek en de schitterende koorzang van een prachtig Marialied getoonzet door Herman Roelstraete en zeer verdienstelijk uitgevoerd door de zangkoren der drie Poperingse kerken.
Wie echter kunstschilder-regisseur Vermeersch kent zal wel onmiddellijk vermoeden dat er niet enkel te luisteren viel. Er was ook heel wat te zien. In zekere zin dient toneel feestelijk te zijn. Waarmee we niet enkel bedoelen dat het uitbundig moet worden gemaakt door dansen, muziek en vlaggen. Ook een drama kan feestelijk zijn lazen we eens in een Hollands tijdschrift. En het was wel degelijk zo te Poperinge. Er zijn dansen, en er is vlaggengezwaai en er is heel wat mooie muziek, maar dit alles in dienst van spel en konceptie. Dit alles in dienst van de boodschap die schrijver en regisseur de mensen wil meegeven. En het geheel was aldus gemonteerd dat én de idee én het verhaal dat de idee ontwikkelde onweerstaanbaar ging werken op de volksfantasie en het gevoel. Onze Lieve Vrouwke van St.-Jan werd door de auteur, door de regie en door alle akteurs, aktrices en technische medewerkers uitnemend gediend.
De belichting van het huis De Clippeleir was uitnemend. De koreografie van Lieve Wulleman verraste ons. De grime van Pierre Kesteleyn en Daniel Bernaert liet geen enkele steek vallen.
H.D.
| |
Sint-Andries
Uit een mededeling uitgaande van de directie van het tijdschrift L'Art d'Eglise vernemen wij dat in dit tijdschrift voortaan naast een Franse en Engelse tekst ook een Nederlandse vertaling van de artikels zal worden opgenomen.
|
|